Samenvatting Criminaliteit, Cognitie en
Persoonlijkheid
Hoorcollege 1: Introductie
Heterogeniteit in criminelen loopt van naïef tot zeer professioneel
Misdaden hierbij kunnen heel triviaal zijn (snoepjes stelen) tot heel ernstig bijv.
geweldsdelicten.
Geweldsdelicten zijn delicten waarbij er sprake is van
- Verwonden van slachtoffers op een fysieke, psychologische
manier of een combinatie van beide.
- Verspreiden van angst in gemeenschappen
- Heterogeniteit: lopend van weinig geweld tot geweld met
voorbedachten rade.
Er is één bepaalde groep die vooral de (gewelddadige) misdrijven
pleegt, namelijk mensen met een psychische stoornis.
Voornamelijk persoonlijkheidsstoornissen.
Geweld= belangrijke volksgezondheidkwestie
- Interpersoonlijk geweld = een groot maatschappelijk
probleem. Het brengt schade toe aan individuen, families
en gemeenschappen.
- Er zijn meerdere factoren die geweld kunnen verklaren
volgens de WHO (= World Health Organisation) maar in
deze cursus wordt enkel gefocust op het individueel niveau,
niet op sociale en relationele factoren. Aangezien het in deze
cursus draait om individuen met psychopathologie, en we willen
onderzoeken in hoeverre dit verband houdt met criminaliteit.
Definitie Geweld: gedragingen die bedoeld zijn om schade toe te
brengen aan een levend wezen dat gemotiveerd is om schade te
voorkomen.
Uitzonderingen:
Onopzettelijke handelingen: verkeersongeval.
Consensuele handelingen: sadomasochisme (= SM) of bokswedstrijd.
Voordelige handelingen: tandartsbezoek of operatie.
Geweld vs. agressie
Geweld: krachtig toebrengen van lichamelijk letsel
Agressie: minder fysiek schadelijk maar erg psychologisch
schadelijk. Bijvoorbeeld Bedreigingen of negeren. kan net zo
schadelijk zijn als fysiek geweld of zelfs meer
Geweld: verwijst naar zowel agressie als fysiek geweld in
deze cursus
,Individuele verschillen in aanleg tot geweld
Individuele verschillen: persoonlijkheidskenmerken.
Persoonlijkheidsprocessen: cognitieve kenmerken, morele Gerelateerd aan geweld
ontkoppeling, vijandelijke attributie bias of emotionele disregulatie
Persoonlijkheidsstoornissen: kunnen bekeken worden op een
o Categorische schaal (= op basis van een cut-off wel of geen PSn
hebben)
o Dimensionele schaal (= op basis van een
continuüm wel tot geen PSn hebben). Wanneer
men op een dimensionele schaal kijkt naar de
persoonlijkheid kunnen er
persoonlijkheidsproblemen ontdekt worden.
Classificatiesystemen Persoonlijkheidsstoornissen
DSM: een persoonlijkheidsstoornis is een blijvend patroon van
innerlijke ervaringen en gedrag dat duidelijk afwijkt van de
verwachtingen van de individuele cultuur, alomtegenwoordig en
inflexibel is, begint in de adolescentie of
vroege volwassenheid, stabiel is in de tijd
en leidt tot angst of beperking.
IDC-10: een persoonlijkheidsstoornis zijn
diepgewortelde en aanhoudende
gedragspatronen die zich manifesteren als
starre reacties op een breed scala aan
persoonlijke en sociale situaties. Ze
vertegenwoordigen extreme of significante
afwijkingen van de manier waarop het
gemiddelde individu in een bepaalde
cultuur anderen waarneemt, denkt, voelt en
in het bijzonder met anderen verhoudt.
Dergelijke gedragspatronen zijn meestal
stabiel en omvatten meerdere domeinen
van gedrag en psychologisch functioneren. Ze worden vaak,
maar niet altijd, in verband gebracht met verschillende gradaties
van subjectief leed en problemen in sociaal functioneren en
presteren.
Verschillen DSM-IV vs. DSM-V
De DSM-IV bestond uit een multi-axiaal systeem (As I: klinische stoornissen; As II:
persoonlijkheidsstoornissen) met een categorisch perspectief.
Kenmerken persoonlijkheidsstoornis:
Ernstige, aanhoudende en starre patronen;
Van gedrag en innerlijke beleving;
Die starten in de adolescentie of vroege volwassenheid;
Die ernstig afwijken van culturele verwachtingen;
En uitmonden in blijvende stress en beperkingen;
In interpersoonlijke relaties en in het professioneel leven;
En door de patiënt als egosyntoon (= het past/ hoort bij mij) ervaren worden.
,Klinische stoornissen daarentegen worden als egodystoon ervaren, waarbij men
vindt dat het niet bij hen past.
Hierbij wordt er een soort checklist afgegaan of een persoon wel of geen PSn heeft
en er bestaat drie clusters van PSn.
Persoonlijkheidsstoornissen in drie clusters
Cluster A: zonderling-excentriek; verstoorde interpersoonlijke beleving
(vreemde, excentrieke cluster)
Schizoïde, paranoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornis
Cluster B: theatraal emotioneel; “ik’ centraal beleefd (dramatische,
emotionele, impulsieve cluster)
Antisociale, borderline, narcistische en theatrale persoonlijkheidsstoornis
Cluster C: bezorgd-bevreesd; klemtoon op negatieve emotionaliteit (angstige
cluster)
Afhankelijke, ontwijkende en obsessieve-compulsieve
persoonlijkheidsstoornis Problemen met angst die ineffectief zijn voor het
neurotische paradox: angst uit de weg
gaan door niks meer te doen om zo de
situatie te vermijden. Hierdoor kun je
niet inzien dat een situatie helemaal niet
angstig is, waardoor je nog meer angst
gaat ervaren.
In 2013 werd de DSM-IV verbeterd door de
vernieuwde versie DSM-V.
De DSM-V:
Bevat alle aspecten van de DSM-IV,
zoals het categoriaal perspectief (= sectie II), maar het heeft
ook een dimensionele perspectief (= sectie III) toegevoegd.
Daarbij is het multi-axiaal systeem verdwenen, aangezien er
lastig onderscheid gemaakt konden worden tussen klinische- en
persoonlijkheidsstoornissen, bijv. het verschil tussen bipolaire
stoornis en een borderline stoornis.
In de DSM-V worden persoonlijkheidsstoornissen gezien als een
extreme variant van algemene persoonlijkheidstrekken,
waarbij het gezien wordt als een kwantitatief verschil tussen
normaal en disfunctioneren.
Algemene criteria dimensionele diagnostiek PSn (Sectie III)
A. Matige of ernstige beperkingen in
persoonlijkheidsfunctioneren: zelf (= identiteit) &
interpersoonlijk (= intimiteit en empathie).
Meten: Level of Personality Functioning Scale.
B. Een of meerdere pathologische persoonlijkheidstrekken.
Meten: Personality Inventory for DSM-5(PID5)
, bestaande uit 25 maladaptieve
persoonlijkheidstrekken uit 5 domeinen:
Negatief affect.
Afstandelijkheid.
Antagonisme.
Disinhibitie.
Psychoticisme.
Door het combineren van de trekken zijn er zes PSn
overgebleven:
Antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
Borderline persoonlijkheidsstoornis.
Narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis.
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
Waar is psychopathie?
DSM-IV + DSM-V (sectie II = het DSM-IV as II):
Antisociale persoonlijkheidsstoornis (= ASPS) = psychopathie
Psychopathie werd gediagnosticeerd aan de hand van de criteria
van ASPS.
DMS-V sectie III:
Duidelijk onderscheid tussen beiden wordt gemaakt.
In sectie III is een psychopathie specifier opgenomen,
waardoor psychopathie diagnosticeert kan worden, bovenop een
diagnose van ASPS.
ASPS is tegenwoordig een voorwaarde geworden voor het
hebben van psychopathie.
Prevalentie
De prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen = ongeveer 4,4%
(5,4% mannen vs. 3,4% vrouwen).
De meeste mensen met PS zijn niet gewelddadig, zelfs bij
mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis is zo’n 50%
niet gewelddadig.
Echter, wanneer men lijdt aan een PSn van cluster B, werd er
een stijging in het criminele risico verwacht in vergelijking met
andere clusters: