Samenvatting verpleegkundige vaardigheden deel 1. Hoofdstuk 11: Voeding
en sondevoeding, inclusief terminologie, kaders en hoofdstukbijlage.
Zie bladzijde 431 voor begrippen!
11.1 Voedingsleer
Voedingsleer is de wetenschap van voedingsmiddelen, voedingsstoffen en andere stoffen die in
voeding zitten en hoe deze in ons lichaam werken. Voedingsstoffen: koolhydraten, vetten, eiwitten,
vitaminen (vet- of wateroplosbaar), mineralen en water. Het lichaam heeft een evenwicht hiertussen
nodig voor energie, groei, ontwikkeling, weefselherstel en -regulering en het onderhoud van
processen in het lichaam. Essentiële voedingsstoffen: lichaam maakt niet voldoende zelf aan en
moet deze dus uit voedingsstoffen halen. Niet-essentiële voedingsstoffen: lichaam kan zelf
voldoende aanmaken dus niet essentieel.
Een gebrek hieraan kan worden veroorzaakt door: verminderde inname, ziekte of interactie met
geneesmiddelen.
ADH: aanbevolen dagelijkse hoeveelheid, gebaseerd op de gemiddelde behoeften van een gezond
persoon met bepaalde leeftijd, geslacht, gewicht, lengte en mate van lichaamsbeweging. 2000 kcal
voor vrouwen, 2500 kcal voor mannen.
BMI: Body Mass Index → gewicht (kg)/ lengte (m) in het kwadraat. Tussen de 18,5 en 26,4 (mannen)
en 25,8 (vrouwen).
11.2 Macronutriënten: koolhydraten, vetten en eiwitten. Aanbevolen inname per dag:
- 45-65% koolhydraten (4 calorieën per gram)
- 20-35% vetten (9 calorieën per gram)
- 10-35% eiwitten (4 calorieën per gram)
Koolhydraten (sachariden)
Voornaamste bron van energie, bevat: koolstof, waterstof en zuurstof. 3 vormen sacchariden: mono-
, di- en polysacchariden. Di- en polysachariden worden omgezet in monosachariden (glucose) zodat
het door het lichaam kan worden opgenomen. Glucose is de energiebron van rode bloedlichaampjes
en de voorkeursbron van energie voor het CZS, placenta en foetus. Minimum van 100 gram per dag
voor het functioneren van de hersenen en om ketose te voorkomen. Een deel glucose wordt
omgezet in glycogeen, dit gebeurt in de lever en wordt daar tijdelijk opgeslagen voor later gebruik.
Te weinig koolhydraten leiden tot: verlies van energie, depressiviteit, ketose en afbraak van
lichaamseiwitten.
- monosacchariden: glucose, fructose en galactose
- disacchariden: sucrose, lactose, maltose
- polysacchariden: zetmeel, dextrine, glycogeen, cellulose, hemicellulose
Vetten (lipiden)
2de groep energieleveranciers. Vetzuren zijn de basiscomponenten van vet en bestaan uit 2
hoofdgroepen: verzadigde- (dierlijk) en onverzadigde vetzuren (plantaardig).
Dragers voor de in vetoplosbare vitaminen: A, D, E en K. Te veel vet zorgt voor verhoogde kans op
hart- en vaatziekten.
Vb. vetten: linolzuur, linoleenzuur en arachidonzuur (onverzadigde vetzuren, essentieel).
Eiwitten (proteïnen bestaande uit aminozuren)
Essentieel voor groei en ontwikkeling: opbouw van spieren, bloed, huid, organen, hormonen en
enzymen. Wanneer de voeding te weinig KH en vetten bevat, schakelt het lichaam over op eiwitten