Strahler
Fysische Geografie Hoofdstuk 7
Wereldklimaten en Klimaatveranderingen
p.222 Keys to Climate
Klimaat is het gemiddelde weer (temperatuur, wind en neerslag) over een periode van 30 jaar.
Factoren die het klimaat beïnvloeden zijn:
- Hoogte (hoe hoger gelegen, hoe lager de temperaturen)
- Breedtegraad (‘bezonning’ varieert met breedteligging, naar polen toe meer variatie per jaar
en lagere temperaturen)
- Kust- of continentale ligging (oceaanoppervlakte varieert minder dan landoppervlakte in
temperatuur; kustgebieden kennen minder verval in temperatuur)
Extra factoren die invloed hebben op de neerslag;
- Luchtmassa’s (van continentaal gebied droger, van maritiem gebied natter, meer neerslag,
bij botsende luchtmassa’s vormen zich fronten met neerslag)
- Jaarlijkse en maandelijkse luchttemperatuur (Gedurende de warmste maanden valt de
meeste neerslag omdat warme lucht meer vocht kan bevatten)
- Aanhoudende hoge- en lagedrukgebieden (Lagedruk (evenaar) zorgt voor stijgende lucht
met convectieneerslag als gevolg, hogedrukgebieden, bijvoorbeeld in de subtropen en op de
polen, zorgt voor dalende en opwarmende lucht, zonder neerslag.
- Overheersende wind en oceaanstromen (Overheersende westenwind brengt warme,
vochtige lucht van de oceaan aan land in Nederland, maar aan de oostkant van de
continenten zorgt diezelfde westenwind voor droge, koude lucht van het land)
p.225 Wereldwijde maandelijkse temperatuur- en neerslagpatronen
De maandelijkse variatie in temperatuur op een bepaalde locatie hangt af van breedteligging, locatie
en hoogte. Op hogere breedte, in continentaal gebied en op grotere hoogte is de variatie groter.
Er zijn zeven ‘neerslaggebieden’;
1. Natte equatoriale gordel (mE) – convectieneerslag
2. Passaatwind kustgebied (mT) – orografische neerslag door heuvels en bergen
3. Tropische woestijnen (cT) – stationair subtropisch hogedrukgebied
4. Woestijnen en steppes van gematigde breedte – ver van oceaanlucht, droge luchtmassa’s
5. Vochtige subtropische regio’s (mT) – westkant van subtropische hogedrukgebieden,
cyclonische - en convectieneerslag.
6. Westkust op gematigde breedte (mP) – overheersende westenwind, koele en vochtige
luchtmassa’s brengen orografische neerslag.
7. Arctische en poolwoestijnen (cP en cA) – koude luchtmassa’s, weinig vocht, weinig neerslag.
Maandelijkse patronen van neerslag, meestal in drie types; gelijk verdeeld, zomer maximum (meeste
neerslag in de zomer, hoge zon) en winter maximum (meeste neerslag in de winter, lage zon).
p.229 Klimaat classificatiesystemen
Klimatologie is de studie waarin het klimaat wordt geanalyseerd, de variaties in tijd en plaats op de
wereld. Ze bestuderen het verleden om de toekomst te kunnen voorspellen.
Voor dit tentamen kijken we verder naar het klimaat classificatiesysteem van Vladimir Köppen.
Primair ontwikkeld om de variatie van wereldwijde vegetatie in kaart te brengen. Het is een systeem
met letters om klimaten te ‘labelen’ op gemiddelde jaarlijkse neerslag en temperatuur.
1
Strahler – Fysische Geografie H7 Wigcher Verstraete