Samenvatting Sociaal Zekerheidsrecht
Auteur: RamonavW
School: Windesheim
Vak: M3.2 Sociaal Zekerheidsrecht
1
,Hoofdstuk 1 Inleiding in het socialezekerheidsrecht
1.1 Inleiding
Sociale zekerheid biedt door de overheid inkomenszekerheid als mensen bijvoorbeeld door
ziekte, werkloosheid of ouderdom niet meer kunnen werken. Deze bestaanszekerheid, of
ook wel waarborgfunctie, is één kant van de sociale zekerheid. De andere kant is de
activeringsfunctie. Verwacht wordt dat een ieder meedoet binnen de sociale zekerheid.
Sociale zekerheid is het publieke stelsel dat het geheel van voorzieningen omvat die tot
doel hebben het waarborgen van de financiële zekerheid van burgers en hen te activeren.
Socialezekerheidsrecht is het stelsel van rechten en plichten die gelden binnen de sociale
zekerheid.
1.2 Het stelsel van sociale zekerheid
Een verschil tussen de verzekeringen en de voorzieningen wordt veelal gezocht in de
financiering. Voor de verzekeringen, behalve voor de kinderbijslag, wordt premie afgedragen
en voor de voorzieningen niet. Deze wordt betaald uit de belastingopbrengsten (algemene
middelen). Maar ook een deel van de (volks-)verkeringen wordt mede uit de algemene
middelen gefinancierd. De gemoedsbezwaarden zijn ontheven van betaling van premies in
verband met hun levensovertuiging. Via een omweg middels een speciale belastingheffing
wordt meer belasting betaalt en behoudens ze recht op verzekering.
Bij de werknemersverzekeringen is de verzekerde een werknemer of daarmee gelijkgesteld.
De werknemer is de natuurlijke persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft
bereikt en in een privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Er is sprake van een
dienstbetrekking als er wordt voldaan aan art. 7:610 BW. Bij de volksverzekeringen gaat het
meestal om de ingezetene, iemand die in Nederland woont. Ook vallen personen die in
andere landen wonen, maar in Nederland werkzaam zijn onder de volksverzekeringen. Een
ander verschil in de driedeling werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en de sociale
voorzieningen wordt gezocht in de uitvoering.
1.2.1 Digitaal klantdossier
Als iemand een aanvraag voor bijvoorbeeld een WIA-uitkering doet, dan vraagt de
uitvoeringsinstantie doorgaans maar één keer naar de gegevens. De gegevens worden
opgeslagen in een Digitaal Klantdossier (DGK). Het dossier bevat gegevens op het terrein
van werk en inkomen (UWV, gemeenten, Belastingdienst en SVB) en ook overige gegevens.
De medewerker van de uitkeringsinstantie kan via het Suwinet de gegevens opvragen en zo
nodig aanvullende informatie van de betrokkene vragen. De klant wordt beschermd middels
de Wet bescherming persoonsgegevens. In deze wet wordt bepaald dat alleen de gegevens
mogen worden opgevraagd als ze voor een bepaald doel nodig zijn.
1.3 Rechtsbescherming
Voor het socialezekerheidsrecht is binnen het bestuursrecht een aantal elementen van
belang die hieronder kort worden uitgelegd:
1. Geen verplichte procesvertegenwoordiging;
2. Het begrip ‘besluit’, ‘bestuursorgaan’, en ‘belanghebbende’;
3. Het maken van bezwaar en bestuursrechter.
Sub 1) Geen verplichte procesvertegenwoordiging
Als je aanvraag wordt afgewezen of niet eens bent met de uitkomst, kun je zelf uiteindelijk
naar de bestuursrechter stappen en voor de bestuursrechter je woord doen. Je bent niet
gehouden om een advocaat of een andere gemachtigde in de arm te nemen.
2
,Sub 2) Besluit, bestuursorgaan en belanghebbende
Besluiten moeten rechtsgevolgen in het leven roepen en worden door een bestuursorgaan
met openbaar gezag genomen (art. 1:3 jo. 1:1 Awb). Een rechtsgevolg is dat de rechten en
plichten door het besluit wijzigen. Er is sprake van een openbaar gezag als het
bestuursorgaan eenzijdig de rechten en/of plichten van burgers kan wijzigen en deze
bevoegdheid ontleend is aan de wet. De beschikking, een geïndividualiseerd besluit, is in
beginsel gericht aan de aanvrager van een uitkering (art. 1:3 lid 2 Awb). De aanvrager is de
belanghebbende van het besluit.
Sub 3) Bezwaar en bestuursrechter
Met een voor iemand negatief genomen besluit kan in beginsel niet direct naar de
bestuursrechter worden gestapt. Eerst moet er bezwaar worden gemaakt. Een
bezwaarprocedure heeft een heroverwegingsfunctie. Het genomen besluit wordt
heroverwogen door hetzelfde bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen. De
heroverweging kan echter niet worden gebruikt om verslechtering van de rechtspositie van
de bezwaarmaker te bewerkstelligen, het zogenoemde verbod van reformatio in peius. De
toetsing is ex nunc, ofwel het bestuursorgaan houdt rekening met eventuele gewijzigde
omstandigheden tot het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar. Voordat een
bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het de belanghebbende(n) in de gelegenheid
om te worden gehoord (art. 7:2 jo. 7:3 Awb). De adviescommissie brengt na een eventueel
horen advies aan het bestuursorgaan uit (art. 7:13 Awb). Pas nadat bezwaar is gemaakt, kan
je naar de bestuursrechter (art. 6:16 Awb). De bestuursrechter toetst in de hoofdregel ex
tunc en alleen de rechtmatigheid. In de procedure in bezwaar en in eerste aanleg bij de
rechtbank is verweerder altijd een bestuursorgaan. Tot slot is het van belang dat de eisende
partij ontvankelijk is dor procesbelang te hebben, op tijd zijn bezwaar- of beroepschrift in te
dienen, in de regel binnen zes weken (art. 6:7 Awb), en griffierechten (art. 8:41 Awb) te
betalen.
Hoofdstuk 2 Kinderen
2.1 Inleiding
Kindregelingen zijn regelingen die een financiële tegemoetkoming geven aan een
huishouden met één kind of meerdere kinderen. Er zijn vier kindregelingen namelijk:
kinderbijslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke
combinatiekorting.
2.2 Uitvoering en aanvraag
De Algemene Kinderbijslag (AKW) is een volksverzekering en wordt uitgevoerd door de
Sociale Verzekeringsbank (SVB) (art. 34 Wet SUWI jo. 14 AKW). Kinderbijslag hoeft maar
eenmaal te worden aangevraagd, zoals bij vestiging in Nederland of geboorte. Bij adoptie
geldt de regel dat voor ieder geadopteerd kind kinderbijslag moet worden aangevraagd. De
kinderbijslag kan schriftelijk of digitaal worden aangevraagd waarop de SVB vaststelt of recht
op kinderbijslag bestaat (art. 14 leden 1-2 AKW).
2.3 Voorwaarden
Het recht van kinderbijslag komt aan de verzorger(s) toe, niet aan het kind zelf. Voorwaarden
voor het recht op kinderbijslag zijn:
1. Behoren tot de kring van verzekerden (art. 6 AKW);
2. Een kind dat jonger is dan achttien jaar en dat:
a. Tot het huishouden van de verzekerde behoort; of
b. Door de verzekerde wordt onderhouden (art. 7 lid 1 AKW).
3
,Voorwaarde 1: kring van verzekerden
De grootste groep verzorgers van kinderen die tot de kring van verzekerde behoort, is de
ingezetene (art. 6 lid 1 sub a AKW). Ingezetene is degene die in Nederland woont (art. 2
AKW). Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (art. 3 lid 1 AKW).
De wil om in Nederland te wonen en de duurzaamheid van het verblijf in Nederland is een
toets om van ingezetene te kunnen spreken. Een kleinere groep vormt degene die geen
ingezetene is, maar in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking werk verricht
en loonbelasting moet betalen (art. 6 lid 1 sub b AKW). Het continentaal plat is een
exclusieve economische zone voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland
(art. 1 onder d AKW).
Voorwaarde 2: kind jonger dan achttien jaar en tot het huishouden van verzekerde
behoort of door verzekerde wordt onderhouden
Belangrijk is dat kosten voor het kind worden gemaakt, immers de kinderbijslag is een
bijdrage daarvan. Volgens het NIBUD (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) dekt de
kinderbijslag ongeveer een derde van de gemaakte kosten.
Sub a) kind jonger dan 18 jaar en behoort tot huishouden verzekerde
Bij een kind jonger dan achttien jaar dat thuis woont gaat de SVB automatisch ervan uit de
verzekerde voor de kosten van het kind opdraait. Thuis wonen en dus tot het huishouden
behoren, betekent onder meer dat het merendeel van de nachten per week thuis wordt
doorgebracht (ten minste vier nachten per week). Voor kinderen van zestien of zeventien
jaar gelden wel extra voorwaarden (art. 7 lid 2 AKW). Soms is een kind lange tijd van huis,
omdat in verband met ziekte in een ziekenhuis of inrichting verblijft. Als het verblijf korter dan
zes maanden is, blijft het kind toch tot het huishouden van de verzekerde behoren en
ontvangt de verzekerde kinderbijslag. Bij detentie of uithuisplaatsing van het kind behoort het
kind niet meer tot het huishouden van de verzekerde.
Sub b) Kind jonger dan 18 jaar en door verzekerde wordt onderhouden
Om kinderbijslag te ontvangen moet de verzekerde het kind onder de achttien jaar
onderhouden. Als het kind thuis woont wordt dit vanzelfsprekend geacht. Onderhouden wil
zeggen dat kosten worden gemaakt die noodzakelijkerwijs verband houden met het
onderhoud van het kind dat niet thuis woont. Er wordt ten aanzien van de hoogte van de
bijdrage een onderscheid gemaakt tussen: enkele kinderbijslag of dubbele kinderbijslag. Het
bedrag aan onderhoud van een uitwonend kind om voor enkele kinderbijslag in aanmerking
te komen is € 416,- per kalanderkwartaal en voor dubbele kinderbijslag € 1.103,- (art. 5 lid 1
jo. 6 lid 1 Besluit uitvoering kinderbijslag).
2.4 Begrip kind
Een kind in de zin van de AKW is (art. 4 lid 1 AKW):
1. Eigen kind;
2. Aangehuwd kind (stiefkind); of
3. Pleegkind.
Sub 1) Eigen kind
Een eigen kind is een kind dat bijvoorbeeld tijdens het huwelijk is geboren, erkend dan wel
geadopteerd (art. 4 AKW).
Sub 2) Aangehuwd kind
Voor een aangehuwd kind, ook wel stiefkind genoemd, kan ook kinderbijslag ontvangen
worden.
Sub 3) Pleegkind
Een pleegouder kan voor pleegkind een pleegvergoeding krijgen (art. 5.1 jo. 5.2 Regeling
Jeugdwet). De hoogte van de pleegvergoeding is hoger dan de kinderbijslag, maar wordt
4
,alleen uitgekeerd als een instantie het pleegkind bij de pleegouder heeft geplaatst. Is dit niet
het geval dan rest de kinderbijslag. Een pleegouder in de zin van AKW is een kind dat als
eigen kind wordt onderhouden en opgevoegd (art. 4 lid 3 AKW jo. 1 Regeling gelijkstelling
pleegkinderen).
2.5 Ingang
De kinderbijslag wordt per kwartaal uitbetaald. Hoofdregel is dat je aan de voorwaarden van
de kinderbijslag moet voldoet op de peildatum om recht te hebben op de kinderbijslag (art.
11 lid 1 en 2 AKW). Voor het inkomen van de zestien- en zeventienjarigen en de
onderhoudseis door de verzekerde(n) wordt over het gehele kalenderkwartaal gekeken (art.
11 lid 3 AKW jo. 5 en 6 Besluit uitvoering kinderbijslag).
Te late aanvraag
Mocht je niet tijdig de aanvraag voor kinderbijslag hebben ingediend, dan gaat het recht op
kinderbijslag met terugwerkende kracht van maximaal één jaar in (art. 14 lid 3 AKW).
Uitbetaling
De uitbetaling van de kinderbijslag vindt plaats binnen drie maanden na afloop van het
kwartaal waarover recht op kinderbijslag ontstaat (art. 18 lid 1 AKW).
2.6 Hoogte en duur
Kinderbijslag is niet afhankelijk van het inkomen of vermogen van de verzekerde(n). De
kinderbijslag wordt per kind uitgekeerd en is afhankelijk van de leeftijd van het kind (art. 12
lid 1 AKW). Kinderbijslag wordt als hoofdregel twee keer per jaar herzien (art. 13 lid 3 AKW).
De kinderbijslag kan in beginsel totdat het kind achttien jaar wordt worden ontvangen.
2.6.1 Dubbele kinderbijslag
Soms wordt niet éénmaal, de enkele kinderbijslag, maar tweemaal het bedrag aan
kinderbijslag uitgekeerd, de zogenoemde dubbele kinderbijslag (art. 7 lid 6 AKW). Dubbele
kinderbijslag wordt uitgekeerd als sprake is van:
a. Intensieve zorg bij een thuiswonende ziek of gehandicapt kind;
b. Om onderwijsredenen of om ziekte of handicap niet thuiswonend kind.
Sub a) Thuiswonend: ziek of gehandicapt kind
Dubbele kinderbijslag is mogelijk voor een gehandicapt of ziek kind van drie tot achttien jaren
dat wel tot het huishouden van de verzekerde behoort en aangewezen is op intensieve zorg
(art. 7a AKW). De intensieve zorgbehoefte moet blijken uit een positief advies van het
Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) (art. 11-12 Besluit uitvoering kinderbijslag).
Indicatiebesluit
Een indicatiebesluit is een besluit dat overeenkomst de Wet langdurige zorg afgegeven
wordt (art. 3.2.3 Wlz).
Beoordeling CIZ
Beoordeling door het CIZ gebeurt aan de hand van een puntenlijst waarop tien onderwerpen
staan (art. 3 Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg). Onder
voorwaarden is er, als er in een kalenderjaar recht is op dubbele kinderbijslag, ook nog recht
op een extra bedrag aan kinderbijslag voor de alleenstaande of alleenverdienende ouder
(art. 7a lid 2 AKW).
Sub b) Niet thuiswonend: onderwijs of ziek of gehandicapt kind
Ook is er een dubbele kinderbijslag als het kind door het volgen van onderwijs of door ziekte
of gebrek van het kind niet tot het huishouden van de verzekerde of een ander behoort (art. 7
lid 6 sub a-b AKW). Voor dubbele kinderbijslag voor het niet thuiswonend kind moet de
5
,verzekerde het kind onderhouden met een bijdrage die ten minste € 1.103,- bedraagt (art. 7
lid 6 AKW jo. 6 Besluit uitvoering kinderbijslag).
Niet thuiswonend: onderwijs
De afstand tussen school en het woonadres moet meer dan 25 kilometer zijn (art. 2 Regeling
dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen). Deze afstandseis geldt niet als een kind op een
school voor de binvaart meer dan drie nachten per kalenderweek intern moet verblijven (art.
7 sub b AKW). Daarnaast is een dubbele kinderbijslag mogelijk voor kinderen die afkomstig
zijn van ouders die binnenvaartschippers zijn en niet thuis kunnen wonen (art. 7 lid 6 sub b
onder 2-3 jo. 15 Besluit uitvoering kinderbijslag). Dit geldt ook als de verzekerde voor de
Nederlandse overheid werkt en om die reden niet in Nederland woont (art. 7 lid 6 sub b
onder 4 jo. 7b lid 4 sub a-b AKW).
2.6.2 Bijverdiensten
De verzekerde die een kind heeft dat veel verdient, heeft geen behoefte meer aan een
bijdrage in het levensonderhoud in de vorm van kinderbijslag (art. 2 Besluit uitvoering
kinderbijslag). Tot zestien jaar, uitwonend of niet, mag een kind zoveel verdienen als hij wil.
Dit heeft geen gevolgen voor de kinderbijslag. Kinderen van zestien en zeventien jaar mogen
maximaal € 1.266,- netto per kalenderkwartaal verdienen (art. 7 lid 5 AKW jo. 3 lid 1 Besluit
uitvoering kinderbijslag). Vakantiewerk in de zomervakantie geeft de mogelijkheid om tot €
1.300,- netto extra bij te verdienen (art. 4 lid 1 Besluit uitvoering kinderbijslag).
2.6.3 Scheiding en co-ouderschap
Merendeel van de ouders zijn verzekerden in de zin van de AKW en hebben dus beiden
recht op kinderbijslag voor hetzelfde kind. Dit wordt samenloop genoemd. De SVB betaalt
vaak de kinderbijslag aan één ouder uit (art. 18 lid 2 AKW). Bij de scheiding tussen ouders
komt de zorg voor een kind in de meeste gevallen bij één ouder te liggen. Ondanks dat
sprake is van twee verzekerden krijgt de ouder die de dagelijkse zorg voor het kind op zich
neemt de kinderbijslag (art. 18 lid 4 AKW). Van co-ouderschap is sprake als het kind
afwisselend bij beide ouders woont en beide ouders het kind onderhouden. De kinderbijslag
wordt dan verdeeld volgens de afspraak die ouders hierover maken. Is er niets geregeld, dan
krijgt iedere ouder de helft (art. 10 Besluit uitvoering kinderbijslag).
2.6.4 Woonlandbeginsel
Verzekerden die een nieuw recht op kinderbijslag hebben vanaf 1 juli 2012 krijgen een lager
bedrag aan kinderbijslag afhankelijk van de kosten van levensonderhoud in het land waar
het kind woont (art. 12 lid 2 AKW). Dit geldt niet voor landen die behoren tot de Europese
Unie (EU)/Europese Economische Ruimte (EER). Het bij het land behorende percentage
heet de woonlandfactor (art. 12 lid 2 AKW jo. Regeling woonlandbeginsel in de sociale
zekerheid 2012). De Wet herziening export kinderbijslag (Whek), ingevoerd op 1 januari
2015, houdt in dat geen kinderbijslag wordt uitgekeerd als het kind buiten de EU/EER of
Zwitserland woont (art. 7b leden 1-2 AKW).
2.7 Beëindiging
Als een kind studiefinanciering ontvangt, bestaat er geen recht meer op kinderbijslag (art.
7aa AKW). Andere redenen staan vermeld in art. 7 lid 3, 7b lid 1 en 7c lid 2 AKW jo. 4-4c
Leerplichtwet. Uitzondering hierop kan zijn als er op grond van Europees recht een recht op
kinderbijslag bestaat (art. 7b lid 2 AKW) of het kind langer dan drie maanden onafgebroken
in Nederland verblijft (art. 7b lid 3 AKW). Met het laatste is de woonplaats van het kind
centraal komen te staan.
2.8 Kindgebonden budget
Het kindgebonden budget is voor ouder(s) een extra financiële tekortkoming (art. 1 lid sub b
Wet KB). Met een ouder is bedoeld de verzekerde in de zin van de AKW (art. 1 lid 1 sub c
Wet KB).
6
,2.8.1 Uitvoering en aanvraag
Het kindgebonden budget is een sociale voorziening en wordt door de
Belastingdienst/Toeslagen uitgevoegd (art. 5 lid 1 Wet KB). Na de geboorte van een kind
geeft de SVB aan de Belastingdienst door dat de ouder(s) kinderbijslag krijgt. Is er volgens
de Belastingdienst te weinig inkomen en vermogen binnen het gezin, dan krijgt de ouder(s)
bericht dat hij een kindgebonden budget ontvangt. De ouder kan het ook zelf aanvragen bij
de Belastingdienst.
2.8.2 Voorwaarden
Eén van de voorwaarden voor het recht op kindgebonden budget is dat er recht op
kinderbijslag bestaat. Een uitzondering hierop bestaat voor de zestien- en zeventienjarige die
geen startkwalificatie heeft behaald en door de ouder(s) wordt onderhouden (art. 2 lid 1 Wet
KB jo. 7 lid 2 AKW). Naast het recht op kinderbijslag zijn de overige voorwaarden: het
(gezamenlijk) inkomen komt niet boven de inkomensgrens en het (gezamenlijk) vermogen
komt niet boven de vermogensgrens.
2.8.3 Hoogte
De hoogte van het totale kindgebonden budget wordt bepaald door het aantal kinderen
jonger dan achttien jaar in het gezin, het inkomen en het vermogen van de ouder(s) (art. 1 lid
2 Wet KB). Het budget gaat in vanaf de eerstvolgende kalendermaand na de maand waarin
het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren (art. 2 lid 1 Wet KB).
Alleenstaande-ouderkop
Een alleenstaande ouder (zonder fiscale partner) kan bovenop het reguliere kindgebonden
budget een zogenoemde alleenstaande-ouderkop krijgen (art. 2 lid 6 Wet KB). De
alleenstaande-ouderkop is in feite extra kindgebonden budget.
Inkomen
Of het maximale budget wordt toegekend, is afhankelijk van het inkomen en het vermogen
van de ouder(s). De maximale inkomensgrens is afhankelijk van hoeveel kinderen in het
gezin zijn, maar ook of het alleenstaande ouder is of niet (art. 1 sub d jo. 2 lid 7 Wet KB).
Co-ouderschap
De ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald ontvangt het budget (art. 2 lid 8-9 Wet
KB). Ook gezinnen met pleegkinderen waar de ouders een pleegzorgvergoeding krijgen,
ontvangen een kindgebonden budget.
Woonlandbeginsel
Het woonlandbeginsel geldt ook voor het kindgebonden budget.
2.9 Verplichtingen
Om niet met een sanctie geconfronteerd te worden, is het belang dat de plichten die de AKW
en Wet KB opleggen worden nageleefd. Wijzigingen in de gezinssituatie moeten worden
doorgegeven (art. 15 AKW). De SVB kan verlangen om het een en ander aan te tonen (art.
15a AKW). Ook controlevoorschriften moeten worden nageleefd (art. 16 AKW).
Controlevoorschriften zijn voorschriften die de SVB nodig heeft om de kinderbijslag goed te
kunnen uitvoeren.
Hoofdstuk 3 Ouderdom
3.1 Inleiding
De AOW kenmerkt zich door een opbouwstelsel. Ieder verzekerd jaar telt voor 2% mee. Het
totaal aantal verzekerde jaren is 50 jaar (art. 7a lid 1 jo. 13 lid 1 AOW). In art. 7a AOW staat
vermeld vanaf welke leeftijd iemand recht heeft op AOW en vanaf welke periode die een
7
, toeslag moet betalen. Sommige gepensioneerden hebben een zogenoemde AOW-gat. Zij
missen een periode inkomen uit de AOW, omdat zij al eerder met bijvoorbeeld prepensioen
zijn gegaan. Prepensioen is een individuele pensioenregeling voor werknemers die eerder
met pensioen willen gaan. De gepensioneerde kan, als hij aan de voorwaarden voldoet,
recht hebben op een overbruggingsuitkering en eventueel ook op een partneruitkering (art. 4
jo. 6 Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW). De AOW wordt via een omslagstelsel
gefinancierd. Dat betekent dat iemand met een inkomen, tot de pensioengerechtigde leeftijd,
de AOW-premie betaalt om het pensioen van de huidige gepensioneerden te kunnen
bekostigen. Degene die niet werkt en geen inkomen heeft, betaalt geen premie maar is wel
voor de AOW verzekerd. Een gemoedsbezwaarde heeft onoverkomelijke bezwaren om op
grond van zijn levensovertuiging of – beschouwing verzekeringen af te sluiten. Je bent dan
wel verplicht om een vervangende inkomensafhankelijke belasting te betalen en krijg je bij de
pensioengerechtigde leeftijd een uitkering die gelijk is aan het bedrag aan
ouderdomspensioen en vakantie-uitkering (art. 48 AOW).
3.2 Uitvoering en aanvraag
De AOW is een volksverzekering en wordt uitgevoerd door de SVB (art. 34 Wet SUWI jo. 14
AOW). Verder heeft de SVB ook de taak om algemene bijstand in de vorm van een
zogenoemde aanvullende inkomensvoorziening ouder (AIO) te verlenen (art. 47a lid 1
Participatiewet). Een AIO is bedoeld voor diegene die niet 50 jaar verzekerd is geweest en
onvoldoende aanvullende middelen heeft. Ongeveer een halfjaar voor het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd ontvangt de verzekerde een brief met een aanvraagformulier.
De gegevens uit de BRP (Basisregistratie Personen) zijn bij de SVB bekend.
3.3 Voorwaarden
Voorwaarde 1: kring van verzekerden
De grootste groep pensioengerechtigden die tot de kring van verzekerden behoort zijn de
ingezetenden (art. 2, 3 lid 1 en 6 lid 1 sub a AOW). Alle in aanmerking komende feiten en
omstandigheden worden afgedwongen. Het onderlinge verband van factoren is
doorslaggevend. Een kleinere groep vormt degene die geen ingezetene is, maar in
Nederland of op het continentaal plat (art. 1 lid sub g AOW) in dienstbetrekking werk verricht
en loonbelasting moet betalen (art. 6 lid 1 sub b AOW). Grensarbeider is degene die in een
EU-lidstaat woont en in een andere EU-lidstaat werkt en minstens eenmaal per week naar
huis terugkeert. Ook vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven, zijn verzekerd
voor de AOW (art. 6 lid 2 AOW).
Voorwaarde 2: pensioengerechtigde leeftijd
Geen recht op AOW-pensioen bestaat als betrokkene niet op vereiste pensioengerechtigde
leeftijd heeft.
Voorwaarde 3: verzekerd geweest
Of iemand de volledige 50 jaar verzekerd is geweest, is ervan afhankelijk of diegene vanaf
de aanvangsleeftijd tot de pensioengerechtigde leeftijd verzekerd is geweest (art. 7 lid 1 sub
jo.13 lid 1 sub a AOW). De verzekerde periode moet sinds kort minimaal één kalenderjaar
zijn (art. 7 lid 1 sub b AOW).
Voorwaarde 4: geen uitsluitingsgrond
Vreemdelingen en gedetineerden zijn in beginsel uitgesloten van het recht op
ouderdomspensioen (art. 1 lid 1 sub h, 6 lid 2 en 8b-8c AOW). Afhankelijk of Nederland een
verdrag met het nieuwe vaderland heeft, is het mogelijk om het AOW-pensioen en soms ook
de toeslag mee te nemen (export) naar het vestigingsland. Voor de meeste landen is
exporteren mogelijk op grond van de regeling “Bekendmaking landen op grond van de Wet
beperking export uitkeringen 2003”.
8