Opvoeding, ontwikkeling en onderwijs
Week 1.
Hoofdstuk 2. Theoretische perspectieven over opvoeden
Introductie over theorie
Iedereen heeft theorieën over het opvoeden van kinderen. Wanneer je daadwerkelijk
kinderen moet opvoeden, blijkt de taak ingewikkelder en houden de theorieën die je van
tevoren had geen stand. Theorieën blijven echter belangrijk, omdat ze helpen bij het
begrijpen van opvoeden en bepaalde gedragsregels voorschrijven. Deze theorieën
veranderen met de tijd.
Eén van de eerste theorieën over ontwikkeling kwam van Freud. Zijn psychoseksuele theorie
deelt ontwikkeling op in een aantal stadia, die geordend waren en een vaste volgorde
hadden. Deze stadia zijn: de orale fase, de anale fase, de fallische fase, de latentiefase en
de genitale fase. Bij alle fasen, behalve de latentiefase, wordt seksuele energie gericht op
een bepaalde zone. Tijdens de latentiefase wordt seksuele energie onderdrukt. Hier is echter
weinig support voor gevonden.
Er is geen uitgebreide theorie over opvoeding, hoewel daar wel pogingen tot zijn gedaan.
Veel oude theorieën zijn later ontkracht.
Klassieke theorieën
Hechtingstheorie
Bowlby heeft de hechtingstheorie ontwikkeld. De belangrijkste gedachte daarbij is dat de
relatie tussen ouder en kind een gedragssysteem weerspiegelt dat zich heeft aangepast om
het functioneren van het nageslacht te bevorderen. De ontwikkeling van dit systeem vindt in
het eerste levensjaar plaats. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘novelty seeking’
(onderzoeken) en ‘proximity seeking’ (bescherming zoeken). De ouders zouden een veilige
basis voor het kind zijn als ze voorzien in de behoeftes, warmte bieden en helpen met
emotieregulatie. Hierdoor kan het kind de ouder vertrouwen.
Ainsworth heeft hier verder onderzoek naar gedaan, door middel van de ‘Strange Situation’.
Dit is een experiment waarbij er wordt gekeken hoe een kind reageert wanneer de ouder uit
de kamer is en een vreemde er bij komt. De kinderen met gezonde hechting zijn boos
wanneer hun moeder uit de kamer gaat en blij wanneer ze weer terugkomt. Bij deze kinderen
wordt meestal ‘sensitive parenting’ toegepast. Daarnaast zijn er drie types van ongezonde
hechting:
- Angstig-vermijdend: deze kinderen erkennen nauwelijks wanneer hun moeder weer
in de kamer terugkomt. Een kind krijgt deze hechtingsstijl wanneer de ouder niet in de
behoeftes van het kind voorziet.
- Ambivalent: deze kinderen zijn boos wanneer hun moeder de kamer verlaat, maar
willen geen contact wanneer ze weer terugkomt. Een kind krijgt deze hechtingsstijl
wanneer de ouder inconsistent is of de behoeftes verkeerd beantwoordt.
- Ongeorganiseerd: deze kinderen volgen geen van deze patronen en hebben steeds
een andere reactie. Een kind krijgt deze hechtingsstijl als gevolg van een
geschiedenis aan mishandeling of trauma.
Sensitive parenting – Er wordt adequaat gereageerd op de behoeftes van het kind.
Sommige ouders passen dit niet toe, bijvoorbeeld omdat ze depressief, boos of gestrest zijn.
Kinderen van deze ouders ontwikkelen eerder een ongezonde hechting.
Een belangrijke implicatie van deze theorie is dat kinderen nog iets leren naast het
interacteren met verzorgers. Ze leren namelijk ook hun eigen waarde (of een gebrek daar
aan).
,Een andere theorie die ook met zelfliefde te maken heeft, is de ‘interpersonal acceptance-
rejection theory’ van Rohner.
Interpersonal acceptance-rejection theory – Ouderlijke liefde heeft positieve en afwijzing
heeft negatieve gevolgen voor het psychologisch welzijn van het kind. Afgewezen kinderen
zijn sneller bang, onzeker, jaloers, vijandig en alleen. Meta-analyses over deze theorie lijken
de theorie te ondersteunen en zijn pancultureel.
Gedragsmatige benadering
Watson wordt gezien als de vader van het behaviorisme. Zijn theorie was gebaseerd op
klassiek conditioneren. Volgens hem zouden ouders hiermee het gedrag van kinderen
kunnen beïnvloeden. Door klassiek conditioneren kan verlegenheid worden weggehaald. Bij
te veel conditioneren kunnen kinderen te verwend raken.
Volgens Skinners operant conditioneren kan er een vorm van ‘reinforcement’ gebruikt
worden om bepaald gedrag te versterken of juist niet. De straffen en beloningen kunnen of
toegepast of weggehaald worden. Echter kan dit effect meerdere kanten op werken, zoals
bijvoorbeeld een ouder die in de winkel snel snoep komt omdat het kind anders gaat huilen
of schreeuwen.
Negatieve straf – Een beloning weghalen wanneer bepaald gedrag wordt vertoond.
Positieve straf – Straffen wanneer bepaald gedrag wordt vertoond.
Negatieve versterking – Een beloning weghalen, waardoor bepaald gedrag wordt versterkt.
De sterkste ouderlijke versterker is aandacht en goedkeuring.
Positieve versterking – Een beloning geven omdat je bepaald gedrag wil zien.
Ouders maken vaak drie fouten met betrekking tot operant conditioneren:
- Ze geven aandacht aan ongewenst gedrag, waardoor ze dit gedrag versterken
- Ouders falen om gewenst gedrag op een positieve manier te versterken
- Er wordt meer op straffen dan op versterken van gedrag gefocust
Er zijn twee soorten fundamentele problemen met straffen:
- Ze zijn vaak ineffectief, omdat ouders het niet op de goede manier doen
- Het zorgt voor angst en dus niet voor positieve interacties voor het kind
Biologische, genetische, en milieu invloeden
Evolutionaire ontwikkelingspsychologie
Darwin ontwikkelde de theorie over natuurlijke selectie. Deze theorie gaat ervan uit dat
sommige individuen beter kunnen overleven omdat ze beter aangepast zijn aan de
leefwereld. Dit heeft onder andere met genen te maken, die aan latere generaties worden
doorgegeven. Er wordt nu onderzocht hoe hedendaagse opvoeding wordt beïnvloed door
selectieprocessen.
MacDonald vond dat het gevoel van liefde voor het kind uiteindelijk na duizenden jaren is
geselecteerd. Op deze manier zou er een hechte familieband ontstaan, en zou de
overlevingskans van het kind toenemen. Het voelen van liefde voor het kind kan leiden tot
beter en meer zelfopofferend ouderschapsgedrag.
Parental investment – De meeste ouders geven veel tijd op voor het opvoeden van hun
kinderen. Sommige ouders geven hier veel minder tijd voor. Het verschil kan worden
verklaard door het gedeelde genetische materiaal, de kans op overleving en de kans dat het
kind later kinderen krijgt.
Serieuze kindermishandeling kan worden verklaard door de evolutionaire theorie. Zo hebben
stiefvaders 25x zoveel kans op het vermoorden van hun stiefkinderen dan dat biologische
vaders hebben.
,Volgens de evolutionaire theorie zoeken vrouwen goede genen, goede leveranciers en
goede vaders. Mannen zijn op zoek naar goede leveranciers, goede moeders,
vruchtbaarheid en vrouwen die trouw zullen zijn.
Gedragsgenetica theorie
Theorie over gedragsgenetica focust op genetische erving en bijdragen in de omgeving voor
gedrag of bepaalde eigenschappen. Deze theorie wil dus zowel de genetische factoren als
de omgevingsfactoren begrijpen. Gesell kwam met een ‘nativist’ theory, waarbij hij beweerde
dat kinderen worden geboren met bepaalde vaardigheden, die later tot uiting moesten
komen. De ouders moeten daarvoor een veilige omgeving creëren.
De meeste onderzoeken hiernaar zijn gedaan bij tweelingen of bij kinderen die zijn
geadopteerd. De erfelijkheid tussen ouder en kind is ongeveer 30% tot 60% en de omgeving
zorgt hoogstwaarschijnlijk voor de rest van de verschillen.
Gene-environment interaction – Er zijn drie manieren waarop de genen van kinderen hun
ontwikkeling kunnen beïnvloeden:
- Genen kunnen een passieve rol hebben: intellectuele ouders hebben veel boeken in
huis
- Genen kunnen een actieve rol hebben: een extrovert kind zoekt sneller naar andere
kinderen om mee te spelen
- Genen kunnen een evocatieve rol hebben: een agressief kind roept andere emoties
op dan een rustig kind. De emoties die bij het agressieve kind zijn andere
opgeroepen, kunnen de agressieve neigingen weer versterken.
Gedeelde omgevingen – Delen van de omgeving die alle kinderen binnen een familie
ervaren, zoals de buurt of sociaaleconomische status.
Niet-gedeelde omgevingen – Unieke ervaringen van elk kind binnen de familie, zoals de
school, vrienden of verenigingen.
Beide omgevingen blijken belangrijk te zijn voor de ontwikkeling van een kind. Bij de vroege
ontwikkeling hebben gedeelde omgevingen meer invloed.
Ecologische systemen theorie
Bronfenbrenner bedacht deze theorie om vast te leggen hoe het ontwikkelende kind is
ingebed in contexten die interacteren met elkaar en met het kind. Het gedrag van een kind is
een functie van een combinatie van de persoon en de omgeving.
Transactional influence – De constante interactie tussen de persoon en de omgeving.
Er zijn verschillende contexten in de Bronfenbrenners theorie.
- Microsysteem: interacties in de buurt, op school, of met familie of vrienden
- Mesosysteem: de connecties tussen microsystemen.
- Exosysteem: de contexten die niet per se met de kinderen zelf te maken hebben,
maar wel hun ontwikkeling beïnvloeden, zoals vrienden van familie, massamedia en
sociale diensten.
- Macrosysteem: de (sub)culturele context waarin de microsystemen, mesosystemen
en exosystemen zijn ingebed: culturele normen, waarden, weten en gebruiken.
- Chronosysteem: hoe geneste systemen van interacties gedrag in de toekomst
beïnvloeden en veranderen wanneer het kind ouder wordt.
Deze theorie is op twee manieren invloedrijk geweest:
- De theorie helpt te focussen op de rol die context speelt in het leven van kinderen en
hun ouders
- Het biedt een theoretisch kader waarin verschillende onderzoeksresultaten kunnen
worden geïntegreerd.
, Sociaal leren en sociale theorieën
Sociaal-cognitieve theorie
Coercive cycles – Problematische interacties waarbij kind en ouder competeren om te zien
wie de ‘baas’ kan zijn. Het is een slecht idee voor ouders om hier aan mee te doen, omdat
de ouder waarschijnlijk niet wint zonder beledigend en straffend te zijn, en omdat het de
autoriteit van de ouder ondermijnt. Dit is een model van Patterson.
Bandura herkende de fundamentele rol die direct en observationeel leren speelt bij het
vestigen van nieuw gedrag. Kinderen imiteren gedrag sneller van mensen die ze als krachtig
en verzorgend zien. Deze theorie wordt nu de sociaal-cognitieve theorie genoemd. Iemands
gevoel van ‘self-efficacy’ is hierbij erg belangrijk.
Sociaal-relationele theorie
Ouder-kind relaties worden gevormd door zowel effecten van kinderen als effecten van
ouders. Deze invloeden zijn bidirectioneel. Bidirectionele effecten kunnen uiteindelijk leiden
tot transactionele effecten. Individuen kunnen dus op een subtiele wijze veranderen als
gevolg van interactie. De sociaal-relationele theorie probeert dit te onderzoeken. Deze
theorie erkent dat het opvoeden een dynamische rol is.
Ouderlijke accenten: ouderlijke roltheorie
Roltheorie – De status van verschillende familierollen en de verwachtingen, gedragingen,
rechten en verplichtingen die daarbij komen kijken. Deze theorie wordt gebruikt om de
ontwikkeling voor verschillen tussen sekse te verklaren.
Twee delen van de theorie zijn rolconflict en rolspanning.
Rolconflict – Wanneer je tussen twee verschillende rollen in zit (ouder of werknemer)
Rolspanning – Wanneer je tussen twee vergelijkbare rollen in zit (zorgen voor een kind of
zorgen voor een oudere).
Ouderlijke accenten: Vygotsky’s theorie
Volgens Vygotsky zijn sociale interacties erg belangrijk voor ontwikkeling. Er is een centrale
rol voor de ‘zone of proximal development’ (zpd). Dit gaat over situaties waarin kinderen aan
volwassener of geavanceerder gedrag deelnemen dan dat ze zelf hadden gekund. Kinderen
kunnen in deze zone komen met de hulp van ouders of volwassenere peers. Het proces van
‘scaffolding’ kan hierbij ook helpen. Bij scaffolding leren kinderen bepaalde gedragingen
uiteindelijk zelfstandig.
Kinderlijke accenten: zelfbeschikkingstheorie
Zelfbeschikkingstheorie – Een theorie over wat individuen motiveert om bepaalde
gedragingen te vertonen. Individuen zouden drie basisbehoeften hebben: autonomie,
competentie en verwantschap. Kinderen zouden deze behoeften dus ook graag vervuld
hebben. Dit is een theorie van Ryan en Deci. Ouders zouden hierbij betrokken moeten zijn,
en steun en structuur moeten bieden.
Familiesystemen theorie
Familiesystemen theorie – De familie wordt als de fundamentele emotionele bron gezien. In
deze theorie wordt sociaal gedrag verklaard door de interacterende systemen in de familie.
Je moet dus de gehele familie begrijpen.
Second-order effects – Een ouder kan anders op een kind reageren wanneer er ook iemand
anders aanwezig is.
Co-parenting – Hoe moeders en vaders samen in hun rollen functioneren en elkaar
aanvullen.
Andere emotie gebaseerde theorieën
Emotionele veiligheid theorie