Samenvatting: Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen, Clijsen.
H3 Persoonlijkheidsstoornissen:
3.1 Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen:
DSM-5 criteria:
- Er is een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat
binnen de cultuur van betrokkene wordt verwacht. Dit patroon komt op 2 of meer van de volgende
terreinen tot uiting:
o Cognities (manieren van waarnemen en interpreteren van zichzelf, andere mensen en
gebeurtenissen)
o Affectiviteit (de variëteit, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van de emotionele reacties)
o Interpersoonlijk functioneren
o Impulsbeheersing
- Het duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en sociale
relaties
- Het duurzame patroon veroorzaakt klinisch significant lijdensdruk of beperkingen in het sociale of
beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen
- Het patroon is stabiel en van lange duur, en het begin kan worden herleid tot op zijn laatst de
adolescentie of de jongvolwassen leeftijd
- Het duurzame patroon kan niet beter worden verklaard als een uiting of gevolg van een andere
psychische stoornis
- Het duurzame patroon kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een
middel (een drug of medicatie) of aan een somatische aandoening (zoals een schedeltrauma)
3.2 Algemene gegevens over persoonlijkheidsstoornissen:
3.2.2 Oorzaken en verklaringsmodellen:
Aangeboren aspecten:
Deels aangeboren (voor 38-50%) namelijk: temperament (openheid (extraversie of introversie), affectieve
labiliteit, neiging tot angst, geremdheid, dwangmatigheid, mate van dissociaal gedrag) en
stressgevoeligheid.
Vijffactorenmodel (Big Five): onderscheidt 5 dimensies aan het karakter van mensen:
1. Extraversie (versus introversie, afstandelijkheid)
2. Vriendelijkheid (versus antagonisme)
3. Consciëntieusheid (versus ongeremdheid)
4. Emotionele stabiliteit (versus negatieve affectiviteit
5. Luciditeit (helderheid van denken) (versus psychoticisme)
3 aangeboren temperamenten van Cloninger en collega’s:
1. Vermijden van gevaar (harm avoidance)
2. Behoefte hebben aan nieuwe prikkels (novelty seeking)
3. Afhankelijk zijn van waardering van anderen (reward dependence)
Vroege hechting, affectregulatie en mentaliseren:
Vroege hechting baby aan ouderfiguren: essentieel voor psychologische, emotionele en sociale ontwikkeling.
Rechter hersenhelft (regie over emotionele leven) ontwikkelt na geboorte in relatie met opvoeders.
,Belangrijke zaak die baby in hechtingsrelatie leert: reguleren van eigen affecten: verdragen en verwerken
van pijn, verdriet, woede en angst.
Veilig gehecht: kind heeft leren vertrouwen op begrip en zorg.
Beschikbaarheid en responsiviteit van ouders zijn essentieel voor ontwikkeling veilige gehechtheid bij kind.
Veilig hechting: positief zelfbeeld, vertrouwt op beschikbaarheid van anderen, durft zich kwetsbaar op te
stellen, kan nadenken over zichzelf en anderen.
Onveilige hechting: vastklampen aan anderen, negatief zelfbeeld, chronisch onzeker, vermijdend,
onderneemt geen poging meer om een relatie aan te gaan.
Gedesorganiseerde hechting: onveilige hechtingsstijl gekenmerkt door afwisseling tussen toenaderend en
afwijzend gedrag.
Mentaliseren: beeld vormen van eigen gedachtewereld en die van anderen, begrijpen dat anderen
andersoortige gedachten kunnen hebben dan hijzelf, dat hij geheimen kan hebben, kan liegen, kan inleven
in anderen en daarbij intimiteit en nabijheid kan beleven, belangrijke vaardigheid bij sociale en
emotionele intelligentie.
Ontwikkeling van het zelf:
Beeld van zichzelf en van anderen ontwikkelen. Bepalend hiervoor: wisselwerking tussen aanleg en vroege
ervaringen.
Cognitieve schema’s:
Disfunctionele cognitieve schema’s: zwart-witdenken, generaliseren, uitgaan van catastrofen, emoties als
basis van feiten nemen, gedachten van anderen in te vullen, van alles op zichzelf betrekken.
Life events en traumatisering:
Life events: wisselwerking tussen aangeboren aanleg en levensgebeurtenis.
Er is sprake van traumatisering als de gebeurtenis niet verwerkt raakt, geen plek heeft gekregen. Persoon
blijft eraan denken, heeft regelmatig onaangename herinneringen of associaties, vermijdt prikkels die aan
het trauma doen denken, is verhoogd prikkelbaar of waakzaam. Stresssysteem is ontregeld.
3.2.3 Diagnostiek:
DSM-5 criteria:
Persoonlijkheidsstoornis is een duurzaam, inflexibel patroon, ontstaan in de jeugd of vroege
volwassenheid, van afwijkende innerlijke ervaringen en gedragingen op het gebied van cognities en/of
affecten en/of impulsbeheersing en/of interpersoonlijk functioneren, wat leidt tot problemen in werk en
relaties en tot significant lijden bij de persoon zelf of anderen. Pas als dit het geval is, wordt gekeken naar
het soort persoonlijkheidsstoornis waarvan sprake zou kunnen zijn.
De persoonlijkheidsstoornissen worden onderscheiden in 3 verschillende clusters:
1. Cluster A: het excentrieke cluster met de paranoïde, de schizoïde en de schizotypische
persoonlijkheidsstoornis
2. Cluster B: het dramatische cluster met de borderline, de narcistische, de histrionische en de
antisociale persoonlijkheidsstoornis
3. Cluster C: het angstige cluster met de vermijdende, de afhankelijke en de dwangmatige
persoonlijkheidsstoornis
Cluster A Cluster B Cluster C
Excentriek Dramatisch Angstig
Reward dependence Laag Hoog Hoog
, Novelty seeking Laag Hoog Laag
Harm avoidance Hoog Laag Hoog
Reward dependence: afhankelijkheid van beloning
Novelty seeking: opzoeken van nieuwe dingen
Harm avoidance: vermijden van gevaren
3.3 cluster-A-persoonlijkheidsstoornissen:
3.3.1 Algemene aspecten:
Gedrag: eigenaardig, excentriek, zonderling, introvert, terugtrekken uit sociale contact, beperkt in
emotionele expressie, geen helder zelfbeeld, geen duidelijk doel in leven.
Vaak sprake van cognitieve en/of perceptuele stoornissen: denkstoornis, achterdocht, psychotische belevingen.
3.3.2 Paranoïde persoonlijkheidsstoornis:
Kern paranoïde stoornis: diepgaand wantrouwen ten opzichte van anderen.
DSM-5 criteria:
- Een pervasief wantrouwen en achterdocht tegenover andere mensen waarbij hun motieven
worden geïnterpreteerd als kwaadwillend, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in
uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit 4 of meer van de volgende kenmerken:
o Verdenkt, zonder gegronde redenen, anderen ervan dat zij hem of haar uitbuiten, schade
berokkenen of bedriegen
o Is gepreoccupeerd door ongerechtvaardigde twijfels over de loyaliteit of betrouwbaarheid
van vrienden of collega’s
o Is onwillig om anderen in vertrouwen te nemen vanwege een ongerechtvaardigde vrees dat
de informatie op een kwaadaardige manier tegen hem of haar zal worden gebruikt
o Zoekt verborgen kleinerende of bedreigende betekenissen achter onschuldige opmerkingen
of voorvallen
o Koestert persisterende wrok (vergeeft beledigingen, kwetsuren of kleinerende opmerkingen
niet)
o Bespeurt aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie die voor anderen niet duidelijk
waarneembaar zijn en reageert algauw boos of met een tegenaanval
o Heeft recidiverend ongerechtvaardigde twijfels over de trouw van echtgenoot of partner
- De stoornis treedt niet uitsluitend op in het beloop van schizofrenie, een bipolaire of depressieve
stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, of een andere psychotische stoornis, en kan niet
worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een somatische aandoening
3.3.2 Schizoïde persoonlijkheidsstoornis:
Kern schizoïde stoornis: afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt vermogen om zichzelf
emotioneel te uiten.
DSM-5 criteria:
- Een pervasief patroon van afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt scala van expressie van
emoties in interpersoonlijke situaties, beginnend op de jongvolwassen leeftijd en aanwezig in
uiteenlopende contexten zoals blijkt uit 4 of meer van de volgende kenmerken:
o Heeft noch behoefte aan noch plezier in hechte relaties, en geniet hier ook niet van,
inclusief het tot een gezin of familie behoren
o Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten
o Heeft weinig of geen belangstelling voor seksuele ervaringen met een ander
o Beleeft weinig of geen plezier aan activiteiten
o Heeft geen hechte vriendschappen of vertrouwelingen buiten eerstegraads familieleden