Hoorcollege 2 het leertheoretisch kader als behandelingsperspectief
Leertheoretische benadering:
• De relatie tussen wetenschappelijke oriëntatie en behandeling
Cognitief gedragstherapeutisch kader geeft antwoorden op vragen als:
• Waarom toont een kind bepaald gedrag in een bepaalde situatie?
• Welke factoren in de omgeving lokken dit gedrag uit?
• Waarom blijft een kind hardnekkig probleemgedrag vertonen, terwijl dit hem
negatieve feedback oplevert?
• Hoe hangt probleemgedrag samen met de wijze waarop het kind zichzelf en de
(onderwijsleer)omgeving ervaart?
• Hoe hangt gedrag samen met eerdere gebeurtenissen in het leven van dit kind?
• Waarom doen die ouders zo?
Kenmerken (cognitieve) gedragstherapie
• Ontwikkelingsperspectief → kennis hebben van de verschillende ontwikkelingsfasen,
leeftijdsgebondengedragingen, kennis van spel. Bij een goede analyse moet je
rekening houden met het ontwikkelingsniveau waarop iemand functioneert.
• Samenwerken met ouders, leerkracht en de context → binnen het model zijn
actiepatronen die een rol hebben in het voortbestaan van (problematisch) gedrag. Je
zult daarvoor met de omgeving moeten samenwerken, ouders en school hebben
daarbij eigen overtuigingen.
• Gedragstherapie als probleemoplossend proces → elk kind, elke jongere wordt in een
andere fase geconfronteerd met nieuwe problemen die vragen om een adequate
reactie.
• Niet praten, maar doen → therapiesessies zijn wat losser dan bij volwassenen, af en
toe ook oefeningen doen (exposure opdrachten, a.d.h.v. een spel overtuigingen bij het
kind ontlokken)
• De therapeut als coach → als therapeut zeg je niet hoe het wel of niet moet, maar je
leert het kind zelf na te denken en te zoeken naar oplossingen.
Drie diagnostische trajecten (‘getrapte’ diagnostiek):
1. Minimale diagnostiek → vanaf papier een soort screening en je gaat vervolgens heel
snel, doelgericht en oplossingsgericht behandelen.
2. Kortdurende diagnostiek → Na de klachtanamnese met de ouders neem je een klinisch
interview af waarin je o.a. een vermoeden uitspreekt over bijv. angstproblematiek.
Hierover weet je al dat er een protocol is en dan ga je al toetsend kijken of je
hypothese klopt.
3. Waar nodig uitgebreide diagnostiek → uitgebreide diagnostiek is nodig voor de start
van het behandelproces. Je stelt hypotheses op over hoe de probleemsamenhang is,
deze wordt ook vaak complex (holistische theorie), je maakt dan een individueel
behandelingsplan.
,Gedragstherapeutische assessmentmethoden: opzoek naar functie van gedrag
• Holistische theorie: een soort verklarend model → je maakt een problemensamenhang
van hoe verschillende variabelen samenhangen en hoe die in stand worden gehouden.
De holistische theorie wordt vaak op meerdere momenten ingezet, tussentijds kun je
de theorie bijstellen als er meer informatie is verzameld.
• Probleemkeuze: 6 criteria (zie boek, zie kennisclip) → in overleg met de cliënt kijk je
naar waar we aan gaan werken en daarbij pas je de functie- en betekenisanalyse op
toe.
• Topografische analyse: gedetailleerde beschrijving van het gedrag
• Functieanalyse en betekenisanalyse: verklaren van gedrag en hoe het in stand wordt
gehouden.
In alle gedragingen van mensen is ook een cognitief component aanwezig en een emotionele
activatie.
Behavioristisch model: visie
Gedrag is een functie van omgevingsinvloeden of van ervaringen uit het verleden. Gedag is de
uitkomst van een leerproces.
• Gedrag is observeerbaar, analyseerbaar en meetbaar
• Gedrag is te modificeren (door leren) op basis van leerprocessen
Behavioristisch model: etiologie probleemgedrag
Het inadequate gedrag is ontstaan en wordt in stand gehouden doordat:
• Dit gedrag wordt uitgelokt door situaties die bepaalde associaties oproepen (klassieke
conditionering)
• Dit gedrag wordt gevolgd door positieve bekrachtigers (operante conditionering)
• Er sprake is van negatief modelgedrag dat wordt geïmiteerd (sociaal leermodel, zelf-
bekrachtiging)
Behavioristisch model: diagnostiek, gericht op observeerbaar gedrag en context waarin het
gedrag zich voordoet.
• (Screenings) vragenlijsten → Ingevuld door ouders, kind, leerkrachten.
• (Klinisch) interview → nagaan van feitelijke gebeurtenissen en op de belevenissen van
ouders. Ook zicht op sterke en zwakke kanten van het kind
• Observatie en gedragsregistratie → topografisch analyse.
,Behavioristisch model: klassieke conditionering
• Pavlov, Watson, Jones
• Generalisatie (alle prikkels die op elkaar lijken lokken dezelfde reflex uit),
discriminatie (het maken van onderscheid, tegenovergestelde van generalisatie),
extinctie (bij een aangeleerde reactie kun je deze ook alweer laten verdwijnen, hoeft
niet perse voorgoed te zijn).
Het gaat bij klassieke conditionering om een leerproces van een bestaande reactie van het
centrale zenuwstelsel dat wordt opgeroepen en wordt gekoppeld aan een
gebeurtenis/handeling.
Behavioristisch model: analysemodellen
• Betekenisanalyse (BA): Volgens klassiek model → Betekenisanalyse is een specifieke
vorm van diagnostiek horend bij het behavioristisch model.
Op basis van welke associaties wordt iets bijv. als angstig beleefd?
CS: voorwaardelijke stimulus (uitlokkende stimulus
constellatie) bepaalde geur, situatie, intern
(hartkloppingen) kan bijv. iets oproepen.
US/UR representatie: cognitieve representatie voor
de onvoorwaardelijke stimulus en de
onvoorwaardelijke respons.
CR= emotionele reactie zelf als representatie van die
associatie.
Referentieel = doet denken aan
Sequentieel = als dit, dan, dit. Bijvoorbeeld: als ik een hond zie, dan wordt ik aangevallen.
, de resulterende CR, angst,
is de voelbare reactie die
uitdrukking geeft aan CS,
op school zijn. Die angst is
voelbaar wanneer Max
denkt aan op school zijn
dan denkt Max dat hij
weer wordt gepast en
krijgt Max hoofdpijn.
Behavioristisch model: kernthema’s (US/UR-representatie)
Hoe komen we eraan?
• Levenservaringen (trauma, aaneenschakeling van pijnlijke incidenten in ouder-kind
interacties of interacties met leeftijdgenoten)
• Ernst van de gebeurtenis is niet bepalend voor ontwikkelen problematiek
Behavioristisch model: visie behandeling
• Klassieke conditionering: het aanleren van nieuwe betekenissen, koppeling waardoor
het kind/de jeugdige beter gaat functioneren.
Behavioristisch model: interventies op basis van de BA kunnen zich richten op:
• De uitlokkende stimulusconstellatie, de voorwaardelijke stimulus (CS)
• De cognitieve representatie van de onvoorwaardelijke stimulus en de
onvoorwaardelijk respons (US/UR-representatie)
• De emotionele reactie zelf als representatie van die associatie (CR)