Fiscale Economie - samenvatting 22/23 - Tentamen
Hoofdstuk 1: Algemene aspecten
Functies van belastingen:
1. Budgettaire functie = inkomensbron zijn voor de schatkist van de overheid
2. Instrumentele functie = inzetten van belastingen om bepaalde sociale of economische doelen te
bereiken.
-> zitten principiële grenzen aan: instrumentele maatregelen moeten niet in de strijd komen met de
intrinsieke waarde van het recht (zoals het draagkrachtsbeginsel en gelijkheidsbeginsel)
BIJV: geen overdrachtsbelasting voor mensen tussen 18 en 35 jaar
-> als nieuwe maatregelen wel in strijd zijn met deze beginselen moet de wetgever een
rechtvaardiging geven, de maatregelen moeten indirect in het voordeel van iedereen zijn
BIJV: minder belasting betalen voor schone auto’s, iedereen profiteert van beter milieu
-> zitten ook praktische grenzen aan instrumentele maatregelen: werking ervan wordt vaak overschat
en het is lastig te meten wat de daadwerkelijke effecten zijn
Kritiek is er veel op de toenemende mate van instrumentele maatregelen; onderzoek naar de
noodzaak en naar het effect van maatregelen ontbreekt veelal
3. Waarborgfunctie = belastingen moeten rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bieden
Tussen belastingen bestaat samenhang, zo is de loonbelasting een voorheffing op de te betalen
inkomensbelasting. Er kan ook ordening worden aangebracht via rechtsgronden, belastingsubjecten
en belastingobjecten.
Soort belasting Subject en object van heffing
Inkomstenbelasting Mensen over hun inkomen
Loonbelasting Mensen over hun loon
Vennootschapsbelasting Lichamen over hun winst
Omzetbelasting Ondernemers over de toegevoegde waarde in hun omzet
Onroerendezaakbelasting Mensen en lichamen over eigen pand
Erfbelasting Mensen en lichamen over ontvangen erfenis
Schenkbelasting Mensen en lichamen over ontvangen schenking
Kansspelbelasting Mensen en lichamen over gewonnen prijs uit kansspel
Motorrijtuigenbelasting Mensen en lichamen over auto- of motorbezit
Overdrachtsbelasting Mensen en lichamen over de verkrijging van een onroerende zaak
Draagkrachtbeginsel:
Zie je vooral terug in inkomsten en loonbelasting -> sterkste schouders dragen zwaarste lasten.
Lastig te meten -> wel algemeen geaccepteerd dat het draagkrachtbeginsel de rechtsgrond zou
moeten zijn van nieuwe wetgevingen
Eerste deel van inkomen belastingvrij -> een brug kan pas iets dragen nadat het zijn eigen gewicht kan
dragen. Ook persoonlijke omstandigheden kunnen invloed hebben op je draagkracht, vandaar
bepaalde vrijstellingen.
Inkomstenbelasting blijft redelijk individueel, nadelig voor gezinnen met 1 kostwinner, expres zo
gedaan om arbeidsparticipatie te bevorderen (voornamelijk bij vrouwen)
,Profijtbeginsel -> je moet belasting betalen omdat je gebaat bent bij de activiteiten van de overheid
In de wet IB 2001 onderscheiden we 3 inkomens (ART 2.3 Wet IB 2001):
Box 1: inkomen uit werk en woning (progressief tot 49,5%)
BIJV: inkomen uit onderneming, dienstbetrekking of koopwoning die als hoofdverblijf dient
-> werkelijke inkomsten belast, behalve bij eigen woning
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang (minimaal 5%) (belast tegen 26,9%)
-> dividenden en vervreemdingsvoordelen behaald met een aandelenpakket
-> werkelijke inkomsten belast
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen (belast tegen 32%)
-> inkomen uit eigen vermogen: spaarrekeningen, effecten en/of onroerende zaken
-> fictief inkomen over de rendementsgrondslag
UITGEBREID:
BOX 1 BOX 2 BOX 3
Winst uit onderneming Voordelen uit aanmerkelijk Inkomen uit sparen en
belang beleggen
Loon Verminderd met Verminderd met
persoonsgebonden aftrek persoonsgebonden aftrek voor
zover mogelijk zover mogelijk
Resultaat uit overige Eventuele te verrekenen
werkzaamheden verliezen uit aanmerkelijk
belang uit voorgaande en
volgende jaren
Periodieke uitkeringen en
verstrekkingen
Inkomsten uit eigen woning
Negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen
Negatieve persoonsgebonden
aftrekposten
Eventuele verliezen uit werk en
woning uit voorgaande en
volgende jaren
Rangorde: Box 1 – Box 2 – Box 3 (ART 2.14 Wet IB 2001)
-> Schulden horen bij dezelfde box als de bezitting waarvoor de schuld aangegaan is (ART 3.119a, lid 1
en 3, Wet IB 2001)
Tarieven boxen:
Box 1 Box 2 Box 3
Heffingsgrondslag Reëel inkomen, verliezen Reëel inkomen, Fictief inkomen over de
aftrekbaar, maar in de tijd verliezen aftrekbaar, rendementsgrondslag,
beperkt maar in de tijd beperkt geen verlies mogelijk
Tarief Progressief tarief tot 26,9% 32%
maximaal 49,50%
Moment van Moment van ontvangst Moment van Begin van het jaar van
belastbaarheid ontvangst of de peildatum
, vervreemding
-> Draagkrachtbeginsel vanzelfsprekend bij box 3 aangetast. Het boxenstelsel in het algemeen is
echter ook niet helemaal in overeenstemming met het draagkrachtbeginsel en het
gelijkheidsbeginsel. Verliezen in de ene box kunnen niet verrekend worden met de andere box terwijl
iemands draagkracht hier ongetwijfeld van zal dalen
Op het principe dat er geen verrekening mogelijkheden zijn tussen boxen bestaan 2 uitzonderingen:
1. Persoonsgebonden aftrek wordt over de boxen heen verrekend (ART 6.2, Wet IB 2001)
-> Volgorde: box 1 -> box 3 -> box 2. Kan alleen in aftrek worden genomen tot 0 euro per box. Als er
aan het einde nog iets overblijft wordt dat het volgende jaar verrekend
2. Verlies uit aanmerkelijk belang (box 2) kan in aftrek genomen worden bij de heffing in box 1 als de
belastingplichtige een jaar lang geen aanmerkelijkbelanghouder meer is maar toch nog verlies moet
verrekenen (ART 4.53, Wet IB 2001)
Box 1 tarieven (ART 2.10, Wet IB 2001):
- Schijf 1: 9,28% inkomstenbelasting + premies volksverzekeringen = 36,93%
- Schijf 2: 36,93% inkomstenbelasting
- Schijf 3: 49,50% inkomstenbelasting
Anti-arbitrage regelingen = regelingen die belastingplichtigen ontmoedigen om bepaald gedrag te
vertonen waarmee ze belastingvoordeel behalen vanwege de verschillende tarieven
-> Terbeschikkingstellingsregeling (ART 3.91+3.92, Wet IB 2001)
= ter voorkoming van het behalen van een fiscaal voordeel door vermogensbestanddelen ter
beschikking te stellen voor een onderneming waar iemand een aanmerkelijk belang in heeft
-> Uitsluiten eigenwoningschuld aan partners (ART 3.119a, lid 6, onderdeel c, Wet IB 2001)
Wet IB houdt rekening met persoonlijke omstandigheden:
1. Heffingskorting = korting op de belastingheffing, afhankelijk van allerlei persoonlijke
omstandigheden
-> In bestaan gebracht omdat een deel van het inkomen onbelast gediend te blijven, zou de
bestaansminimum moeten representeren (doet het niet)
-> Tegenwoordig wordt heffingskorting afgebouwd vanaf 22.000 naar 73.000 euro, niks meer te
maken met het draagkrachtsbeginsel
2. Persoonsgebonden aftrek (ART 6.17, Wet IB 2001) = inkomstenaftrek voor uitgaven die zijn gedaan
in verband met de persoonlijke situatie van de belastingplichtige
-> BIJV: alimentatie, weekenduitgaven gehandicapte kinderen en aftrekbare giften
Een belastingstelsel heeft dus meerdere dimensies: budgettaire, economische, juridische en politieke
Loonbelasting wordt ook wel de voorheffing op de inkomstenbelasting genoemd, omdat de
ingehouden loonbelasting verrekend mag worden met de verschuldigde inkomstenbelasting. De
werkgever is inhoud plichtige (ART 6-8a, Wet LB 1964). Deze vorm van belastingheffing waarbij de
belastingplichtige niet eerst geld ontvangt en het daarna zelf af moet dragen is gebaseerd op het
beginsel van de minste pijn.
-> Houdt in dat belasting met zo min mogelijk psychologische en administratieve last moet worden
geheven.
-> Vaak is de loonbelasting gelijk aan de inkomstenbelasting, de loonheffing is dan tevens de
, eindheffing
(ART 9.2, Wet IB 2001)
Hoofdstuk 2: Algemene aspecten