KENNISEXAMEN PARAVETERINAIR – DIERENARTSASSISTENTE
Kennisexamen Paraveterinair – Dierenartsassistente
– SAMENVATTING
KERNTAAK KENNISITEM
KT B1-K1 ZORGDRAGEN VOOR DIEREN HEEFT KENNIS VAN BRACHESPECIFEKE
WET- EN REGELGEVING
KT B1-K1 ZORGDRAGEN VOOR DIEREN HEEFT KENNIS VAN DE VOORTPLANTING
VAN DIEREN: PROCES EN
GEDRAGSKENMERKEN
KT B1-K1 ZORGDRAGEN VOOR DIEREN HEEFT KENNIS VAN ALGEMENE BIOLOGIE
VAN DIEREN: VERSCHILLEN IN
DIERSOORTEN, EXTRIEUR, MOTORIEK
KT B1-K1 ZORGDRAGEN VOOR DIEREN HEEFT KENNIS VAN DIERGEZONDHEID:
(MELDINGSPLICHTIGE) ZIEKTES EN
BIJBEHORENDE ACTIES, ENTSCHEMA’S,
AFWIJKINGEN EN ZOÖNOSEN
KT B1-K1 ZORGDRAGEN VOOR DIEREN HEEFT KENNIS VAN DE VOORTPLANTING
VAN DIEREN
KT B1-K1 ZORGDRAGEN VOOR DIEREN HEEFT KENNIS VAN HET
GEBOORTEPROCES/- OMSTANDIGHEDEN:
AFWIJKINGEN EN BIJBEHORENDE ACTIES
KT B1-K1 ZORGDRAGEN VOOR DIEREN HEEFT KENNIS VAN EHBO VAN DIEREN:
SPOEDONDERZOEK EN SPOEDPROTOCOL
KT P5-K1 UITVOEREN ALGEMENE HEEFT KENNIS VAN DIERZIEKTES EN
PRAKTIJKWERKZAAMHEDEN AANDOENINGEN
KT P5-K2 VERRICHTEN PARAVETERINAIRE HEEFT KENIS VAN MICROBIOLOGISCHE
HANDELINGEN HYGIËNE
KT P5-K2 VERRICHTEN PARAVETERINAIRE HEEFT KENNIS VAN BRANCHESPECIFIEKE
HANDELINGEN WET- EN REGELGEVING
KT P5-K2 VERRICHTEN PARAVETERINAIRE HEEFT KENNIS VAN ANESTHESIE,
HANDELINGEN WERKING EN TOEPASSING
KT P5-K2 VERRICHTEN PARAVETERINAIRE HEEFT BREDE KENNIS VAN DIERZIEKTES
HANDELINGEN EN AANDOENINGEN
KT P5-K2 VERRICHTEN PARAVETERINAIRE KAN EHBO TOEPASSEN
HANDELINGEN
Pagina 1 van 172
, KENNISEXAMEN PARAVETERINAIR – DIERENARTSASSISTENTE
1.1 BESLUIT EN REGELING DIERGENEESMIDDELEN
Volgens de ‘Wet Dieren’ is een diergeneesmiddel elke samenstelling van
enkelvoudige of meervoudige substanties die:
Wordt gepresenteerd als te beschikken over therapeutische of profylactische
eigenschappen met betrekking tot ziekten bij dieren
Of kan worden toegepast bij dieren om een medische diagnose te stellen
Of om fysiologische functies te herstellen, verbeteren of te wijzigen door een
farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen.
Het hangt er van af of de fabrikant op zijn verpakking schrijft dat het product een
medische werking heeft én van welk werkzaam bestanddeel in het product zit. Dus
wanneer de fabrikant op de verpakking zegt dat zijn middel werkt bij een bepaalde
ziekte of aandoening, dan is dat een medische claim, en gaat het om een
diergeneesmiddel.
Een uitgepond middel moet meer informatie op het etiket hebben:
Naam van het diergeneesmiddel
Concentratie en vorm van de werkzame stof
Nummer van de fabricagepartijen Reg. NL nummer van de vergunning
Naam en vestigingsplaats van de dierenarts
Diersoort / dosering / wijze van gebruik
Wachttermijn (bij consumptiedieren)
Uiterste gebruiksdatum, wijze van bewaren
Veiligheid / waarschuwingen voor gebruiker
Vermelding Diergeneesmiddel
Vrij / URA / UDA / UDD
1.2 BESLUIT EN REGELING HOUDERS VAN DIEREN
Vijf vrijheden
Dierenwelzijn wordt vaak getoetst aan de hand van de ‘Vijf vrijheden’. Wanneer aan
deze vrijheden wordt voldaan hebben dieren een goed welzijn. De ‘Vijf vrijheden’ zijn
gebaseerd op de bevindingen van het Brambell Committee dat in 1965 de opdracht
van de Britse regering kreeg om de voorwaarden vast te stellen waaronder
dieren gehouden zouden moeten worden. Deze hadden in eerste instantie betrekking
op het kunnen staan, liggen, omdraaien, verzorgen van de huid (likken, krabben) en
het strekken van de ledematen.
De Britse Farm Animal Welfare Council heeft de voorwaarden in 1993 uitgewerkt tot
de bekende ‘Vijf vrijheden’:
Dieren zijn vrij van honger en dorst.
Dieren hebben gemakkelijk toegang tot vers water en een adequaat rantsoen.
Dieren zijn vrij van ongemak.
Dieren hebben een geschikte leefomgeving inclusief onderdak en een
comfortabele rustplaats.
Dieren zijn vrij van pijn, verwonding en ziekte.
Er is sprake van preventie en een snelle diagnose en behandeling.
Dieren zijn vrij van angst en stress.
Er is zorg voor voorwaarden en behandelingen die geestelijk lijden voorkomen.
Dieren zijn vrij om normaal gedrag te vertonen.
Dieren hebben voldoende ruimte, goede voorzieningen en gezelschap van
soortgenoten.
Pagina 2 van 172
, KENNISEXAMEN PARAVETERINAIR – DIERENARTSASSISTENTE
1.3 WELKE KLACHTEN BEHANDELT HET TUCHTCOLLEGE
Niet iedere klacht wordt in behandeling genomen. U kunt alleen klagen over kwesties
van veterinaire aard. Dat kan bijvoorbeeld gaan over onvoldoende onderzoek, een
verkeerde of te late diagnose, het voorschrijven van verkeerde medicatie of het niet
tijdig of verkeerd uitvoeren van een operatie of behandeling. Ook het weigeren om
een dier te behandelen of het niet bereikbaar zijn kan onderwerp van een klacht zijn.
U kunt niet klagen over (de hoogte van) een rekening of over de wijze waarop een
dierenarts u heeft bejegend. Klachten over de communicatie met een diereigenaar
vallen buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht, tenzij de zorg voor het dier
hieronder heeft geleden.
1.4 WAARVOOR KUN JE ALS PARAVETERINAIR PERSOONLIJK
VERANTWOORDELIJK GEHOUDEN WORDEN DOOR HET TUCH COLLEGE?
Indien het college oordeelt dat een klacht (deels) gegrond is, dan kan een van de
volgende maatregelen worden opgelegd:
Een waarschuwing;
Een berisping;
Een geldboete van de derde categorie ex artikel 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht,
die kan oplopen tot een maximumbedrag van € 8.700. Onder bijzondere
omstandigheden kan een verhoogde boete van de vierde categorie ex artikel 23
lid 4 Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, tot een maximumbedrag van €
21.750;
Een gehele of gedeeltelijke schorsing van de bevoegdheid om het beroep uit te
mogen oefenen van maximaal een jaar;
Een gehele of gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid om het beroep uit te
mogen oefenen.
Het college bepaalt zelf welke maatregel wordt opgelegd. Het is overigens ook
mogelijk dat een klacht gegrond wordt verklaard zonder dat er een maatregel wordt
opgelegd.
Het college kan een geldboete of schorsing ook voorwaardelijk opleggen, met een
daaraan gekoppelde proeftijd. Indien een voorwaardelijke geldboete of schorsing
wordt uitgesproken, kan als bijzondere voorwaarde worden bepaald dat betrokkene
de door zijn gedraging veroorzaakte schade dient te vergoeden (artikel 8.31 lid 7 Wet
Dieren).
Het college publiceert uitspraken geanonimiseerd op www.tuchtrecht.nl. Het college
kan verder bepalen dat een uitspraak, al dan niet onder weglating van de namen,
woonplaatsen en andere naar de betrokkenen herleidbare gegevens, wordt
bekendgemaakt in de Staatscourant, tijdschriften of nieuwsbladen.
1.5 DE EIGENSCHAPPEN VAN RONTGENSTRALEN
Straling is energie wat zich verplaatst in golven.
Er zijn 2 verschillende typen straling:
Ioniserende straling, ook wel radioactieve straling genoemd. Deze komt van
natuurlijke bronnen (kosmische straling, straling uit de bodem) of wordt
opgewekt, zoals röntgenstraling.
Pagina 3 van 172
, KENNISEXAMEN PARAVETERINAIR – DIERENARTSASSISTENTE
Niet ioniserende straling, zoals zichtbaar licht, radiogolven, zendmasten,
hoogspanningsleidingen.
Ioniserende straling heeft zeer veel energie, blootstelling hieraan kan nadelige golven
hebben voor de gezondheid. Het kan het DNA onherstelbaar beschadigen.
Veel straling is afkomstig van stoffen die in de natuur en in de omgeving voorkomen.
Bijvoorbeeld straling uit de grond en kosmische straling van de zon en uit het heelal.
Ook beton zendt straling uit. Dit wordt de achtergrondstraling genoemd, afkomstig
van natuurlijke bronnen.
Er bestaan heel veel verschillende stoffen. Deze stoffen zijn nog opgebouwd uit
moleculen. En deze moleculen zijn op hun beurt weer samengesteld uit nog kleinere
bouwstenen: atomen. Een atoom heeft een kern met protonen en neutronen en
daaromheen draaien elektronen.
Sommige atoomkernen zijn instabiel, ze vallen vanzelf uit elkaar. Uit de atoomkern
kunnen dan deeltjes wegschieten. Hierbij komt veel energie vrij: straling.
Het vermogen van bepaalde atoomkernen om na enige tijd spontaan (of na een
botsing met neutronen) een deeltje uit te zenden noemen we radioactiviteit.
Radioactiviteit is een natuurlijk proces.
Er zijn 3 soorten radioactieve straling:
Alfastraling: dit zijn deeltjes bestaande uit 2 protonen en 2 neutronen die
vrijkomen uit een vervallen atoom. Het zijn relatief grote en zware deeltjes en
kunnen makkelijk worden tegengehouden. Ze zijn niet erg doordringend; een laag
lucht van 3 cm of een vel papier houdt deze deeltjes tegen. Deze straling is alleen
belastend voor het lichaam wanneer we ze via voedsel of ademhaling binnen
krijgen. We kunnen ons beschermen door controles op voedsel en
adembescherming.
Bètastraling: dit zijn lichtere energiedeeltjes, ze bestaan uit elektronen. Ze dringen
dieper door; een laag lucht van 3 meter of een aluminiumplaat van enkele
centimeters houden deze deeltjes tegen. Ook tegen deze straling kunnen we ons
goed beschermen.
Gammastraling: dit zijn golven energie zonder deeltjes. De energie wordt bepaald
door hun frequentie. Deze straling heeft een zeer sterk doordringend vermogen;
ze kunnen door honderden meters lucht zonder energieverlies en worden
tegengehouden door centimeters tot meters dik ijzer, beton of lood afhankelijk
van de frequentie van de stralingsgolven.
Bijna alle vormen van straling kunnen door de mens worden gemaakt. Deze
kunstmatige straling wordt op velerlei manieren toegepast in de samenleving. In het
volgende gedeelte worden er een aantal beschreven.
De straling die zich voortplant door golfbewegingen noemen we elektromagnetische
straling. Het voor de mens zichtbare licht is een klein onderdeel van een grote
verzameling elektromagnetische golven of straling.
Elektromagnetische straling bestaat uit energie. Omdat het zich gedraagt als een
stroom deeltjes (energiepakketjes) wordt straling ook wel uitgedrukt in fotonen. Een
foton is een vorm van massaloze energiedeeltje. Hoe meer energie-inhoud een foton
heeft, hoe meer schade deze kan aanrichten. Licht bestaat ook uit fotonen, maar van
een laag en meestal onschadelijk energieniveau. Gammastraling heeft fotonen met
een hele hoge energie die erg schadelijk.
1.6 EFFECT VAN RONTGENSTRALING OP WEEFSELS
Wanneer röntgenstraling met een levend wezen in aanraking komt, kunnen er 3
verschijnselen optreden:
Pagina 4 van 172