Hoofdstuk 4: Luchtvochtigheid en neerslag
p.114 Luchtvochtigheid en neerslag
Zure regen en zure stofdeeltjes noemen we zure depositie (neerslag). Deze heeft een grote impact
op hele ecosystemen. Er moet nog veel vervuiling worden opgeruimd en gereduceerd in de komende
jaren, vooral in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie.
Water in het milieu
Het aardoppervlak bestaat voor meer dan 70% uit water. Vloeibaar, vast én gasvormig (waterdamp).
In dit hoofdstuk focussen we op het water in de lucht.
Neerslag is het vallen van vloeibaar of vast water uit de atmosfeer dat het aardoppervlak op land of
in de oceaan bereikt.
p.116 Eigenschappen van water
Waterstofbinding zorgt voor het samenklitten van watermoleculen en het vormen van een dun laagje
water op een oppervlak. Het water ‘hecht’ zich door de zwakke positieve lading enerzijds en negatief
anderzijds van een molecuul aan elkaar. Het zorgt voor een dun ‘velletje’, voor de vorming van
kraalvormige druppels, we noemen dit oppervlaktespanning of capillariteit. Water is ook een goede
geleider. Water bevat veel opgeloste mineralen, deeltjes en stoffen en transporteert dat naar nieuwe
locaties.
Waterstofbinding veroorzaakt ook een hoge soortelijke warmte; het verwarmt en koelt langzamer
dan andere stoffen.
Drie vormen van water
Latente warmte komt vrij of wordt geabsorbeerd
wanneer water verandert van de ene staat in de
andere.
p.117 De hydrosfeer
Het totale ‘waterrijk’ in alle voorkomende staten in oceanen, op land, in de atmosfeer, noemen we
de hydrosfeer. 97,2% daarvan is zout oceaanwater, de overige 2,8% is zoet water, 2,15% van het
totale water bestaat uit ijs (poolijs, gletsjers). 0,63% is grondwater. E rest is voor menselijk en dierlijk
gebruik…
Een heel klein deel bevindt zich in de atmosfeer, 0,001%! Desondanks is het erg belangrijk.
1
Fysische Geografie Samenvatting H3 Luchttemperatuur
,p.117/119 De Watercyclus
De watercyclus beschrijft de
stromen van het water wereldwijd
tussen oceanen, land en atmosfeer.
Water beweegt door verdamping,
neerslag en stroming.
Verdamping vindt zes keer meer
boven de oceanen plaats dan boven
land, neerslag vier keer meer. Er is
een vaste hoeveelheid water op de
planeet, de watercyclus moet dus in
balans zijn.
Verdamping per jaar is ± 420 /70
km3 van de oceaan/van het land,
neerslag is jaarlijks ± 380/110 km3. 40 km3 stroomt van het land terug in de oceaan.
p.120 Vochtigheid
Hoge luchtvochtigheid vertraagd de verdamping van onze transpiratie, waardoor we minder
afkoelen. Niet alleen temperatuur bepaald het weer, ook de luchtvochtigheid!
Warme lucht kan veel meer waterdamp bevatten dan koude lucht.
Specifieke luchtvochtigheid
De hoeveelheid water in een hoeveelheid lucht; gemeten in g/kg.
Specifieke luchtvochtigheid = hoeveelheid waterdamp / hoeveelheid totale lucht.
Poollucht; 0,2 g/kg. Evenaar 18 g/kg.
Dauwpunttemperatuur (dauwpunt)
Hoe meer waterdamp in de lucht, hoe hoger de dauwpunttemperatuur. De dauwpunttemperatuur
van een hoeveelheid lucht is die temperatuur waarop verzadiging optreedt.
Bij afkoeling vindt condensatie (dauwvorming) plaats zodra dit dauwpunt wordt bereikt.
p.121 Relatieve luchtvochtigheid
Relatieve luchtvochtigheid = 100 x specifieke luchtvochtigheid : verzadigingspunt specifieke
Luchtvochtigheid
Dus als de lucht de helft van de mogelijke waterdamp bevat, noemen we het 50% relatieve
luchtvochtigheid.
Relatieve luchtvochtigheid kan veranderen doordat er waterdamp wordt toegevoegd of weggevoerd
en door temperatuursverandering.
p.122 Adiabatische processen (verwarmen en afkoelen)
Wanneer lucht afkoelt tot het dauwpunt, is het verzadigd met water. De hoeveelheid water die
mogelijk kan worden vastgehouden, wordt minder en het dwingt waterdampmoleculen te
veranderen in waterdruppels of ijs.
2
Fysische Geografie Samenvatting H3 Luchttemperatuur
, Droge adiabatische gradiënt (DAG)
Adiabatische principe: Als er geen energie aan en gas wordt toegevoegd, verhoogt de temperatuur
wanneer je het samendrukt. Wanneer het gas uitzet, zal de temperatuur dalen.
Dus; door drukverandering zal de temperatuur van een gas veranderen; adiabatische processen!
Neemt hoogte toe in de atmosfeer, dan neemt druk af. Daardoor zal een waterdamp in temperatuur
dalen wanneer ze stijgt in de atmosfeer. Daalt waterdamp, dan stijgt de temperatuur.
We gebruiken de droge adiabatische gradiënt; als een pakket lucht een km stijgt, daalt de
temperatuur met 10 0C. Dat is de droge gradiënt, omdat er geen condensatie optreedt.
De omgevingstemperatuur gradiënt leert alleen het dalen en stijgen van temperatuur van de
atmosfeer op een bepaalde hoogte. Die wisselt nogal van plaats tot plaats en tijd tot tijd.
p.123 Natte adiabatische gradiënt (NAG)
Dauwpunt gradiënt is 1,8 0C per km. Dus het dauwpunt daalt per km stijging van een pakket lucht.
Op een gegeven moment bereikt het pakket lucht een hoogte waarop het dauwpunt wordt bereikt.
Er treedt dan condensatie op. We noemen dat het stijgend condensatieniveau.
Stijgende luchttemperatuur daalt door DAG, maar daardoor komt latente warmte vrij, waardoor de
luchttemperatuur weer toeneemt. Uiteindelijk is het koelende effect het sterkst.
Deze koelende gradiënt voor verzadigde lucht noemen we de natte adiabatische gradiënt (NAG).
De NAG varieert tussen de 4 en 9 0C per km. Ze varieert omdat het afhangt van de luchttemperatuur
en de luchtdruk en de hoeveelheid waterdamp die het bevat. Meestal gaan we uit van 5 0C/km.
p.124 Wolken en mist
Wolken koelen en verwarmen de aarde. En ze produceren neerslag.
Waterdamp verspreid in kleine druppels kan water bevatten tot min 12 graden! Daarna gaan zich
ijskristallen vormen.
Wolkvorming
Wolkendeeltjes vormen zich rond condensatiekernen. Veel van die kernen komen uit de oceaan
(kleine druppeltjes van golven bijv. sturen zout de lucht in, of luchtvervuilingsdeeltjes van land.)
Wolken bestaan dus uit kleine druppel, gevormd rond stofdeeltjes of zout.
Wolkenvormen
Meteorologen noemen wolken naar hun verticale structuur/vorm en de hoogte waarop ze
voorkomen.
Stratiforme wolken lijken op een
deken en bedekken grote
gebieden. De stratus is een laag
wolkendek dat de hele lucht
bedekt. Ze kan veel regen of
sneeuw bevatten.
Altostratus wolken zijn hoger.
Cirruswolken zijn hoog en dun,
piekerig en fragmentarisch. ’s
Avonds vormen ze cirrostratus.
3
Fysische Geografie Samenvatting H3 Luchttemperatuur