BIOLOGIE SMV H3 - 5H
(bas1): je kunt kenmerken en functies noemen van zes groepen voedingsstoffen en vezel
Eten en drinken zijn voor hetrotrofe organisme noodzakelijk om in leven te blijven omdat ze
nodig zijn voor de stofwisselingsprocessen .
Voedingsmiddelen: alles wat je eet en drinkt
Voedingsstoffen: de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen
Functie: bouwstof (voortgezette assimilatie) en brandstof (dissimilatie)
6 groepen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitaminen.
je hebt voedingstoffen van alle 6 de groepen nodig om gezond te blijven. Te kort = ziekte.
1. Eiwitten (proteïnen): ketens van aminozuren.
Functie: vooral bouwstoffen. In tussencelstof, zijn nodig bij transport van eiwitten,
celcomminuctatie en chemische reacties (enzymen).
dierlijke eiwitten: vlees, melk, en plantaardige eiwitten: brood, noten.
essentiële aminozuren: 8 van 12 aminozuren die lichaam allen via voedsel kan krijgen
overschot eiwitten in voeding > omgezet in glucose > verbrand
niet voldoende glucose = verbranding eiwitten uit spieren
2. Koolhydraten (sachariden)
Functie: vooral brandstoffen, ook bouwstoffen (DNA, celmembraan) > grote energieleveraar
zitten in jam, brood, aardappelen, rijst.
overschot koolhydraten in voeding > omgezet in glycogeen of vet > opgeslagen
voedingsvezels: koolhydraten die niet kunnen worden verteerd door enzymen.
Functie: de darmwerking bevorderen + vol gevoel
3. Vetten (lipiden): glycerol molecuul en 3 vetzuurmoleculen
Functie: vooral brandstoffen, ook bouwstoffen (fosfolipiden).
in vlees, kaas, noten, koek, snacks
vetzuren zijn verzadigd(dierlijk) of onverzadigd(plantaardig)
essentiële vetzuren: vetzuren die niet uit andere organische stoffen gevormd worden
te veel vet = opgeslagen reserve-energiebron onder/rondom huid organen = warmte
4. Water
Functie: bouwstof (in lichaamscellen). Oplosmiddel, transportmiddel, en bepaald samen met
opgeloste stoffen in lichaam osmotische waarde van vloeistoffen en
alle dranken, groenten en fruit
organisme bestaan voor grootste deel uit water, raak je kwijt met ademen, plassen.
lichaamstempratuur regulering: warm = zweten.
5. Mineralen (zouten): anorganische stoffen die nodig zijn bij processen in lichaam
Functie: bouwstoffen (calcium en fosfor voor stevigheid tanden bv)
spoorelementen: mineralen waar je maar kleine hoeveelheid van nodig hebt, voor
hormonen en enzymen
6. Vitaminen: organisme stoffen die nodig zijn om processen in lichaam goed te laten verlopen
Functie: bouwstoffen (bestanddeel van enzymen).
alle vitaminen behalve K moeten via voedsel verkregen worden
bij tekort aan vitamine in voedsel ontstaat gebrekziekten, te vele is ook slecht.
provitamine: stoffen in voedsel waaruit lichaam vitamine kan vormen.
(bas2): je kunt bouw, werking en functies van verteringsorganen van de mens beschrijven en de
relatie herkennen tussen bouw en functie.
Darmkanaal = verteringskanaal: vindt vertering van voedsel plaats
Darmperistaltiek: het afwisselend samentrekken van kring/lengte spieren in wand van
darmkanaal = voedselbrij voortgeduwd, gemengd, gekneed met verteringsappen
verteringsappen: worden door verteringsklier afgegeven en bevatten enzymen
geregeld door autonome zenuwstelsel, gestimuleerd door lichaamsbeweging/vezels
Vertering: bewerking van voedsel in darmkanaal:
Mechanische vertering: kauwen en kneden = enzymen werken in op voedsel:
Chemische vertering: grote organische moleculen worden mbv enzymen afgebroken tot
verteringsproducten > opgenomen in bloed via cellen darmwand > voortgezette
assimilatie
1. Mondholte:
speekselklieren: produceren speeksel = makkelijker slikken
gebit: voedsel afbijten en verkleinen
1