College 1 – Introductie
Intelligentie heeft een grote erfelijke component, maar kan ook door de omgeving beïnvloed
worden.
o Stelling 1 - de stabiliteitsdenkers: Ben je dom geboren dan heb je pech gehad, goed
onderwijs kan intelligentie niet verhogen
o Stelling 2 - de groeidenkers: Met inzet en doorzettingsvermogen kun je ver komen,
goed onderwijs is heel belangrijk
Nature vs. nurture debat: is ontwikkeling het resultaat van genetische of
omgevingsfactoren?
o Nature: aangeboren, rijping, biologisch, evolutie, genetisch
o Nurture: aangeleerd, omgeving, opvoeding, ervaring, belonen en straffen
De eerste 1001 dagen zijn bepalend voor de rest van het leven. Er wordt hierbij geteld vanaf
de bevruchting. De periode daarna is belangrijk vanwege de hersenontwikkeling.
Ontwikkeling: de beschrijving, verklaring en beïnvloeding van intra-individuele verandering
in gedrag gedurende de levensloop en met interindividuele verschillen en overeenkomsten
in intra-individuele verandering.
5 kenmerken van ontwikkeling:
1. Organisatie van processen: eenvoudig complex.
2. Volgorde en sequentie: latere vormen komen voort uit eerdere vormen, die
ingebouwd zijn in het proces. Ontwikkeling verloopt in stadia.
3. Richting: ontwikkeling voltrekt zich in meerdere richtingen
(Bijv. eerder ontwikkelde vaardigheden kunnen verloren gaan en plaatsmaken voor
nieuwe en meer adaptieve vaardigheden).
4. Relatieve permanentie en onomkeerbaarheid: ontwikkeling leidt tot een mi of meer
blijvende toestand, terugkeer naar de oorspronkelijke toestand gebeurt niet (hoewel
kortdurende regressies mogelijk zijn).
(Bijv. een peuter leert nieuwe woorden, maar kan reeds geleerde woorden tijdelijk
weer vergeten zijn, maar de peuter zal nooit terugkeren naar de toestand waarin het
geen woorden kende.)
5. Epigenese en emergentie:
o Epigenese: de wederzijdse interacties tussen verschillende niveaus van het
organisme en de omgeving.
o Emergentie: het proces waarin de interacties met de omgeving zorgt voor het
ontstaan van nieuwe systeemeigenschappen (ze zijn niet terug te voeren naar de
oorspronkelijke situatie): kwalitatieve verandering.
Cognitie ontstaat uit een combinatie van kleinere delen, maar is zelf niet te
herleiden tot die kleinere delen.
Dynamic system theory: eigenschappen van baby’s lijken te verdwijnen, maar komen later
in andere vormen terug. (Bijv. het tijdelijke trappel-reflex wanneer baby’s opgetild worden,
ontwikkelen later tot lopen).
,Probabilistic epigenesis:
o Epigenese: interactie tussen genen en omgeving
o Probabilistisch: niet gedetermineerd, mogelijk of waarschijnlijk
o Horizontal and vertical coactions
o Alle factoren beïnvloeden elkaar, continue, maar wisselend (dynamisch)
o Alle factoren zijn belangrijk
Er zijn verschillende levels of organization die met elkaar interacteren:
o Environment
o Behavior
o Neural activity
o Genetic activity
Key findings:
1. Human development depends upon the ongoing, reciprocal relations between
individuals’ genetics, biology, relationships, and cultural and contextual influences.
2. Each individuals’ development is a dynamic progression over time.
3. The human relationship is a primary process through which biological and contextual
factors mutually reinforce each other.
4. All children are vulnerable. In addition to risks and adversities, micro- and macro-
ecologies provide assets that foster resilience and accelerate healthy development.
5. Children are active agents in their own learning, with multiple neural, relational, and
contextual processes converging to produce their unique development range and
performance. The holistic, dynamic understanding of learning has important
implications for the design of personalize teaching and learning environments that
can support the development of the whole child.
Belangrijke theorieën:
o Evolutietheorie: gedrag van ouder en kind zijn het product van een evolutionair
proces: natuurlijke selectie
o Natuurlijke angst voor hoogte of slangen
o Uiterlijk baby’s en huilen
o Liefde voor de baby
o Investering in opvoeding
o Attachment theory: baby heeft een natuurlijke neiging tot hechting. De hechting is
de stabiele emotionele relatie tussen kind en ouder. De kwaliteit van de relatie hangt
af van de sensitiviteit van de ouders.
o Leertheorie: gedrag is aangeleerd en kan dus veranderd worden door conditionering.
o Sociale leertheorie: kinderen ontwikkelen zich via interacties met hun omgeving,
waardoor een gevoel van controle ontstaat.
o Sociale cognitieve theorie: kinderen ontwikkelen zich in een socialer culturele
context, met anderen die meer ontwikkeld zijn. Volwassenen bieden taken aan die in
‘de zone van de naaste ontwikkeling’ liggen: scaffolding.
o Gedragsgenetica: de ontwikkeling van genetische factoren is lang onderschat. De
ontwikkeling is het resultaat van genetische- en omgevingsfactoren.
, Developmental system theories:
o Variabiliteit: normen, inzicht in wat ontwikkeling is, wat zijn de oorzaken van deze
variaties.
o Stabiliteit: identificeren van patronen die ontstaan en blijven over de tijd.
o Complexe relaties tussen systemen: biologische en fysiologische systemen, sociale
omgevingen, interpretaties, waarderingen en internaliseren van onze ervaringen
bepalen in welke richting wij ons ontwikkelen en mogelijkheden om de ontwikkeling
te optimaliseren.
Dynamic system models:
o Dynamisch systeem theorie: er is geen enkele factor of element in het kind-
omgeving systeem dat gedrag of ontwikkeling stuurt. Gedrag zit niet in het brein.
Maar zit in de interactie tussen brein- lichaam-taak- en omgeving. De fasen van
stabiliteit worden afgewisseld door plotselinge sprongen en tijdelijke regressies
o Embodiment: er bestaat een dynamische wisselwerking tussen het
zenuwstelsel, het lichaam en de omgeving. Het ene element is niet
belangrijker dan het andere.
Ecologische psychologie: informatie zit niet in iemands hoofd maar in de omgeving.
Kinderen leren door perceptie-actie koppelingen. Kinderen leren de affordances (actie-
mogelijkheden en zitten in zowel de omgeving als in de persoon) van hun omgeving te
kennen. (Bijv. Als je een stoel ziet dan neem je onmiddellijk de eigenschap ‘zitbaar’ waar.
Deze eigenschap is direct gekoppeld aan het object en is gedefinieerd door de actie met het
object).
Neural reuse: bepaalde hersengebieden die voor ene bepaalde functie gebruikt zijn, kunnen
opnieuw gebruikt worden voor de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden.
The predictive brain: in de hersenen zitten neuronen die actie en perceptie ondersteunen
door constant binnenkomende sensorische input te vergelijken met voorspellingen op basis
van eerdere ervaringen en aangeboren kennis.
Neuroplasticiteit: het vermogen van de hersenen om zijn functie en organisatie te
veranderen onder invloed van ervaringen.
o Dendrietvorming
o Synaptogenese
o Synapselimenatie