H24 Ideologies of Change in Europe (1815-1914)
De politieke en economische revoluties van de late achttiende en vroege negentiende eeuw
brachten niet de vrijheid, democratie en gelijkheid voor iedereen waar op was gehoopt.
Hoewel na het verslaan van Napoleon een versterkt conservatisme in Europa de politiek
bepaalde, kon de hoop op vrijheid en gelijkheid niet onderdrukt worden. Tegen dit
conservatisme ontstonden nieuwe ideologieën: liberalisme, socialisme en nationalisme.
Deze speelden allemaal een rol in het gefaalde revolutiejaar 1848, maar hielpen ook bij de
meer succesvolle vorm van statenbouw in de jaren 1860. In Europa moesten de leiders
omgaan met de opkomende stedelijke gemeenschap, bijvoorbeeld door middel van
nationalisme. Nationalisme zou echter ook leiden tot slechte relaties tussen landen en
imperialisme.
A Conservative Peace Gives Way to Radical Ideas
Na het verslaan van Napoleon bepaalden de geallieerde machten het vredesverdrag op het
Congres van Wenen (1814-1815). De geallieerde machten waren laks tegenover Frankrijk;
ze hoeften geen grote boete te betalen, maar België en Nederland werden wel één land om
sterker tegen Frankrijk te kunnen staan en om dezelfde reden kreeg Pruisen wat territorium
van Frankrijk. Ze hielden zich echter ook bezig met het beperken van revolutionair
gedachtegoed in hun thuislanden. Op het Congres van Wenen was de Oostenrijkse
diplomaat Von Metternich leidend. Hij geloofde dat vrede alleen bereikt kon worden met een
equilibrium van politieke en militaire macht. Daarvoor was interne stabiliteit belangrijk. De
geallieerde machten spraken af dat ze vaak bijeen moesten blijven komen om de toekomst
van de vrede in Europa te bespreken; zo ontstond het systeem van congressen dat zou
blijven functioneren tot in de late negentiende eeuw.
In 1815 vormden Oostenrijk, Pruisen en Rusland de ‘Heilige Alliantie’ waarmee ze
afspraken om revolutionair gedachtegoed en secularisatie de kop in te drukken. Von
Metternich zette zich in om in 1819 de Karlsbad wetten in te voeren, die alle Duitse staten
verplichtte om radicaal gedachtegoed uit te roeien op universiteiten en in nieuwsbladen, en
om organisaties die radicaal gedachtegoed voorstaan te bestraffen. Von Metternich geloofde
dat maatschappijen sterke overheden nodig hadden om de maatschappij te weerhouden van
hun slechtste instincten. Het liberalisme was volgens hem niets anders dan de oorzaak van
allerlei bloederige oorlogen rond 1800. Von Metternich was ook tegen het nationalisme, wat
logisch is omdat hij als diplomaat in dienst was van het Habsburgse rijk; een multi etnisch
rijk in centraal Europa dat door nationalistische ideeën uiteen kon vallen.
Liberalisme is gebaseerd op vrijheid en gelijkheid en eist een representatieve
overheid en gelijkheid voor de wet. Het idee van vrijheid bevat ook vrijheid van
meningsuiting, vrijheid van samenkomen en persvrijheid. In Europa kwamen alleen Frankrijk
(Lodewijk XVIII met zijn grondwet) en Engeland (met haar parlement) dichtbij deze idealen.
Liberalisme stond echter ook een vrije economie voor, met onbegrensde ondernemingen en
een overheid die zich volledig afzijdig houdt van de economie. Dit wordt ook wel het ‘laissez-
faire’ principe genoemd. Dit werd in Engeland toegepast.
In de jaren na 1815 ontstond een nieuwe ideologie, namelijk het nationalisme.
Nationalisten zijn van mening dat ieder volk een eigen cultuur heeft met een eigen taal en
gedeelde geschiedenis. Deze volken zouden volgens nationalisten allemaal in een eigen
staat moeten leven. Dit zou grote gevolgen hebben in Europa, want in Oost-Europa leefden
veel verschillende volken in dezelfde paar staten (Het Oostenrijkse keizerrijk, het Russische
rijk en het Ottomaanse rijk) en tegelijkertijd waren in hedendaags Duitsland en Italië de
mensen juist verspreid over talloze kleine staten. Nationalisme draagt ook ideeën van ‘wij
tegen zij’ en nationale superioriteit in zich.
, Na 1815 ontstond ook het socialisme. Vroege socialisten vonden dat de industriële
revolutie had geleid tot ongelijkheid en individualisme. Zij wilden terug naar de dagen van
revolutionair Frankrijk, toen de overheid de economie plande en de productie en prijzen
bepaalde. De ‘vroege’ socialisten waren dan ook vaak Fransen. Karl Marx en Friedrich
Engels bepaalden in 1848 een duidelijke socialistische ideologie met hun boek ‘The
Communist Manifesto’. Marx vond dat de belangen van de middenklasse (de bourgeoisie)
en de arbeidersklasse (het proletariaat) inherent tegenovergesteld aan elkaar waren. Deze
twee klassen hebben elkaar altijd uitgebuit, vond Marx. In de Franse Revolutie had de
bourgeoisie gewonnen van de feodale aristocratie, en in de toekomstige revolutie zou ook
het proletariaat winnen van de bourgeoisie. Want hoewel de bourgeoisie steeds rijker werd,
werd het proletariaat zich steeds bewuster van dit alles (wat hij ‘klassenbewustzijn’ noemde).
Reforms and Revolutions, 1815-1850
Na de industriële revolutie zouden de omstandigheden van de arbeiders eerst fors
verslechteren, voordat ze na 1850 zouden verbeteren. In de steden was er sprake van
slechte woningen met slechte hygiëne, terwijl op het platteland er nog steeds sprake was
van vazalschap, terwijl veel boeren hun werk op het land verloren door efficiëntere
landbouwtechnieken. In 1845-1846 faalde de oogst in Europa, wat tot een economische
crisis leidde. Tegelijkertijd waren veel mensen door het Congres van Wenen en de
gewijzigde grenzen beland in nieuwe staten die ze niet begrepen; toen die staten ook nog
eens meer belasting gingen heffen, was de crisis compleet. Wat dit alles echter anders dan
ooit eerder in de geschiedenis maakte was de aanwezigheid van de nieuwe ideologieën
(liberalisme, nationalisme en socialisme).
In Engeland reageerde de politiek op de groeiende onrust met de Reform Bill van
1832. Hierin kregen industriële gebieden meer representatie in de politiek en kregen meer
mensen stemrecht. In 1834 kwam de New Poor Law, die lokale overheden onthief van de
verplichting om arme families te ondersteunen. Dit moest de werklozen stimuleren om naar
de stad te gaan en in de industrie te gaan werken, en het moest de belastingdruk op de
middenklasse verlichten omdat ze nu niet meer voor de armen hoefden te betalen. Veel
mensen waren hier echter ontevreden over. Zij wilden uitbreiding van het stemrecht en de
terugdraaiing van de New Poor Law. Deze tegenstanders verenigden zich in de Chartist-
beweging. Zij zouden succes hebben toen in 1847 met de Ten Hours Act de werkdag van
vrouwen en jonge kinderen werd beperkt tot tien uur per dag. Rond 1850 begon de
arbeidersklasse in Engeland de eerste positieve effecten van de industrialisatie te merken,
waardoor Engeland uiteindelijk de revoluties van 1848 kon vermijden.
In Frankrijk was na Napoleon de monarchie hersteld. Lodewijk XVIII (r. 1815-1824)
had in 1814 wel een grondwet ingevoerd. Deze grondwet was wel enigszins liberaal, maar
niet democratisch. Een kleine minderheid mannen mocht stemmen voor afgevaardigden die
samen met de koning en zijn ministers de wetten zouden maken. Lodewijk XVIII werd
opgevolgd door de conservatieve Karel X (r. 1824-1830) en hij wilde de oude orde
terugbrengen in Frankrijk. Om nationalisme te stimuleren en steun te krijgen hervatte hij een
oud conflict met Algerije, dat tussen 1830 en 1847 door de Fransen veroverd zou worden.
Karel overtrad echter de grenzen van de grondwet. Na demonstraties in Parijs moest hij de
troon verlaten voor Lodewijk Filips I (r. 1830-1848). Hij accepteerde de grondwet maar
weigerde bepaalde sociale of electorale hervormingen door te voeren. Tegelijkertijd werd
ook Frankrijk geraakt door de gefaalde oogsten van de jaren 1840. In februari 1848 werd
Lodewijk Filips I afgezet en ontstond de tweede Franse republiek. Alle mannen kregen
stemrecht en alle slaven waren vrij in deze republiek, maar de revolutionairen waren het
,oneens met elkaar. Bij de verkiezingen in april wonnen de monarchisten, wat leidde tot
protesten in Parijs die door het republikeinse leger bloedig werden neergeslagen. De
volksvertegenwoordiging maakte een grondwet met plek voor een machtige leider, namelijk
Lodewijk Napoleon (Napoleon III), een neef van Napoleon. Hij deelde initieel zijn macht met
de volksvertegenwoordiging, maar greep in 1851 de macht en zo begon het tweede Franse
keizerrijk. De Franse revolutie van 1848 was dus mislukt.
In centraal Europa eisten liberalen ook een grondwet, representatieve overheid en
vrijheid van autoritaire regimes. Waar in Frankrijk de revolutie werd geleid door boeren,
speelden in centraal Europa de sociale elites juist een grotere rol. In het Oostenrijkse
keizerrijk gaf keizer Ferdinand I toe en beloofde een liberale grondwet. Nationalistische
ideeën vormden echter een grote dreiging voor het multi-etnische rijk, dus vroeg de
Oostenrijkse keizer om militaire hulp van de Russische tsaar Nicolaas I. Nicolaas stemde
hiermee in, want hij wilde juist voorkomen dat liberale ideeën zich naar Rusland zouden
verspreiden.
In Pruisen eisten mensen een liberale constitutionele monarchie. Koning Frederik
Willem IV gaf initieel toe, en er kwam een parlement bijeen om de nieuwe grondwet te
schrijven. Toen zij de grondwet af hadden en Frederik Willem de kroon aanboden als keizer
van een verenigde Duitse staat, weigerde hij echter. Hij wilde liever met steun van kleine
Duitse monarchen tot koning van een verenigd Duitsland gekroond worden, zodat hij
absolute macht kon behouden. Dit faalde door verzet van Oostenrijk en Rusland. Zo faalde
de Duitse unificatie en ook de revolutie in Duitsland.
Nation Building in Italy, Germany and Russia
Italië was voor 1850 nooit verenigd geweest. Rond 1848 bezat Oostenrijk wat noordelijke
regio’s, net als een Italiaanse monarch. De paus had echter controle over centraal Italië.
Ook in Italië waren er demonstraties voor een liberale grondwet in 1848. De paus ontvluchtte
Rome, maar de monarch Victor Emmanuel, koning van Sardinië, accepteerde een liberale
grondwet en werd zo een voorbeeld van een verenigd Italië. Sardinië werd niet alleen geleid
door Victor Emmanuel, maar ook door graaf Camillo Benso di Cavour. Cavour wilde de
hegemonie van Sardinië over Noord-Italië consolideren en sloot een bondgenootschap met
Napoleon III. Samen met Frankrijk wist hij Oostenrijk uit Noord-Italië te verdrijven. Sardinië
en Noord-Italië waren nu verenigd, en hoewel dit voldoende was voor Cavour was dit niet
voor iedereen het geval. Giuseppe Garibaldi wilde geheel Italië verenigen en daarom droeg
hij zijn macht over Sicilië en de rest van Zuid-Italië over aan Victor Emmanuel. Het verenigde
Italië was een parlementaire monarchie onder Victor Emmanuel, maar slechts een klein deel
van de mannen had stemrecht en er bleef een kloof tussen het geïndustrialiseerde noorden
en het agrarische zuiden.
In de Duitse Confederatie waren Pruisen en Oostenrijk na 1848 aan het concurreren
om de macht. De balans in macht verschoof toen alle Duitse staten behalve Oostenrijk een
welvarende economische unie vormden, het ‘Zollverein’. De Pruissische koning Wilhelm I (r.
1861-1888) was overtuigd dat politieke verandering en oorlog met Frankrijk en Oostenrijk
mogelijk was. Het liberale parlement weigerde echter zijn defensiebegroting goed te keuren,
want zij wilden een minder militaristische maatschappij. Daarom rekende Wilhelm I op zijn
minister-president Otto von Bismarck, die wilde regeren om het parlement heen. In 1866
versloeg Bismarck Oostenrijk in een oorlog en zette hij hen uit de Duitse confederatie. De
Duitse staten in de confederatie mochten hun eigen wetten bepalen, maar de nationale
overheid van Pruisen bepaalde het buitenlandbeleid en stuurde het leger aan. Dankzij zijn
militaire overwinning wist Bismarck de liberalen achter zich te krijgen. De volgende stap was
, de Franco-Pruisische oorlog van 1870-1871, die Pruisen gemakkelijk won. De
nationalistische sentimenten liepen hoog genoeg op in Duitsland dat de unificatie van
Duitsland mogelijk werd.
Rusland was tot 1848 een nagenoeg volledig agrarische economie. De achterstand
in industrialisatie werd benadrukt toen het tussen 1853 en 1856 de Krimoorlog tegen het
Ottomaanse Rijk verloor. Tsaar Alexander II (r. 1855-1881) was gedwongen te gaan
hervormen. In 1861 verloste hij alle vazallen in Rusland uit hun vazalschap. Er kwam
gelijkheid voor de wet. De Russische overheid investeerde in de spoorwegen zodat de
agrarische productie geëxporteerd kon worden. Alexander II werd vermoord in 1881 en
hiermee kwamen de politieke hervormingen tot een einde, maar de economische
ontwikkeling van Rusland zette zich voort. Politieke hervorming kwam pas in 1905, toen
arbeiders demonstreerden in Sint Petersburg. Het bloedig neerslaan van de demonstratie
(‘Bloody Sunday’) leidde tot meer demonstraties, en tsaar Nicolaas II kon dit pas stoppen
toen hij volledige burgerrechten en een ‘duma’ beloofde. Deze beloftes wordt ook wel het
‘October Manifesto’ genoemd. De duma zou een volksvertegenwoordiging zijn met echte
wetgevende macht. De tsaar bleef echter de meeste macht in handen houden.
Urban Life in the Age of Ideologies
Zoals gezegd leidde de industriële revolutie initieel tot een verslechtering van de
omstandigheden in de steden, voordat ze rond 1850 verbeterden. Overal in Europa zetten
mensen zich in om de steden gezonder te maken. Cruciaal in de verbeteringen is het begrip
van ziekten en hoe ze zich verspreiden. In dit kader is Louis Pasteur belangrijk, die de ‘germ
theory of disease’ introduceerde. Hij dacht dat ziekten zich verspreiden door middel van
ziektekiemen. Contact met ziektekiemen kan leiden tot ziekte. Dit in tegenstelling tot het idee
dat mensen ziek worden van geuren, dat eeuwenlang dominant was. Dankzij het werk van
Pasteur verbeterden de omstandigheden in steden en gingen mensen niet langer dood aan
ziekten die voorheen veel slachtoffers maakten. In deze periode werden ook steden opnieuw
ingedeeld, waarbij Lodewijk Napoleon en Parijs het voortouw namen.
Hoewel na 1850 in Europa de lonen en leefomstandigheden verbeterden, nam de
sociaal-economische ongelijkheid juist toe. Toenemende economische welvaart leidde ertoe
dat de verhoudingen binnen het gezin veranderden. Alleen in arme families werkte de vrouw
nog buitenshuis. Ook werden gezinnen kleiner; mensen kregen minder kinderen. Er
ontstond een strikte scheiding van taken tussen mannen en vrouwen, en een huisvrouw
werd gezien als een ideaal.
In de negentiende eeuw zijn ook grote stappen gezet in de wetenschap, want
wetenschappers probeerden te verklaren hoe bijvoorbeeld een stoommachine werkt. Een
bekende wetenschapper uit deze periode is Charles Darwin en zijn evolutietheorie. Anderen
pasten deze theorie toe op de maatschappij, bijvoorbeeld Hubert Spencer. Spencer dacht
dat alle mensen ook met elkaar aan het concurreren zijn om te overleven, maar dan in
economisch opzicht. Sommige staten zijn machtig, anderen zijn zwak en zullen door
machtige staten veroverd worden. Dit idee wordt ‘Social Darwinism’ genoemd. Het werd
gebruikt om nationalisme en imperialisme te rechtvaardigen.
Op cultureel vlak ontstond rond 1800 het romanticisme. Deze stroming kwam als
reactie op de ‘koude’ verlichting en wilde in kunst juist veel emotie uitdrukken. Het baseerde
zich vaak op verhalen van het platteland of uit de geschiedenis. Rond 1840 komt het
realisme. Kunstenaars die het realisme aanhangen zijn van mening dat de kunst de
werkelijkheid zo realistisch mogelijk moet weergeven.