Ht 1. Wat is probleemgedrag?
1.1 Inleiding
probleemgedrag is een subjectief en normatief begrip. Dat betekent dat de ene ouder van
probleemgedrag zal spreken, maar dat de ander datzelfde gedrag niet als een probleem ervaart.
Probleemgedragingen zijn derhalve handelingen waarvan de beoordelingen het resultaat zijn van de
interpretaties van de betrokkenen. Het bestaan van probleemgedrag wordt niet altijd door alle
betrokkenen (even) eenduidig ervaren. Bij beantwoording van de vraag of er sprake is van
probleemgedrag zijn er 4 criteria te onderscheiden die tot meer kennis bijdragen:
1. Frequentie hoe vaak
2. Duur hoe lang
3. Omvang beperkt het zich tot 1 situatie of komt het in meerdere situaties voor
4. Gevolgen consequenties die volgen op het gedrag
Probleemgedrag beschouwen we als een relatief concept dat aan de orde is als de op dat moment in
die omgeving heersende normen en geldende regels worden overschreden.
1.2 Normaal-Abnormaal
Normaal gedrag wordt beschouwd als het gedrag dat door veruit de meeste mensen wordt vertoond.
Het gedrag dat slechts door een klein deel wordt geuit, is te beschouwen als abnormaal gedrag.
In deze gedachtegang gaat het in feite om een statistische benadering waarbij men een gemiddelde
kan berekenen. Er wordt eigenlijk alleen een uitspraak gedaan over het vóórkomen van bepaald
gedrag. De omvang daarvan is bepalend en niet de kwaliteit. Het misleidende van deze benadering is
dat de suggestie wordt gewekt dat gedrag dat door de meeste mensen wordt vertoond, ook het enig
juiste gedrag zou zijn.
1.3 Aangepast-Onaangepast
Men gaat ervan uit dat onaangepast gedrag in principe altijd probleemgedrag is. De achterliggende
gedachte houdt in dat ieder mens een bepaalde staat van aanpassing aan zijn omgeving dient te
verwerven. Wie hier niet in slaagt, zal zich niet kunnen handhaven en raakt in de problemen. In die zin
is elk gedrag dat tot ongepastheid voert in botsing komt met de omgeving, te beschouwen als
probleemgedrag. Deze stelling dienen nuanceringen te worden aangebracht:
Niet ieder conflict met de omgeving/samenleving zal als een probleem worden gezien
Er bestaan echter vele gradaties en variaties in de mate waarin men erin slaagt zich aan de
omgeving aan te passen dan wel niet toe te passen
Het begrippenpaar gaat uit van de ‘toevallig’ bestaande samenleving.
Een auteur die zich heeft bezig gehouden met de thematiek individu versus samenleving is Fromm.
Hij gaat van een aantal basale menselijke behoeften uit die in een gezonde samenleving gehonoreerd
moeten kunnen worden:
- De behoefte erbij te horen
- De behoefte aan creativiteit
- De behoefte aan identiteit
- De behoefte aan een eigen referentiekader
Een samenleving waarin deze doelen worden geblokkeerd, noemt Fromm een ongezonde
samenleving.
Bij een gezonde aanpassing zal de mens zich vrij voelen zijn eigen natuur te volgen. De term
onaangepastheid kent verschillende omschrijvingen. White stelt dat effectieve aanpassing inhoudt dat
men het vermogen heeft om zijn omgeving te interacteren, te beïnvloeden en te controleren. Lazarus
gaat ervan uit dat elke mislukte aanpassing gebaseerd is op een verstoorde innerlijke harmonie,
doordat de onaangepaste geen kans ziet met de externe omgeving. Baron, Byrne & Kantowitz
beweren dat onaangepast gedrag ongemak met zich meebrengt dat door het individu en de
,samenleving ervaren kan worden. de laatste jaren wordt de term in onderzoek minder gehanteerd en
wordt vooral gewezen op het gebrek aan sociale competentie en copingvaardigheden.
1.4 gezond-ziek
Een derde mogelijkheid om probleemgedrag te beschouwen vormt de tegenstelling gezond-ziek. Wij
doelen hier op de psychische gezondheid enerzijds een haar ongezonde tegenpool anderzijds. je zou
kunnen stellen dat wie geen last heeft van ziekten, gezond is.
Er is geen definitie van geestelijke gezondheid. Jahoda noemt de volgende 6 criteria als belangrijke
kenmerken van geestelijke gezondheid
- Een positieve houding tegenover jezelf
- In staat tot ontwikkeling en zelfactualisering
- Een harmonieuze integratie in de samenleving
- Een zelfstandig, onafhankelijk en autonoom optreden
- Een accurate perceptie van de externe omgeving
- Een adequate perceptie met de directe omgeving
Jahoda erkent het begrip geestelijke gezondheid als een relatief begrip. Volgens haar kun je niet met
één punt aangeven waar de gezondheid eindigt en de ongezondheid begint.
Ook Erikson heeft vanuit zijn theorie over de ontwikkelingsstadia van de mens invloed gehad op de
invulling van het begrip geestelijke gezondheid. In elke ontwikkelingsfase onderkende hij steeds twee
polen, waarvan de ene pool het ideaal voorstelde en de andere het concept indien het doel niet werd
gehaald.
Gezond: Ongezond:
vertrouwen Wantrouwen
Autonomie Twijfel
Initiatief Schuldgevoel
Vaardigheid Minderwaardigheid
Identiteit Verwarring
Intimiteit Isolement
Generativiteit Stagnatie
Integriteit wanhoop
Wanneer deze positieve polen niet
worden bereikt in de ontwikkeling
ontstaan er problemen.
Als het gaat om het formuleren van
positieve kenmerken van de psychisch
gezonde mens, is het werk van Maslow
erg belangrijk:
Barron gaf de eerste aanzet op een
benadering van het begrip geestelijke
gezondheid. Hij beschouwt het als de
wijze waarop de mens met zijn
problemen omgaat. Hij veronderstelde dat ook psychisch gezonde mensen niet ontkomen aan
neurotische conflicten.
Tot slot kan psychische gezondheid ook worden opgevat als het subjectieve gevoel van psychische
welbevinden. Hier wordt uitgegaan van de gedachte dat het de persoon zelf is die bepaalt in hoeverre
er sprake is van psychische gezondheid.
1.5 Nogmaals: probleemgedrag
Het standpunt dat er sprake is van probleemgedrag indien dit afwijkt van hetgeen de meerderheid aan
gedrag te zien geeft, blijkt lang niet altijd geldig. Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij het
begrip onaangepast gedrag.
De eerder genoemde omschrijven laten zien dat we kunnen spreken van probleemgedrag bij het
ontbreken van relaties, het ontbreken van een eigen identiteit, het bestaan van mispercepties van de
,realiteit, het onvermogen om met problemen om te gaan en de aanwezigheid van stressvolle
omstandigheden.
Het werk van Rosehan & Stellingman, dat later ook door Eysenck is behandeld hebben een poging
ondernomen om een aantal criteria te ontwikkelen aan de hand waarvan bepaald kan worden of er
sprake is van psychosociale problematiek:
1. Lijden
2. Disfunctioneren
3. Onvoorspelbaar gedrag
4. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
5. Onconventioneel gedrag
6. Aantasting van de geldende moraal
Deze aspecten zijn meer te beschouwen als indicatoren voor de aanwezigheid van problemen.
1.6 prevalentie van gedragsproblemen
Er is een groot verschil in de bevindingen en schattingen over het aantal jeugdigen met problemen,
wat te maken heeft met uiteenlopende factoren zoals de leeftijd, informatiebron, maar vooral met de
vraag wat men beschouwt als probleemgedrag.
Ook in Nederland hebben enkele grootschalige onderzoeken plaatsgevonden om meer inzicht te
krijgen in de vraag hoeveel jeugdigen kampen met emotionele problemen of gedragsproblemen. Het
blijkt echter moeilijk om op basis van deze onderzoeken één duidelijke conclusie te trekken. Voor
Nederland wordt in het algemeen aangehouden dat ongeveer 15% van de jeugdigen problematisch
gedrag vertoont en dat er binnen deze groep een verdeling valt te maken in 10% jeugdigen met
lichtere problemen en 5% met probleemgedrag.
1.7 stabiliteit van probleemgedrag
Een vraag die vooral van belang is met het oog op de preventie en behandeling van probleemgedrag
is de mate van stabiliteit die probleemgedrag door de jaren heen vertoont. Ter bepaling van de
stabiliteit zijn 2 onderzoek modellen mogelijk:
- Cross sectionele model. Dit type onderzoek speelt zich af op één bepaald moment in de tijd.
- Longitudinale model. Dit type onderzoek kan informatie verschaffen over de vraag in
hoeverre hetzelfde kind na verloop van tijd dezelfde problemen te zien geeft.
Gersten voerde een zowel cross-sectioneel als longitudinaal onderzoek. Dit veelomvattende
onderzoek leverde uiteindelijk de volgende 6 intern consistente factoren op:
Zie figuur 3 blz 28
Het blijkt nu dat het geëxternaliseerde antisociale gedrag in de loop der jaren toeneemt of constant
blijft in de totale groep jeugdigen. Daarentegen neemt het non-agressieve geïnternaliseerde gedrag
af.
Bij de geconstateerde stabiliteit moet wel worden bedacht dat uiteenlopende factoren (omgeving,
persoonlijkheid) van invloed zin op het individuele verloop van het gedrag en dus ook de mate op
stabiliteit.
1.8 Comorbiditeit
Het blijkt dat problematische jeugdigen meerder problemen tegelijkertijd kunnen hebben. Dit
verschijnsel wordt aangeduid met het begrip comorbiditeit. Dit kan het beste omschreven worden als
het naast elkaar bestaan van twee of meer afzonderlijke stoornissen of syndromen binnen hetzelfde
individu. Gedragsproblemen gaan vaak samen met depressieve symptomen. Voor een viertal
bekende problemen werd de volgende comorbiditeit vastgesteld:
Zie tabel 1 blz 30
Het feit dat meerdere problemen tegelijkertijd kunnen voorkomen, maakt de behandeling niet altijd
gemakkelijk.
, Hoofdstuk 2 Eerste typeringen uit de psychiatrie
2.1 inleiding
In de eerste eeuwen van onze samenleving heeft men de zieke mens overwegend beschouwd als één
e
van hogerhand gestraft persoon. In de loop van de 16 eeuw werden voor het eerste verschillende
initiatieven ontwikkeld om de emotioneel gestoorde personen in instellingen op te nemen en ze tegen
e
wreedheden van anderen te beschermen. Dit werd gezien als een soort opbergplaats, in de 19 eeuw
werd dit meer een ziekenhuis. De psychiatrie heeft ons aanvankelijk twee grote categorieën
psychopathologische beelden aangereikt: de psychosen en de neurosen. Later werd nog een derde
categorie ontwikkeld onder de naam persoonlijkheidsstoornissen.
2.2 Psychose
Het gaat hier om de meest ernstige psychische stoornis die vooral gekenmerkt wordt door het
disfunctioneren van de waarneming, het denken, de emotie en de spraak. Voor de omgeving is dit
gedrag zo ongewoon dat ook de communicatie met de psychotische mens verloren gaat. De meest
bekende symptomen zijn hallucinaties en waanvoorstellingen. In het algemeen worden 3 vormen
onderscheiden:
- Schizofrenie. Schizofrenen lijden aan een gespleten persoonlijkheid of aan een meervoudig
persoonlijkheidsstoornis. Deze vorm van psychose is als meest ernstige te beschouwen.
- Paranoia. Typerend voor dit ziektebeeld is vooral de wan dat men vervolgd wordt, vergiftigd
dreigt te worden etc. hierbij heeft de betrokkene een volstrekt gestoord beeld van zijn
omgeving.
- Bipolaire stoornis(manisch-depressief). Kenmerkend is dat perioden van gezond
functioneren regelmatig worden afgewisseld met fasen waarin hevige depressies en sterke
gevoelens van opgetogenheid elkaar opvolgen.
De meeste wetenschappers gaan ervan uit dat de aanwijzingen van stoornissen vooral liggen in de
biologische etiologie. Tot deze biologische oorzaken rekent men veelal de volgende 2 mogelijkheden:
1. Er is sprake van een organisch defect, waarbij men doorgaans aan een beschadiging van de
hersenen denkt
2. Er is sprake van een verstoorde biochemische huishouding, waarbij de interne fysiologische
en andere processen niet naar behoren functioneren.
2.3 Kinderpsychose
Symptomen van problemen die zich op latere leeftijd voordoen, zijn niet zelden al zichtbaar in de
kinderjaren. Terwijl een psychose in de vorm van schizofrenie bij jonge kinderen zeldzaam is, komen
tijdens de adolescentie vaker psychosen voor. In die ontwikkelingsfase kunnen zich verschillende
typen voordoen:
- Organische psychose, waarbij de psychotische kenmerken voortkomen uit hersenletsel ten
gevolge van en ongeluk of een ziekte
- Korte reactieve psychose die het gevolg kan zijn van extreme stress
- Drug geïndiceerde psychose die op kan treden als gevolg van extreem drank- en/of
drugsgebruik
- Manisch-depressieve stoornis.
- Schizofrenie. De kinderschizofrenie werd door Potter in beeld gebracht. Het betreft ernstige
stoornissen in:
> de interpersoonlijke relaties
> motorisch gedrag
> cognitieve functies
> taal
> (emotionele) gedragingen
In de loop der jaren is over het begrip kinderpsychose verschillend gedacht. zo werden aanvankelijk
ook autisme en de symbiotische verhouding tot de moeder als psychosen beschouwd. De
symbiotische psychose werd door Mahler als een aparte verschijningsvorm van psychose
aangemerkt. Het betrof een extreme binding tussen moeder en kind, waarbij beiden met elkaar
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper tinekee1994. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.