De vijf religies van de wereld – Henk Schouten
Hoofdstuk 1: Hindoeïsme
1.1 Naam en oorsprong
Hindoeïsme is veekleurig en veelvormig → je kunt niet van één religie spreken = een religieus oerwoud met een
enorme verscheidenheid aan godengestalten, leerstellingen, riten, religieuze oefeningen etc.
Hindoeïsme (naam) komt van de rivier de Indus (mondt in het huidige Pakistan uit in zee).
Gebied ten oosten van de Indus = India → inheemse relgies van het oude India kregen van buitenstaanders de naam
hindoeïsme. Indiërs zelf noemen hun religie ‘sanatana dharma’ = de eeuwige leer of bestemming.
Het hindoeïsme kent geen stichter of vaste organisatie. Het is het resultaat van een ontwikkelingsproces waarin
steeds nieuwe sociale en religieuze elementen zijn opgenomen.
De grote verscheidenheid en innerlijke tegenstrijdigheden worden door door de Indiër niet als probleem ervaren: alle
riveren stromen naar dezelfde zee = alle religieuze wegen brengen je naar hetzelfde doel: de uiteindelijke verlossing.
Het hindoeïsme erkent twee lagen:
1. De oeroude natuurrreligie van de oorspronkelijke bewoners van India.
Natuurkrachten werden als goden (deva’s) of geesten gezien: de god van vuur, de god van aarde, de goden rond
rivieren, bomen etc.
2. De religie van de Ariërs, volkstammen die na 2000 voor gjt langzamerhand heel India zijn gaan beheersen en
hun stempel hebben gezet op de sociale orde (het latere kastenstelsel komt van hen).
Onder invloed van de brahmanen (de priesterkaste) heeft een doordenking en systematisering van het hindoeïsme
plaatsgevonden.
1.2 Dharma – bestemming – komische orde – kaste
De bestemming van de mens ligt niet in de materiële wereld, maar in het goddelijke. Het goddelijke kun je bereiken
door het vervolmaken van jezelf.
In de wereld heerst een komische orde, die alles in evenwicht houdt. Die orde kan verstoord worden, maar keert
altijd weer terug. Tot de komische orde hoort het kastenstelsel. Door geboorte kom je in en kaste (varna = kleur):
een sociale groep met dezelfde naam, beroep, tradities en religieuze praktijken. De kaste geeft dus kleur (varna)
aan je leven.
De vier hoofdkasten zijn:
1. Brahmanen: priesters, zieners, filosfofen, veelal hogere beroepen.
2. Ksatriya’s: de strijders – ridders, prinsen, koningen, landbestuurders en militairen.
3. Vaisya’s: boeren, kooplieden, handelaren en geschoolde arbeiders.
4. Sjoedra’s of dasa’s: ongeschoolde arbeiders, slaven en bedienden.
Een deel van de oorspronkelijke bevolking van India behoorde tot de vierde kaste. Een ander deel viel buiten het
systeem. Zij werden de ‘onaanraakbaren’ (dalits) genoemd en verrichtten voornamelijk ‘onrein’ werk (koeienmest
verzamelen, straten vegen etc.).
De vier kasten kennen duizenden subkasten (jati’s – jati = geboorte) met eigen sociale regels en beroepsgroepen.
Officieel is het kastenstelsel afgeschaft, maar in de praktijk werkt het nog sterk door.
Wil je de uiteindelijke verlossing bereiken, moet je je houden aan de regels van je kaste (anders gaat de orde van de
maatschappij verloren). Je bestemming ligt dus binnen de horizon van je kaste. Zo behoor je binnen je eigen kaste te
trouwen. Het betekent ok dat je vaak hetzelfde beroep uitoefent als je vader of moeder. Je kunt alleen een hogere
bestemming bereiken door wedergeboorte.
In de dharma gaat het niet alleen om de orde van de natuur, maar ook om de morele orde van de samenleving met de
leefregels en reinheidsvoorschriften die behoren bij je kaste en levensstadium.
Naast de regels van je kaste zijn er ook belangrijkere meer algemene principes van de dharma voor de morele orde:
geduld en tevredenheid, gelijkmoedigheid, vergevensgezindheid, matigheid, het respecteren van andermans bezit,
een rein leven naar lichaam en geest, de beheersing van de zinnen, het ontwikkelen van wijsheid, het verwerven van
kennis en liefde voor de waarheid.
,1.3 De bronnen: de veda’s en de grote verhalen
1.3.1 Veda’s
Veda’s = verzamelingen van gebeden, lofliederen, offerspreuken, bezweringsformules, mantra’s, teksten over diverse
rituelen en magische handelingen, die eeuwenlang mondeling overgeleverd zijn en tussen 1500 en 800 voor gjt
opgeschreven zijn (veda = weten).
De veda’s zijn in het Sanskriet geschreven en worden gezien als goddelijke openbaring, geschouwd door de risji’s,
de wijzen. Zij hebben in India een groot gezag, maar alleen de brahmanen, de rituele specialisten, kunnen de veda’s
lezen en uitleggen. Dit gezag is meer formeel dan werkelijk, omdat een hindoe vaak meer binding heeft met zijn
goeroe (leraar) dan met het ‘heilige woord’ zelf.
Als in het moderne hindoeïsme een uitleg ‘vedisch’ wordt genoemd, gaat het meer om het gezag en het charisma
van de veda dan dat de uitleg werkelijk overeenkomst met wat in de veda’s staat.
1.3.2 Oepanisjaden
Aan het eind van de vedische periode ontstaan de geschriften van de Oepanisjaden (= zij die zitten aan de voeten
van de leermeester). Zij zoeken naar de laatste waarheid achter het bestaan van de wereld en haar goden. Het
optimisme van de veda’s verdwijnt en daarvoor komt een meer pessimistisch wereldbeeld in de plaats, waarin de
vergankelijkheid van het materiële bestaan beklemtoond wordt. Dan ontstaan de ideeën over de relatie tussen
Brahman en atman. Brahman, de oergrond van al het bestaan, en atman, de diepste essentie van mijn eigen bestaan,
zijn in wezen gelijk aan elkaar. Dit inzicht leidt to verlossing.
De identiteit van Brahman en atman wordt aangeduid met de beroemde woorden ‘tat twam asi’ = ‘dat zijt gij’. Deze
identiteit wordt monisme genoemd.
Dan ontstaan ook de optvattingen over karma en reïncarnatie.
1.3.3 De grote verhalen
Na de vedische periode ontstaan de religieuze verhalen. Deze spelen ook nu in het hindoeïsme nog een grote rol (in
het religieuze bewustzijn). De verhalen worden telkens opnieuw verteld en uitgebeeld. Meer dan de veda’s vormen
deze verhalen dan ook de bron van inspiratie voor het leven van alledag.
1.3.3.1 Mahabharata
De Mahabharata (het grote verhaal) is een mis van spannende verhalen en diepzinnige gedachten. Het stamt uit het
begin van onze jaartelling en gaat over de strijd tussen de Pandava’s ende Kaurava’s over de erfopvolging. De blind
koning, Dhritarastra, die zijn oudere broer opgevolgd is, wil het koningschap niet aan zijn zoon Duryodhana
overdragen, maar aan de oudste zoon van zijn broer, Yudisthira, omdat die er eerder recht op heeft. Dit geeft grote
problemen. Duryodhana ziet kans het koningschap te verwerven en verjaagd Yudisthira met zijn broers. Als de vijf
broers (de Pandava’s) terugkomen, krijgen ze van Dhritarasta toch nog de helft van het koningkrijk, maar Duryodhana
weet Yudisthira over te halen te dobbelen. Yudisthira verliest alles en verdobbelt ook zijn vrouw en broers. De zaak
wordt opgelost door twaalf jaar durende ballingschap van de Pandava’s. Na twaalf jaar ontbrandt de strijd tussen de
Pandava’s en de Kaurava’s. De Pandava’s winnen de oorlog en Yudisthira regeert nog vijftien jaar in rechtvaardigheid
en vrede over het hele rijk. Daarna trekt hij zich als religieus asceet terug in de bossen.
1.3.3.2 Bhagavadgita
De Bhagavadgita (de zang van de Verhevene) is een onderdeel van de Mahabharata. Hij bevat de dialoog tussen
Arjuna, een van de vijf Pandava’s en aanvoerder van de strijd, met zijn wagenmenner Krisjna. Krisjna is een avatara
(nederdaling) van de god Visjnoe. Arjuna is overmand door de twijfel of hij wel moet vechten tegen zijn neven en zijn
leermeesters en vrienden. Immers, hoeveel familieleden en geliefden zullen er niet omkomen in de strijd. Krisjna legt
Arjuna uit, dat stoppen met de oorlog oneer betekent en in strijd is met zijn dharma. Maar Arjuna moet volkomen
onthecht de strijd aangaan. Een mens kan alleen een lichaam doden, niet de kern (atman) van de mens, die keert
weer terug in een nieuw leven.
In het gesprek ontvouwt Krisjna de drie klassikale verlossingswegen van het hindoeïsme: karmayoga, bhaktiyoga en
jnanayoga.
De Bhagavadgita geldt als het hart van het hindoeïsme en heeft een gezag dat te vergelijken is met de bijbel voor
christenen. Er zijn dan ook talloze commentaren op geschreven. Meestal wordt de strijd van Arjuna uitgelegd als een
spirituele strijd van het goede tegen het kwade, die in elk mens gestreden moet worden.
Omdat Krisjna centraal staat in de Gita is de verering van een persoonlijke godheid de belangrijkste verlossingsweg
geworden in India.
1.3.3.3 Ramayana
Hier spelen Rama en Sita de hoofdrol. Rama is een avatara van Visjnoe, dus niet zomaar een koningszoon. Als zijn
,vader Dasharatha afstand wil doen van zijn troon, weet een van de andere vrouwen op grond van bepaalde beloftes
uit het verleden het gedaan te krijgen, dat haar zoon Bharata koning wordt. Rama, de oudste zoon van de eerste
vrouw van Dasharatha, wordt veertien jaar verbannen. Gehoorzaam ertrekt Rama met zijn vrouw Sita en zijn broer
Lakshmana. Ze beleven spannende avonturen, waaronder één dat slecht afloopt.
Ravana, de koning van de demonen, ontvoert Sita naar het eiland Lanka en poogt haar te verleiden. Maar Sita blijft
haar man trouw. Na veel moeite weet Rama met behulp van Hanuman, de koning der apen, en zijn leger het eiland
Lanka te bereiken. Hij verslaat Ravana en keer met Sita terug. Maar Rama verstoot Sita, omdat ze een andere man
heeft toebehoord. Sita ontkent dit en doorstaat de vuurproef. Rama wordt na veertien jaar uiteindelijk koning in zijn
vaderstad Ayodhya. In een later goevoegd hoofdstuk gaan er geruchten over de ontrouw van Sita en verstoot Rama
haar opnieuw. Na vele jaren ontdekt Rama, dat ze toch onschuldig is. Sita keer niet meer terug, maar verdwijnt in de
aarde.
Het verhaal is een grote illustratie van hoe je volgens je dharma moet leven: je moet je houden aan beloftes, je plicht
doen, nooit eigen belang najagen en oprecht berouw tonen als blijkt dat je fout was of ongelijk had. Sita is het ideaal
van de ware vrouw, volstrekt trouw aan Rama en in alles bereid zichzelf op te offeren. Omdat Ravana op Lanka
ontsnapte, open er nog altijd jaloerse mannen rond.
1.3.3.4 Verhalen over Krisjna
Er zijn veel verhalen over Krisjna. Zeer populair is het verhaal van de geboorte van Krisjna als zoon van prins
Vasudeva. Hij wordt grootgebracht door een koeherder, omdat zijn oom hem met de dood bedreigde. Met zijn broer
Balarama maakt hij allerlei avonturen mee, waarbij de speelse Krisjna steeds weer het kwade overwint. Vanwege alle
ondeugende grappen zijn deze verhalen over Krisjna geliefd. Vooral ook het verhaal van de dans van Krisjna met de
herderinnen.
1.4 Wegen naar verlossing – karma en reïncarnatie
1.4.1 Karma en reïncarnatie
Achter de zichtbare materiële wereld schuilt een transcedente of bovennatuurlijke wereld. De transcedente
werkelijkheid kan als abstracht (het Brahman) en als persoonlijk (een godheid) worden gezien.
Brahman: het eeuwig goddelijke, het onstoffelijke, het overanderlijke, de omwankelbare orde van rust en harmonie.
Het Brahman is geen persoon (geen God zoals die bij joden en moslims). Uit Brahman komt alles voort en in
Brahman keert alles weer terug. Hoe alles is ontstaan is voor hindoes onbelangrijk, omdat ze leven in eindeloze
tijdperken van opgang, ondergang en wederkeer.
In ieder mens huist een goddelijke essentie (atman). Deze essentie verhuist van bestaansvorm naar bestaansvorm.
Deze reïncarnatie of zielsverhuizing omvat niet alleen het menselijk bestaan, maar al het bestaan (je kunt als mens,
dier, god of demon wedergeboren worden). Tussen dood en wedergeboorte kun je een periode in de hem of de
onderwereld verblijven, maar niet eeuwig. Je komt altijd terug. De cirkelgang van leven en dood (samsara) betreft
de hele wereld. Maar alleen als mens kun je uit die cirkelgang verlost worden.
Hoe je wedergeboren wordt, bepaalt je karma (handeling). Maar eigenlijk gaat het meer om de intentie waarmee je
handelt. Alles wat je doet en nalaat wordt na je dood bekeken – de balans wordt opgemaakt. De vruchten van je
handelingen (karmaphala) bepalen hoe je leven in je volgende bestaan zal zijn. Karma bepaalt dus welk leven je
krijgt. Het is vervolgens je eigen verantwoordelijkheid en vrije wil wat je daarvan maakt, ten goede of ten kwade. Als je
telkens goed doet, kun je in een steeds beter leven worden wedergeboren.
1.4.2 Moksja
De materiële wereld is niet de uiteindelijke wereld. Omdat een hindoe steeds opnieuw wordt geboren, is deze altijd op
zoek naar een werkelijkheid die de gewone werkelijkheid overstijgt. De spirituele werkelijkheid wordt beschouwd als
de ware werkelijkheid. De materiële werkelijkheid is maar illusie (maya).
Aan de kringloop van wedergeboorte kun je alleen ontsnappen als je geen karma meer vormt (noch goed, noch slecht
karma, want zowel goed als slecht karma verbinden je aan het leven). Je diepste essentie (atman) kan alleen
loskomen van de gevangenis van het lichaam als je eigenlijk geen karma meer produceert. Daar ligt de ware
verlossing (moksja of mukti).
1.4.3 Verlossingswegen
Er zijn drie verlossingswegen. Meestal worden ze ‘marga’s’ genoemd (marga = weg), maar soms ook ‘yoga’. In de
yoga gaat het om de methode van oefening of inspanning.
De drie verlossingswegen worden genoemd in Bhagavadgita en zijn:
1. Karma-marga – de weg van het handelen.
Je houd je volledig aan je dharma. Je doet wat je moet doen (moreel en volgens je kaste). Alles zonder enig
,eigenbelang of gehechtheid. Immers maakt alleen de juiste intentie je vrij van de gevolgen van karma. Zonder karma
geen reïncarnatie meer. Je atman keert bij je dood terug in de oceaan van Brahman.
Oorspronkelijk ging het om het volgen van de juiste regels voor de offerrituelen, maar later is het accent meer
verschoven in de richting van de juiste morele houding.
2. Bhakti-marga – de weg van de liefdevolle overgave.
Je richt je helemaal op de godheid van je keuze. In de liefdevolle overgave aan de godheid van je keuze ervaar je de
mystieke vereniging van je ziel (atman) met God. Het gaat om pure liefde zonder doel. In de praktijk van het
hindoeïsme is dit de meest gevolgde weg.
3. Jnana-marga – de weg van het inzicht.
Door studie en meditatie wil men komen tot een dieper verstaan van de eenheid van Brahman en atman, de eenheid
van het vergankelijke en het onvergankelijke, mens en kosmos. Wie in deze ervaring opgaat wordt niet meer
wedergeboren, want zijn atman keert als druppel terug in de oceaan van Brahman.
Deze richting wordt monistisch genoemd, omdat het Brahman gezien wordt als de enige ware werkelijkheid. Al het
andere is slechts maya, illusie der zintuigen.
1.5 De godenwereld
Omdat het hindoeïsme een verzameling is van diverse Indische tradities, met elk hun eigen namen en gestalten, kent
het hindoeïsme een oneindig aantal goden. Dit noemt men polytheïsme (meergodendom). Echter zijn voor de
meeste hindoes alle goden aspecten van het Ene.
In het hindoeïsme heeft het goddelijke diverse concrete gestalten, die staan voor verschillende eigenschappen.
In de verering van goden spelen afbeeldingen een belangrijke rol, omdat in de afbeelding de essentie van de godheid
aanwezig is.
Goden worden geëerd door gebeden en rituelen, maar ook door goden eten en drinken voor te zetten. Na dit offer
(puja) kunnen hindoes dit eten en drinken zelf tot zich nemen. De goden hebben het voedsel onzichtbaar aangeraakt
en het opeten van het voedsel heeft een zegende werking.
De belangrijkste goden uit de tijd van de veda’s – Indra, Roedra, Agni en Varuna – komen alleen nog in rituele
teksten, gebeden en lofzangen voor. In de loop der tijd zijn andere goden belangrijker geworden.
De belangrijkste goden binnen het hindoeïsme:
Visjnoe De vriendelijke, welwillende godheid, die het goed voorheeft met de mensen.
Bekend vanwege de afdalingen (avatara’s) in deze wereld om de mensheid te redden van gevaar of
om de mensheid opnieuw de juiste levensweg te wijzen.
Er zijn tien avatara’s van Visjnoe: Krisjna (de meest geliefde godheid), Rama, Boeddha (het
hindoeïsme wijst de leer van Boeddha wel af).
Laksjmi De eerste vrouw van Visjnoe.
Ze wordt ook wel Sridevi genoemd.
Ze is de godin van voorspoed en geluk.
Haar naam speelt een rol in het Divali-feest.
Sjiva De god van de asceten die zoeken naar de waarheid.
Samen met Visjnoe behoort Sjiva tot de meest vereerde goden (Sjiva in het zuiden van India het
meest en Visjnoe met zijn avatara’s in het noorden van India het meest).
Durga De echtgenote van Sjiva.
Zij is onder vele namen bekend: Devi, Parvati, Kali etc.
Ze is nauw verbonden met vruchtbaarheid en welvaart, maar in de gestalte van Kali is ze luguber en
vreesaanjagend in het bijzonder op begraafplaatsen.
Brahma De schepper-god – alom bekend, maar weinig vereerd.
Wordt afgebeeld met vier hoofden, die de vier windstreken overzien.
Wordt gezien als de god van de wijsheid.
Sarasvati Soms gezien als de vrouw en soms als de dochter van Brahma.
Ze is vooral de godin van de creativiteit, kunst en wetenschap.
Ganesha Wordt afgebeeld als een dik mens met een olifantenkop (is erg populair).
Hij is de god van wijsheid, vooral in het opruimen van allerlei obstakels op je levensweg.
Hanuman De apenkoning – voorbeeld van trouw en eerlijkheid.
Trimoerti Visjnoe, Sjiva en Brahma worden gezien als een drie-eenheid (trimoerti). Brahma is daarbij de
schepper, Visjnoe de beschermer die ales onderhoudt en Sjiva degene die alles vernietigt en weer tot
zijn oorsprong terugbrengt. Met elkaar vertegenwoordigen ze de universele kringloop.
Hun vrouwen Laksjmi, Parvati en Sarasvati worden soms ook als een drie-eenheid gezien.
Istadevata Istadevata = de godheid van je eigen keuze.
De god van je eigen keuze vereer je elke dag. Omdat het één het ander niet uitsluit, kun je naast de
istadevata ook andere goden vereren.
, De heilige De koe is heilig omdat ze staat voor vruchtbaarheid en overvloed. Ze geeft melk waar boter van
koe gekarnd kan worden, de huid kan worden gebruikt voor leer, de verdroogde poep is bruikbaar om op
te koken etc.
Omdat de koe wordt gezien als een incarnatie van een godin mag haar vlees niet worden gegeten.
De heiligheid van een koe betekent niet dat de koeien goed verzorgd worden. Ze mogen alleen overal
vrij rondlopen. Daarom is de heilige koe ook het meest opvallende kenmerk van het hindoeïsme.
1.6 Ethiek
Ethiek is in India veel minder uitgewerkt, omdat de nadruk ligt op de religieuze dimensie van de verlossing. Als regels
voor de moraal fungeren in de praktijk wel de verplichtingen binnen de eigen kaste en de algemene moraal van de
dharma. De ethiek is verbonden met de kosmische wet van karma: het goede werkt het goede uit, het kwade werkt
het kwade uit. De verhalen van Krisjna, de Mahabharata en de Ramayana gelden als grote voorbeelden van hoe je in
wijsheid en rechtvaardigheid moet leven.
Omdat de leefregels verbonden zijn met je kaste zijn ze per kaste verschillend. Elke kaste heeft zijn eigen dharma.
Brahmanen zijn verplicht onderwijs te geven en offers, rituelen en liefdadigheid te verrichten. Zij zijn het voorbeeld
in onthechting.
Ksatriya’s zijn verplicht tot het beschermen van hun onderdanen door goed bestuur en liefdadigheid.
Vaisya’ behoren hun beroep correct uit te oefenen en behoren ook liefdadig te zijn.
Sjoedra’s zijn verplicht dienstbaar te zijn aan de hogere kasten.
De kastelozen (dalits) staan onderaan de ladder en doen het laagste werk.
Er is geen sociale ethiek ontwikkeld (in het Westen wel), omdat de ethiek sterk persoonlijk is georiënteerd. De religie
is namelijk individueel van aard, omdat het je eigen leven en karma betreft. De sociale orde is verbonden met de
dharma van heel de samenleving. Daarom is Arjuna het grote voorbeeld van iemand die moet doen wat hij doen
moet, ongeacht banden van familie en vriendschap.
1.7 De religieuze praktijk
De godsdienst kan door een hindoe thuis en in een tempel (mandir) worden beoefend en beleefd.
Thuis: het kan elke ochtend en avond aan de godheid van eigen keuze door middel van lofzangen en een vuuroffer.
Tempel: de offerdienst of vereringsritueel (puja) wordt geleid door de priester (pandit), die altijd een brahmaan is.
De pandit is een centrale figuur bij elke ceremonie. Hij leidt de offerdienst met heilige spreuken (mantra’s) en
rituelen. In die functie is hij ook de vertrouwensman van de familie. Bij elke ceremonie rond geboorte, huwelijk, dood
etc. wordt zijn hulp ingeroepen.
Door puja’s verwerft men een beter karma. Reinheid speelt een belangrijke rol (reinheid naar lichaam en geest).
Zonder reinheid verliest de puja haar betekenis.
1.7.1 Overgangsrituelen
Het gebruik van rituelen voor allerlei gebeurtenissen wordt al beschreven in de veda’s. Rituelen dienen om op
belangrijke momenten een godheid te vereren, maar ook om je innerlijk te reinigen en je bewustzijn te zuiveren.
Het hindoeïsme kent vele sanskara’s (sacrementen), die iedere hindoe hoort te ontvangen in zijn leven. Ze
begeleiden de hindoe op zijn weg van de opvoeding naar een volmaakt mens die de uiteindelijke verlossing hoopt te
bereiken.
Zwangerschap Kan plaatsvinden op de vierde dag na het huwelijk ten behoeve van de conceptie
(garbhadaan).
Geboorte Als het kind geboren is, sprenkelt de vader (jaatkaram) een paar druppels honing en roomboter
in de mond van de baby en fluistert het enkele mantra’s in het oor.
Naamgeving Op de twaalfde dag krijgt het kind naast de officiële naam zijn ‘astrologische’ naam
(naamkaram), vastgesteld door de pandit na het trekken van de Indische horoscoop.
Kaalscheren Voor het eerste levensjaar wordt de baby kaalgeschoren (muran). Soms worden ook tegelijk de
oorlellen doorgeprikt.
Onder de Hindoestanen is dit een groot familiefeest, waarbij alle gasten getrakteerd worden op
een vegetarische maaltijd.
Inwijding tot Rond het twaalfde levensjaar worden jongens ingewijd tot leerling (upnayan) en mogen ze de
leerling heilige boeken bestuderen. Deze ceremonie wordt ook wel het djanew-ritueel genoemd (dwi =
twee). De jongen krijgt een heilig koord omgehangen als symbool van zijn tweede geboorte en
hem wordt de heilige spreuk meegegeven. Het koord zal hij zijn verdere leven dragen.
Het ritueel van de tweede geboorte geldt alleen voor de drie hoogste kasten, dus niet voor
sjoedra’s en dalits.
Huwelijk Het huwelijk is heilig en wordt als onontbindbaar beschouwd. Het wordt feestelijk gevierd
(wiwaah) en kent verschillende momenten: verloving, ondertrouw, vrijgezellenavond, de
huwelijksplechtigheid en de intocht in het nieuwe huis.