Module A-1 Vitale functies en klinisch redeneren
Inhoud
Voorbeeld casus ...................................................................................................................................... 2
Respiratoir ........................................................................................................................................... 4
Temperatuurregulatie ......................................................................................................................... 5
Casus.................................................................................................................................................... 8
Interventies bij koorts: .................................................................................................................. 11
Milieu interne .................................................................................................................................... 13
Farmacologie ......................................................................................................................................... 15
Respiratie........................................................................................................................................... 16
Anatomische en functionele dode ruimte ............................................................................................ 17
Circulatie................................................................................................................................................ 23
Bloeddruk en bloedflow .................................................................................................................... 25
Waarom variabele perfusie van de organen? ............................................................................... 30
Checklist vitale functies: .................................................................................................................... 31
Shock ..................................................................................................................................................... 33
typen shock ....................................................................................................................................... 34
Neurologie ............................................................................................................................................. 41
Oorzaken bewustzijnsstoornissen: .................................................................................................... 42
Stadia bewustzijnsstoornissen .......................................................................................................... 42
Absorptie ....................................................................................................................................... 45
Distributie ...................................................................................................................................... 46
Metabolisme.................................................................................................................................. 46
Eliminatie ....................................................................................................................................... 47
Therapeutische breedte / index .................................................................................................... 47
RAAS .................................................................................................................................................. 48
Natrium ............................................................................................................................................. 51
Kalium ................................................................................................................................................ 52
Veel plaatjes in deze samenvatting!
1
,Voorbeeld casus
Patiënte 27 jaar, ongecompliceerde zwangerschap
Vacuumextractie + epi, zoon 4060gr
Initieel redelijk herstel
8 dagen later: ‘grieperig’, T38,1C
Kraamvrouw hoogstaande uterus, drukpijnlijk, ruikende lochia. Wat doe je
➔ Postpartum endometritis?
Handige info: https://www.gzaziekenhuizen.be/sites/default/files/2020-
10/postpartum%20huisarts%20definitief.pdf
Meegemaakte casus:
Patiënte 30 jaar, G2 P1. Primaire sectio caesarea dag 0 waarna zoon 4250gr op NICU
Kraamvrouw ziet wit, bedrust, heeft het warm, buikpijn boven de wond over gehele breedte buik
maar vooral rechtsonder, bolle buik, fundus N-1, windjes laten, NaCl st 104 en perfussor 75mg
prednison per 24 uur (st 2). T 38.0 RR80/45 (voorgaande RR’s 110/60) pols 85 regelmatig ah12, UP
40cc/uur, bij bewustzijn. Kolft niet. Nog geen ontlasting gehad tijdens opname. Wond ziet rustig.
Normaal vloeien. VAS0 in rust , 8 bij bewegen
Klinisch redeneren (7 vitale functies)
- Respiratie
- Circulatie
- Neurologisch systeem
- Milieu interne
- Temperatuurregulatie
- Psychisch systeem
- Sociaal systeem
Bijv. koorts -> hypothalamus (in hersenen, is onderdeel van neurologisch systeem) geeft signaal af
om lichaamstemperatuur te verhogen -> lichaam verhoogt stofwisseling -> zuurstofbehoefte van
lichaam wordt hoger (respiratie) , ademfrequentie stijgt -> verhoogde hartslag om O2 rond te
pompen en stijgende bloeddruk (circulatie) door vasoconstrictie -> milieu interne raakt beïnvloed
2
,doordat patiënt meer gaat transpireren -> in 2e fase gaan nieren vocht vasthouden waardoor patiënt
minder gaat plassen
SBAR: situation, backgroud (voorgeschiedenis), assessment (ik denk dat), recommendation (wat wil
je)
EMV (Eye opening, best Motor response, best Verbal response)
E:
4: Opent ogen spontaan
3: Opent ogen op aanspreken
2: Opent ogen op pijnprikkel
1: Opent ogen niet
M:
6: Voert eenvoudige opdracht uit
5: Lokaliseert een pijnprikkel
4: Normale flexie op pijnprikkel
3: Abnormaal buigen op pijnprikkel
2: Extensie op pijnprikkel
1: Geen reactie op pijnprikkel
V:
5: Georiënteerd in tijd, plaats en persoon
4: Conversatie mogelijk, doch verward
3: Spreekt, maar geen conversatie mogelijk
2: Kreunt alleen
1: Geen verbale uitingen
Het klinisch redeneren bestaat uit verschillende stappen. Deze stappen zijn als volgt:
1. oriëntatie op de situatie;
2. beoordelen van de gegevens en vaststellen van de gezondheidsproblemen van de patiënt;
3. bepalen van de urgentie van de vastgestelde gezondheidsproblemen;
4. keuze en uitvoering van de interventies passend bij de gezondheidsproblemen.
Probleem (P) de etiologie of oorzaak (E) en de symptomen (S).
Er zijn verschillende soorten etiologie (Carpenito (Schoot and Stevens 2000))
- Pathofysiologische factoren: deze houden verband met ziekte en stoornissen
- Factoren in relatie tot de behandeling, bijv. een dieet
- Situationele factoren, dit zijn factoren die samenhangen met de omgeving van de persoon
bijv. werk, sociaal-economische status en waarden en normen
- Factoren die samenhangen met de ontwikkelingsfase van mensen, bijv. zwangerschap,
puberteit en naderend levenseinde.
3
,EWS en SBAR e-learning:
Het Spoedinterventiesysteem (SIS) bestaat uit een drietal componenten met een aantal interventies:
De afferente component, bestaande uit:
- Vroegtijdige signalering van vitaal bedreigde patiënten
- Oproepprocedure
De efferente component, bestaande uit:
- Samenstelling Spoedinterventieteam (SIT)
o Een fellow IC
o Een IC verpleegkundige
o Etc
- Verantwoordelijkheden SIT en hoofdbehandelaar
- Oproepbaarheid SIT
De borgingscomponent, bestaande uit:
- Evaluatie en feedback
3 doelstellingen van spoedinterventieteam (SIT) 99182
- vervullen van vroegtijdige consultatieve functie:
ondersteuning geven aan de verpleegkundige en
arts op de verpleegafdeling bij een vitaal
bedreigde patiënt
- kennis van de IC naar de verpleegafdelingen
brengen: ICU without walls
- geven van praktijkonderwijs aan
arts(assistenten) en verpleegkundigen: bed-side
teaching
SIT in HIX invoeren
Respiratoir
pH 7,35-7,45 normaalwaarde
pH <7,35 acidose / zuur
pH >7,45 alkalose / basisch (bijv bicarbonaat HCO3-, normaalwaarde in bloed 22-26mmol/L)
4
,Longen regelen pH door meer of minder uitstoten van CO2. Het lichaam reageert op CO2 alsof het
een zuur is, dit is het eigenlijk niet. HCO3- wel/niet uitscheiden via urine
De hoeveelheid CO2 in het bloed vind je in het bloedgas terug als pCO2. Normaalwaarde 4,6 e 6.0kPa
(of 35-45mmHg)
Respiratoire acidose – klaplong, zware pijnstillers, astma-aanval
Metabole acidose – als de pH in het bloed omhoog gaat, bijv bij stofwisselingafwijkingen, shock,
slechtgeregelde diabetes
Respiratoir alkalose – bijv door hyperventileren raak je veel CO2 uit, bijv bij angst, koorts, pijn, bijv bij
langdurig braken, of door te veel diuretica
Als pCO2 stijgt, bijv door te veel opiatengebruik waardoor je onvoldoende ademt, gaat pH omlaag.
Nieren zullen bicarbonaat (base) vasthouden, om pH te laten stijgen
Zuur-base-evenwicht
Temperatuurregulatie
Temperatuurregelcentrum is de hypothalamus.
Bleekzien is een warmtebesparende reflex
Spiercontracties van huid (kippenvel) is warmtebesparende reflex
Verhogen spierspanning is warmtebesparende reflex
Verlaging spiertonus en rustig aan doen is warmteafgifte bevorderend
Spiercontracties is warmtebesparende reflex
Hypothermie bij T<35 graden Celsius
Hyperthermie bij T>38 graden Celsius
Bij de celstofwisseling wordt zuurstof en glucose omgezet in water en kooldioxide (CO2). Bij dit
omzettingsproces komt warmte vrij. Ook in rust is er een metabolisme, dit is het basaalmetabolisme.
Volgorde fysiologische processen bij lage lichaamstemperatuur: prikkeling nervus sympaticus ->
concentratie adrenaline stijgt in het bloed -> stijging metabolisme / stofwisseling -> vasocontrictie ->
extra warmte
In welke 2 organen komt meeste warmte vrij als neveneffect van toename van celstofwisseling?
Lever + hersenen
De warmte die vrijkomt bij celstofwisseling wordt actief en passief getransporteerd naar de rest van
het lichaam.
5
, Actief transport van warmte: de bloedstroom voert de warmte die vrij is gekomen bij de
stofwisselingsprocessen af naar de rest van het lichaam. Dit is snel warmtetransport.
Passief transport van warmte: de warmte wordt op basis van inwendige geleiding aan koudere delen
afgegeven.
Organen die betreft temperatuur bij de kern horen: alvleesklier, darmen, hart, hersenen, lever,
longen, nieren, schildklier
Organen die betref temperatuur bij de schil horen: extremiteiten, huid, onderhuids weefsel,
oppervlakkige spieren
Lage omgevingstemperatuur -> lagere huidtemperatuur -> relatief grote schil
Hoge omgevingstemperatuur -> hogere huidtemperatuur -> relatief grote schil
Grote lichamelijke inspanning -> hogere huidtemperatuur -> relatief kleine schil
Deltatemperatuur
De deltatemperatuur geeft aan het verschil tussen kern- en schiltemperatuur.
Tevens geeft het informatie over de perifere circulatie.
De normale deltatemperatuur is ca. 1,5 °C.
De volgende gevaren zijn aanwezig bij afwijkende deltatemperaturen:
- Bij een deltatemperatuur van meer dan 4°C is er sprake van een sterke perifere
vasoconstrictie, om de warmte in de kern van het lichaam te houden. Gevolgen hiervan zijn
afkoeling/ onderkoeling en hypovolemie in de perifere circulatie.
- Bij een deltatemperatuur van 0°C is er sprake van een perifere vasodilatatie waarbij het
gevaar van warmtestuwing en hypovolemie aanwezig is.
Warmte-afgifte en warmte-opname
Via de huid wordt warmte opgenomen en warmte afgegeven. Deze warmteoverdracht vindt plaats
op basis van de volgende 4 mechanismen:
- Radiatie (warmte-uitstraling)
o Warmere objecten stralen warmte uit naar hun koudere omgeving. Wanneer de
omgevingstemperatuur hoger is dan de lichaamstemperatuur, neemt het lichaam
door warmte-uitstraling vanuit de omgeving de warmte op.
o Onder normale temperatuuromstandigheden vindt 60% van de warmteafgifte via
radiatie plaats.
o Bed bij raam, kruik, warme kamertemperatuur, weinig kleding, zon
- Conductie (warmtegeleiding)
o Door direct contact met koude objecten stroomt warmte vanuit de huid daar
naartoe. Andersom kan de huid verwarmd worden door warme objecten.
o Coldpack, infuusvloeistoffen, koud matras, sondevoeding, warme handen, weinig
kleding
- Convectie (luchtstroming)
o Door de luchtstroming kan de warme lucht vlakbij de huid weggevoerd worden.
Hierdoor kunnen verdamping en warmte-uitstraling beter plaatsvinden.
o Airconditioning, weinig kleding
- Evaporatie (verdamping)
o Voor verdamping van relatief weinig water is er veel warmte nodig. Deze wordt aan
de huid onttrokken. Verdamping levert daarmee aanzienlijke verkoeling op.
6