Verpleegkundige vaardigheden deel 1 hoofdstuk 10 ‘Medicatie’
Paragraaf: 10.1, 10.2, 10.3, 10,4, 10.5, 10.9.1, 10.9.2, 10.9.15
Zie bladzijde 367 + 368 voor de begrippen!
10.1 Medicatie wordt onderverdeeld in:
- UR- geneesmiddelen: R = recept (door arts/verloskundige/tandarts of verpleegkundig specialist)
- UA- geneesmiddelen: A = apotheek, alleen verkrijgbaar (zonder recept) in de apotheek
- UAD- geneesmiddelen: A = apotheek, D = drogist, zonder recept verkrijgbaar
- AV: algemeen verkrijgbaar, dus ook buiten apotheek/ drogist
Medicijnen hebben een generieke naam (stofnaam, kleine letters) en merknaam (met hoofdletter).
10.2 Biologische effecten van medicijnen
4 stappen bepalen het moment waarop het medicijn gaat werken, de duur en de intensiteit.
- absorptie: wijze waarop het medicijn door het lichaam wordt opgenomen. Manier van toedienen
bepaalt het effect. Plaatselijk effect: medicijn is werkzaam in één deel van het lichaam
(maagzuurtabletten). Systemisch effect: doet in meerdere weefsels zijn werk (via maag- darmstelsel
wordt het opgenomen in het bloed). De absorptie via het maag- darmstelsel wordt bepaald door de
zuurgraad, de aanwezigheid of afwezigheid van voedsel, de gelijktijdige inname van andere
medicijnen en de bloedtoevoer naar de plaats van absorptie. Het medicijn moet meerdere vettige
celmembranen passeren. Hoe beter in vet oplosbaar (lipofiel), hoe beter het de cel in kan. De plaats
van toediening hangt af van het medicijn, de werking ervan en patiënt gerelateerde factoren. De
mate waarin het medicijn zijn werk doet na passage van de lever heet biologische beschikbaarheid.
Orale inname → eerst naar de lever, die sommige bestanddelen onwerkzaam maakt (minder
biologische beschikbaarheid).
Dermaal: via de huid (via haarvaatjes naar bloedbaan) slijmvliezen (mond/ neus/ ademhalingswegen/
oog/ vagina/ rectum. Bevatten veel bloedvaten dus worden snel opgenomen). Parenterale
toediening: niet via maag- darmkanaal, meer rechtstreekse, betrouwbaardere en snelle absorptie
(intradermaal/ subcutaan/ intramusculair/ intraveneus)(meer biologisch beschikbaarheid). Daarom
bij parenteraal in lagere dosering toedienen.
- distributie: proces waardoor het medicijn door het bloed over het lichaam wordt verspreid. Deel
bindt zich aan plasmaeiwitten (niet- actief), deel bevindt zich in de vrije vorm (actief). Wanneer het
‘vrije’ deel op is, laat het deel dat zich aan de eiwitten heeft gebonden los en wordt actief. In vet-
oplosbare medicijnen worden verdeeld over en opgeslagen in het lichaamsvet en vervolgens
langzaam aan de bloedsomloop afgegeven. Belangrijk: voldoende HMV en perfusie. De mate van
diffusie is afhankelijk van het vermogen tot binden aan de eiwitten, oplosbaarheid, de hoeveelheid
medicijn in het plasma en de aanwezigheid van fysiologische barrières (bloed-hersenbarrière).
- metabolisme (biotransformatie): samenspel van chemische en fysische processen die zich
voltrekken bij de opbouw, afbraak en instandhouding van de weefsels en bij de productie van
energie. Bij het metabolisme wordt het medicijn omgezet in metabolieten (nadat het de lever heeft
gepasseerd). Soms worden ze effectiever, kunnen ook worden omgezet in in wateroplosbare
metabolieten (worden uitgescheiden door de nieren).
- uitscheiding: proces waardoor het medicijn uit het lichaam wordt verwijderd. Belangrijkste via de
urinewegen (door de glomeruli gefilterd en door tubuli afgescheden). Andere uitscheidingswegen:
longen (uitademen), maag- darmstelsel, speeksel, zweet of moedermelk. Factoren die van invloed
zijn op de snelheid waarmee het wordt uitgescheiden: lichaamsgewicht , BMI, leeftijd, geslacht,
evenwicht tussen zuren en basen, vloeistoffen en elektrolyten, bioritme en algemene