Taak 1 Schaarste
Wat is economie?
Sloman, J. (1998). Essentials of economics. London: Prentice Hall Europe. Chapter 1
Niet alleen over geld maar bestaat uit het volgende:
De productie van goederen en diensten – hoe veel de economie produceert, welke specifieke
combinatie, hoeveel elke firma produceert, welke technieken zij gebruiken en hoeveel mensen
zijn in dienst hebben.
De consumptie van goederen en diensten – hoe veel de populatie in zijn geheel uitgeeft en
hoeveel zij sparen. Wat zijn de consumptiestromen in de economie, hoeveel mensen kopen er
specifiek een bepaald item.
Schaarste: de overmaat van menselijke behoeften over dat wat werkelijke geproduceerd kan worden.
Centraal begrip in de economie. De wereld heeft een beperkte hoeveelheid aan middelen. Bestaat uit
drie grote categorieën:
1. Human resources: arbeid. Beperkt in zowel nummer als in vaardigheden.
2. Natural resources: land en onbewerkt materiaal.
3. Manufactured resources: kapitaal. Bestaat uit alle input zichzelf in de eerste plaats heeft
geproduceerd. Er is een beperkte hoeveelheid aan fabrieken, machines, transport etc. Ook
beperkt door de staat van technologie
Elke persoon ervaart weer een andere vorm van schaarste.
Vraag en aanbod
Vraag: gerelateerd aan wensen. Wanneer goederen en diensten gratis waren, zullen mensen alles
vragen wat zij willen. Deze wensen zijn virtueel grenzeloos.
Aanbod: is beperkt. Gerelateerd aan middelen. Kan beperkt zijn.
Schaarste ontstaat wanneer potentiele vraag het potentiele aanbod overtreft. De maatschappij moet
een manier vinden om met dit probleem te dealen. Gezamenlijke vraag moet gebalanceerd worden
met gezamenlijk aanbod. De totale uitgaven in een economie balanceren de totale productie.
Macro-economie: economie als geheel. Betrekking op de gezamenlijke vraag (totale hoeveelheid van
uitgaven in de economie, bij consumenten, consumenten uit een ander land, overheid, firma’s etc.) en
het gezamenlijke aanbod (totale nationale ouput van goederen en diensten). Bestudeert de bepaling
van nationale ouput en zijn groei over tijd, problemen van recessie, werkloosheid, inflatie, balans van
internationale betalingen.
Wanneer de gezamenlijke vraag te hoog is, inflatie en balans van betalingen tekorten (meer in het
buitenland kopen en mensen uit het buitenland kopen minder in ons land) zullen volgen.
Wanneer de gezamenlijke vraag te laag is, werkloosheid en recessie (negatieve groei, mensen
besteden nog weinig geld) zullen volgen.
Beleid moet zich focussen op de balans tussen de gezamenlijke vraag en het gezamenlijke aanbod. Kan
een vraagkant beleid zijn, invloed uitoefenen op de uitgaven in de economie. Maar kan ook een
aanbodkant beleid zijn, directe invloed op het productielevel. Bijv. meer stimulansen voor
werknemers.
Micro-economie: individuele delen van de economie. Vraag en aanbod van specifieke goederen en
diensten en middelen, auto’s, boter, kleren, computers, olie etc. Zijn drie hoofdcategorieën te
onderscheiden van keuzes die binnen een samenleving gemaakt moeten worden:
1. Welke middelen en diensten worden er geproduceerd en in welke hoeveelheid, gegeven dat
er niet genoeg middelen zijn om alles te produceren naar de wensen van de mensen.
1