FACETTEN VAN DE RUIMTELIJKE ORDENING EN
PLANOLOGIE
WEEK 1
Les 1
Ruimtelijke ordening is het handelen (plannen voor de inrichting van een gebied
goedkeuren, afkeuren of bijsturen)
Planologie is de wetenschap die de kennis levert om het handelen mogelijk te maken
Het doel van de ruimtelijke ordening is zorgen voor een zo goed mogelijke leefomgeving.
Afwegen van belangen. Verschillende activiteiten zo in de ruimte plaatsen, dat er zo veel
mogelijk ruimtelijke kwaliteit ontstaat.
De nieuwe omgevingswet heeft als doel: een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
Korte geschiedenis van de ROP
- Voor 1901: poel des verderfs
- 1901-1040: de stad als emancipatiemachine
- 1945-1985: stad der toekomst en bouwen voor de buurt
- 1985-2010: bouwen voor de buurt, rond 1990 compacte en attractieve stad
- 2019-nu: compacte en attractieve stad
Eerste grote RO-project in Nl: drooglegging van het Beemster meer in de 17 e eeuw. Doel:
- Verder afkalving voorkomen
- Landwinning voor landbouw
Na de 2e wereldoorlog begon de ROP pas echt in Nederland
Het Rijk bracht nota’s en plannen uit die zorgden voor sturing van bovenaf
- 1960 eerste nota
o Tegengaan metropoolvorming
o Bescherming van het groene hart
o Spreiding van de welvaart
- 1966 tweede nota
o Opvang van de snelgroeiende bevolking in overloopgebieden of
groeikernen
o Term: gebundelde decentralisatie (vorm van suburbanisatie)
- 1974 derde nota
o Door suburbanisatie werden de oude binnensteden verwaarloosd en werd
een enorme automobiliteit veroorzaakt
o Het Rijk koos in 1983 voor de compacte stad. Nieuwbouw moest tegen
bestaande steden aan komen. Oude wijken in de bestaande stad werden
opgeknapt
- 1988 vierde nota
o Beperking van de Rijkstaken
o Erkenning van de afhankelijkheid van andere partijen
o Aanwijzing stedelijke knooppunten met eigen regiobestuur
o Sleutelprojecten met vliegwielfuncitie
o Het rijk wees de plaatsen aan waar gebouwd mocht worden
o Aandacht voor duurzaamheid en streven naar terugdringen automobiliteit
(abc beleid)
o Aanwijzing van de ecologische hoofdstructuur (EHS)
- 2001 vijfde nota
o Aandacht voor waterveiligheid (ruimte voor de rivier)
o Aandacht voor hygiëne in de landbouwsector
o Vasthouden aan concept compacte stad
o Aandacht voor de recreatieve sector
o Stimuleren van meervoudig ruimtegebruik (meerdere functie op hetzelfde
stuk)
- 2006 nota ruimte
, o Van centralisatie naar decentralisatie (meer taken en bevoegdheden naar
lagere overheden)
o Van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie
o Denken in stedelijke netwerken als compromis tussen compacte stad en
bouwen langs corridors (belangrijke verbindingsweg, snelweg, spoorweg)
o Naast de eerder aangewezen ‘mainports’ ook ‘brainport’ (Eindhoven) en
‘greenports’ (tuingebieden)
Het kabinet Balkenende 3 brak met de centraal geleide ROP en decentraliseerde deze
taak aan lagere overheden. Geen nota’s meer.
1965 invoering van de wet ruimtelijke ordening:
- Alleen gemeenten kunnen een bestemmingsplan maken
- Nationale nota’s laten goedkeuren door tweede kamer
- Streekplan (nu: structuurvisie) als schakel rijk en gemeente
2008 wijziging Wro
- Naast gemeenten kunnen Rijk en Provincie ook een bestemmingsplan maken,
bijvoorbeeld voor aanleg nieuwe weg
- Gemeenten moesten ook een structuurvisie gaan opstellen (dwang om vooruit te
kijken naar de noodzakelijke en gewenste RO)
Hoofdstuk 1
De wet ruimtelijke ordening regelt hoe de ruimtelijke plannen van het Rijk en provincies
en gemeenten tot stand komen.
Beslissingen over de invulling van een ruimte worden op landelijk, regionaal en lokaal
genomen.
Leefomgeving: het hoofddoel van de ruimtelijke ordening en planologie is te zorgen voor
een zo goed mogelijke leefomgeving: er wordt gekeken naar verschillende zaken. ->
woningbouw, natuur, bedrijven en luchtkwaliteit.
Korte geschiedenis van de ruimtelijke ordening en planologie
1810
- Het classificeren van industriële branches in drie categorieën naar hun mate van
vervuiling
- Het scheiden van stedelijke gebieden voor industrie van die voor wonen
- Wettelijke verplichte onderzoeken naar vervuilde ondernemingen
Tot 1901: veel steden kenden al wel een bouwverordening voor op zijn minst veilige
woningbouw
1901: de woningwet
- Eerst gezondheidswet: de eisen ten aanzien van voldoende lucht, licht en ruimte
golden voor alle woningen
- Streng toezicht
- Creëren van speciale op de volkshuisvesting gerichte stichtingen, de latere
woningcorporaties
- Gemeenten werden verplicht een uitbreidingsplan op te stellen -> later
bestemmingsplan
Jaren 30: regionale planning
De Casseres maakte in 1930 het eerste streekplan. Eerst regionaal en later een nationaal
plan. Regionaal schaalniveau werd pas in de jaren 30 ontdekt.
- Succesvolle nieuwe gemeenten dreigden hun expansiedrift niet alleen
naastliggende gemeenten maar ook waardevolle natuurgebieden op te slokken.
- Op afstand van de oude stad nieuwe kleine steden stichten: garden cities
Jaren 30: innovaties in de planvorming
- Het werd steeds meer gebruik om ruimtelijke plannen te baseren op onderzoek.
o Survey before planning
- Amsterdams Uitbreidingsplan (AUP): succesvolle experimenten met deelplannen
die een uitwerking waren van het daarboven geldende plan in hoofdlijnen
1933 handvest van athene: bevatte vuistregels voor de stedenbouw en leidde tot
professionalisering van de onderstak van het vastgoed
, CIAM:
1941: het basisbesluit door duitse bezetting
Centralistische planning met 3 niveaus:
1. Rijk nationaal plan
2. Provincie streekplannen
3. Gemeenten ruimtelijke plannen werden aangepast aan streekplannen
Jaren 40 nationale planning. De Cassere maakte in 1930 voor eindhoven en omgeving
een regionaal plan
Na de oorlog: centraal planbureau
- Het stimuleren van de economie was van groot belang en het maken van
economische prognoses was daarvoor noodzakelijk.
- Vier nationale plannen nodig:
1. Voor wonen
2. Voor werken
3. Voor recreatie
4. Voor verkeer
Eerste nota 1960
Nota over de ruimtelijke ordening
Randstad liep vol. De oplossing was een spreidingsbeleid waardoor de economie in het
noorden en oosten werd gestimuleerd.
1965: de wet op de ruimtelijke ordening
- Nota over de ruimtelijke ordening (eerste nota): het probleem dat hierin centraal
stond, was de groei van de steden in de randstad die ten koste ging van de andere
delen van het land.
De wet op ruimtelijke ordening (WRO) planstelsel:
- Alleen gemeenten konden een voor iedereen bindend bestemmingsplan maken
- De nationale nota’s moesten worden goedgekeurd door het parlement
- Het streekplan werd gezien als de belangrijkste schakel in de verticale coördinatie:
Het afstemmen van de ruimtelijke plannen van de verschillende overheidsniveaus
Twee maatschappelijke trends:
- Democratisering
- Sterk decentraal opgezet
Tweede nota 1966
Extra info week 1
Beeldkwaliteitsplan: beschrijft de gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing en de
buitenruimte en bevat toetsbare criteria. Het is een verbindend element tussen
landschap, architectuur en stedenbouw. Het plan geeft aanbevelingen en richtlijnen voor
de vormgeving van bebouwing en inrichting van de ruimte. Bijvoorbeeld aan de hand van
schetsen en afbeeldingen.
Stedenbouwkundig plan: een groot project wordt per bouwfase uitgewerkt. In kleinere
projecten wordt het stedenbouwkundig plan vaak in een keer voor het hele gebied
opgesteld.
,Gemeentelijke structuurvisie:
Bestemmingsplan:
WEEK 2
Les 2
2.4: Bestemmingsplan en omgevingsplan
3.4: visies en concepten
4.4: sector- en facetmodel
Bestemmingsplannen zijn concreet en juridisch bindend voor alle partijen, visies en
concepten zijn abstract en alleen bindend voor de overheid.
De legenda bij de kaart is bij bestemmingsplannen erg belangrijk. Elke kleur geeft een
bepaalde bestemming (functie) aan:
Geel -> wonen
Paars/roze -> bedrijvigheid
Grijs -> verkeer
Groen -> groen/recreatie
Blauw -> water
Zwarte bolletjeslijn eromheen -> begrenzing plangebied
De plusjes betekent dat er in juridische zin nog een extra laagje over het plangebied heen
gelegd is.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP):
Alle gemeenten gebruiken dezelfde legendakleuren voor bepaalde functies
(De omgevingswet stelt het vaste gebruik van kleuren niet meer verplicht, m.i.v. januari
2024)
Belangrijke begrippen van ruimtelijk plannen:
1. Binding -> bestemmingsplannen en inpassingsplannen zijn juridisch bindend voor
alle partijen. Bestemmingsplannen worden opgesteld door gemeenten en gaan
over een perceel of gebied. Bestemmingsplannen gaan in de omgevingswet
‘omgevingsplannen’ heten. Inpassingsplannen worden opgesteld door Rijk of
, provincie en gaan over een tracé waar een weg of andere infrastructuur moet
komen (lijn) gaan ‘projectbesluiten heten’
2. Planhorizon -> de periode die het plan vooruitkijkt (1 tot 100 jaar)
3. Schaalniveau: plannen worden voor verschillende schaalniveaus gemaakt.
Kleinste: 1 preceel. Grootse: heel Nederland. Een plan in lager schaalniveau mag
niet in strijd zijn met een hoger schaalniveau.
4. Concreetheid:
Strategische plannen (visies concepten): gericht op sturing en verleiden van
partijen om mee te werken. Niet concreet dus.
Operationele plannen: gericht op realisatie (wel concreet)
5. Integraliteit: integraal -> alle sectoren bij elkaar in 1 plan
Sectoraal -> plan wat betrekking heeft tot 1 sector (verkeer/natuur)
Sector- en facetmodel
Ruimtelijke ordening is maar 1 facet van de leefomgeving, andere belangrijke facetten
waar raakvlakken mee zijn moeten ook in acht worden genomen (cultuur en milieu)
Denkmodel om verbanden goed te begrijpen: sector en facetmodel
Omgevingsplan. Waarom?
- Plannen van ruimtelijke ontwikkelingen
- Toetsen van ingediende plannen (om vergunning te kunnen geven of niet)
- Rechtszekerheid bieden aan burgers en bedrijven
Hoe ziet het eruit?
- Plankaart
- Planregels/voorschriften
- Toelichting (waarom, onderbouwing, haalbaarheid, onderzoek, inspraak)
Bestemmingsplan wordt omgevingsplan. Waarom?
- Wro is ingewikkeld, en naast de Wro moet je nog een helemaal meer wetten
kennen en gebruiken. Omgevingswet gaat alles in 1 wet bundelen.
- Gemeenten krijgen meer ruimte voor eigen afweging; zij mogen binnen grenzen
afwijken van rijksregels (meer geluidshinder toestaan)
- Meer nadruk op het doel van de regels
Vanaf de vierde nota (1988) ging het Rijk meer uit van conceptuele kaarten en minder
van de geografische werkelijkheid.
Introductie van nieuwe concepten:
- Mainports
- Brainports
- Greenports
Veel gebruikte inrichtingsconcepten:
1. Spreiden
2. Bundelen
3. Buffers
4. Zonering
5. Cascobenadering
, 6. Netwerken
7. Functiemenging
8. Meervoudig ruimtegebruik
9. Contouren
Hoofdstuk 2.4
Kenmerken van ruimtelijk plannen
De planoloog maakt plannen, doet vooronderzoek voor plannen, stemt plannen aan
elkaar af en helpt plannen tot uitvoering te brengen.
- Plannen met de mogelijkheid van juridische binding-> het plan geeft aan wat wel
en wat niet mag in een gebied (omgevingsplan & projectbesluit) sommige plannen
zijn bestuurlijk bindend: de overheid die de omgevingsvisie heeft opgesteld is
verplicht eraan te houden.
- Plannen hebben een planhorizon van het aantal jaar waarop het zich richt. Plannen
met een lange termijn worden gebruikt om prioriteiten aan te geven. De
mogelijkheid dat het anders kan lopen moet in de plannen zijn verwerkt.
- Plannen worden voor verschillende schaalniveaus gemaakt. Dit betekent niet dat
als je een plan maakt voor een bepaald schaalniveau je niet naar de onder- en
bovenliggende niveaus moet kijken. Hoe lager het schaalniveau hoe
gedetailleerder het plan.
- Concreetheid: strategische en operationele plannen
Strategische plannen: zetten de grote lijnen uit naar de toekomst op basis van
verwachtingen en wensen. Zijn abstract. Ze verbeelden uitgangspunten,
randvoorwaarden, doelen en kernkwaliteiten. Gericht op sturing en belangrijke
communicatieve functie.
Operationele plannen: planning en taakverdeling in opgenomen. Vorm van
stappenplan. Gericht op realisatie. Concreet doel. Mogelijk afspraken over
wanneer af en hoe duur.
Strategische plannen zijn kader stellend voor operationele plannen.
- Integraliteit: integrale plannen en sectorale plannen
Integraal: alle gebruiksfuncties binnen 1 gebied worden in 1 plan samengebracht.
Sectoraal: plannen waarin 1 gebruikersfunctie centraal staat. In deze plannen
staan meestal maatregelen die ruimtelijke gevolgen hebben. Het integrale plan
zou dit moeten aanpassen.
De overheid is niet de enige die plannen maakt (=publieke plannen) maar ook
projectontwikkelaars maken plannen (=private plannen). De invloed van marktpartijen op
de ruimtelijke ordening is sinds de jaren negentig flink gegroeid.
Een andere private speler; collectief particulier opdrachtgeverschap, CPO. Waarbij
burgers zelf hun eigen woonbuurt creëren.
Omgevingsplan
Wat is het omgevingsplan?
Een juridisch bindend plan voor overheden, burgers en bedrijven. Elke gemeente is
verplicht een omgevingsplan te maken van haar hele grondgebied en dit voor iedereen
inzichtelijk te maken.
- Welke ruimtelijke regels er gelden
- Het is een dynamisch plan -> er vinden constant veranderingen plaats in de
openbare ruimte en die moeten een plaats krijgen in het omgevingsplan komen
Waarom een omgevingsplan?
1. Het plannen van ruimtelijke ontwikkelingen -> de gemeente vertaalt de
doelstellingen uit de omgevingsvisie naar concrete regels voor nieuwe locaties.
Alle inzichtingen uit de omgevingsvisie worden in regels per locatie vertaald, maar
ook inzichten uit het beleid van andere overheden, waterschap, provincie en rijk.
2. Toetsingskader voor veranderingen -> gemeenten maken een afweging of een
initiatief wel of geen doorgang kan vinden. Door in de regels van het
omgevingsplan te kijken.
3. Rechtsbescherming en democratie -> het plan biedt burgers duidelijkheid en
zekerheid. Het geeft een bepaalde garantie dat de kwaliteit van de leefomgeving
van de burgers behouden blijft.
Waar kun je het vinden?
,Het omgevingsplan wordt digitaal aangeboden in het omgevingsloket. Achter de
schermen worden de regels beheerd door het DSO, het digitaal stelsel omgevingswet.
Hoe ziet het omgevingsplan eruit?
Hij zal veel op het oude bestemmingsplan lijken
- Plankaart -> hier zijn de verschillende functies te zien. Deze lijken op
bestemmingen uit het oude bestemmingsplan
- Regels -> er wordt onderscheid gemaakt tussen:
Geldende regels en regels in voorbereiding
- Toelichting -> de onderbouwing van het omgevingsplan
Het omgevingsplan zal steeds minder op het bestemmingsplan lijken, deze onderdelen
komen erbij:
- De plaatselijke verordeningen
- De bruidsschat: milieuregels die nu nog nationaal geregeld zijn in milieuwetgeving
Strijdigheid met het omgevingsplan?
De behoefte om het omgevingsplan te wijzigen: door een initiatief vanuit de maatschappij
of door een ingreep in de leefomgeving door een overheid ten behoeve van het algemeen
belang
Behoefte vanuit de samenleving:
1. De gemeente kan het omgevingsplan wijzigen -> lastig omdat alle regels met
elkaar samenhangen + het loopt diverse fases door.
2. De gemeente kan een buitenplanse vergunning verlenen. De gemeente wijkt dan
af van het omgevingsplan. Hoe groter de afwijking hoe groter ook de compensatie
De wijzigingsprocedure van het omgevingsplan
1. Bekendmaking en voorbereiding: participatieprocedure, voorbeschermingsregels
opstellen en als dat nodig is een milieueffectrapportage
2. De terinzagelegging van het ontwerp: Gebeurt digitaal via DSO. Alle
belanghebbenden krijgen de kans zienswijzen in de dienen (eventuele klachten)
3. De vaststelling: de gemeente publiceert het plan in het DSO en verantwoord zich
met een toelichting.
Hoofdstuk 3.4
Visie -> een gewenst toekomstbeeld + strategisch plan
Verschil tussen visie en doelstelling is dat een doelstelling gaat over een aspect en een
visie meerdere doelstellingen combineert.
Doelstellingen moeten duidelijk zijn en gedragen worden door zoveel mogelijk
belanghebbenden. Een visie moet daarnaast inspirerend zijn.
Een bijzondere visie is de omgevingsvisie: die rijk, provincie en gemeenten verplicht
moeten vastleggen voor hun grondgebied. Het heeft een zelfbindende werking: diegene
die het opstelt moet er ook aan houden. Andere plannen kunnen niet in strijd zijn.
Concept -> een idee dat gebruikt kan worden als vertaalslag naar een ruimtelijke
inrichting. Een concept heeft 3 kenmerken:
- Het gaat van een abstracte doelstelling naar een concreet uitvoerbaar plan (bijv.
inbreiden)
- Een concept moet eenvoudig te begrijpen zijn en positieve reacties oproepen.
- De duidelijkheid die een concept schept rond de wijze waarop gehandeld moet
worden.
Inrichtingsconcepten-> concepten die gebruikt worden voor de inrichting van een gebied
die in veel ruimtelijke plannen terugkomen.
1. Spreiding: de (minimale) nabijheid van een bepaalde functie
Sprawl: steeds verdergaande verstedelijking over het landschap. Het landschap
verdwijnt en het gebied verliest zijn identiteit
2. Bundeling: het bij elkaar zetten van functies, vooral bij infrastructuur. Het zorgt
voor veel minder barrières dan als wanneer het verspreid zou liggen. Geluid,
trillingen en uitstoot hebben op een kleiner gebied een impact.
3. Concentratie, verdichting en inbreiding:
Concentratie: functies bij elkaar geplaatst
Verdichting: in eenzelfde gebied meer woningen en functies dan voorheen
Inbreiding: nieuwe woonlocaties binnen de bestaande stad
4. Buffers: gebieden om kwetsbare functies heen waar bepaalde activiteiten worden
tegengegaan. (De groene bufferzone zodat steden niet aan elkaar groeien)
, 5. Zonering: functies die elkaar slecht verdragen uit elkaar houden. Door een zone
aan te wijzen waar een bepaalde zich kan vestigen en andere gebieden waar deze
functie geweerd moet worden -> zoning plans (milieuzones, hondengebieden,
parkeerszones voor bewoners)
6. Netwerken: verbinden van functies. Infrastructurele netwerken boven en onder de
grond. Groenblauw netwerk: groene gebieden worden met elkaar in verbinding
gebracht door groene verbindingszones. Ook toeristische functie, culturele
trekkers of mooie stadsgezichten kunnen met elkaar in verbinding worden
gebracht door netwerkaanpak. Ondersteunende functies (horeca) kunnen op de
verbinding geconcentreerd worden.
Stedelijke netwerken: groepen steden die elkaar aanvullen en waartussen de
verbindingen optimaal zijn
Cascobenadering: combinatie van zonering en netwerken. Hoog dynamische en
laag dynamische functies worden van elkaar gescheiden, door hoog dynamische
functies in en aan de lineaire netwerken van de infrastructuur te plaatsen en laag
dynamische functies rust gunnen in de mazen die daartussen vallen.
7. Functiemenging: wonen en werk kan soms gecombineerd worden. Ook het
mengen van kindertehuizen en bejaardenopvang op 1 locatie. Ook mengen van
doelgroepen -> mengen van koopwoningen met sociale huurwoningen en
verschillende leeftijden en leefstijlen
8. Meervoudig ruimtegebruik: wanneer verschillende functies met elkaar
gecombineerd worden op 1 plek, 3 manieren:
- Functies in verticale richting combineren (wonen boven winkel, ondergronds
parkeren)
- Gebieden en plekken die tijdelijke functies kunnen hebben (plein met terras in de
winter)
- Functies integreren op boerderijen bijvoorbeeld recreatie en toerisme met
voedselproductie
9. Contouren: grenzen van gebieden waar iets niet kan door overlast of gevaar
WEEK 3
Les 3.1
Hoofdstuk 3.1 t/m 3.3 vrije tijd en de binnenstad
De binnenstad of het stadcentrum is van oudsher het hart van de stad en het brandpunt van de
streek daaromheen. Het is levendig, maar ook dynamisch. Een belangrijk kenmerk van de binnenstad
is de functiemix: wonen werken winkelen en uitgaan.
Door suburbanisatie kromp de stedelijke bevolking en verloren veel binnensteden hun woonfunctie.
Dit werd versterkt door cityvorming waarbij gemeenten zorgen voor een meer zakelijke inrichting van
de binnenstad zodat deze meer geschikt was voor economische functies.
Bewoners in een stad zorgen voor sociale veiligheid, bewoners zien wat er gebeurt en zorgen zo voor
sociale controle.
Wonen in de binnenstad is onbetaalbaar geworden, waardoor er alleen maar rijke mensen in de
binnenstad kunnen komen te wonen. Dit proces heet gentrificatie. Mensen met een normaal
inkomen worden hierdoor wegdrukt. En soms hebben de rijken dat huis in de binnenstad gewoon als
een bijhuis.
De binnenstad was ooit de plek waar het economisch centrum bevond. Door de opkomst van de auto
en het feit dat de infrastructuur van de binnenstad dit niet aankon zin deze functies naar de
stadsranden getrokken.
Openbare ruimte is ruimte die voor iedereen toegankelijk is en die in het bezit is van de overheid.
(Parken, pleinen en plantsoenen)
Semiopenbare ruimtes zijn plekken die voor iedereen toegankelijk zijn, maar in particulier eigendom.
,Publieke ruimte is een ruimte die voor het publiek toegankelijk is. De ruimte heeft een bepaalde
functie voor de bevolking.
Eisen aan de verblijfskwaliteit
- Levendig -> organiseren van activiteiten en evenementen in de binnenstad.
- Veilig -> verkeersveiligheid en sociale veiligheid. Mensen moeten zich niet bedreigd voelen
door het handelen van andere mensen. Hoe?
- Er moeten genoeg mensen zijn
- Er moet voldoende licht zijn
- Alles moet schoon en heel zijn
- Er moeten meerdere alternatieven zijn (routes en plekken)
-Aantrekkelijk -> de ruimte moet uitnodigen en men moet zich kunnen oriënteren.
De strijd om de openbare ruimte: welke vervoerswijze moet hoeveel beschikbare ruimte krijgen.
Placemaking burgers krijgen een stem in het inrichten van de openbare ruimte.
Waarom krijgt vrije tijd en toerisme in de ruimtelijke overheidsplannen de benaming recreatie:
- Vrije tijd en toerisme is veel te divers om op kaart te krijgen
- Er is sprake van gescheiden werelden. Mensen die spreken over recreatie zijn vaak verbonden
aan de overheid. Ze hebben ideële motieven. Mensen die spreken van vrije tijd en toerisme
werken meestal bij bedrijven. Ze hebben marktgerichte motieven.
Het toerisme kan zorgen voor een ruimer en interessanter aanbod van voorzieningen in een stad.
Steden staan in concurrentie met elkaar: wie trekt de meeste bezoekers. In deze strijd wordt
citymarketing ingezet. Het beleid dat is gericht op het aantrekken en behouden van specifieke
doelgroepen voor een stad. Slogans = citybranding..
- Beroemde personen
- Evenementen
- Architectuur en design
Een goede citymarketeer zet alle instrumenten gelijktijdig en strategisch in en zorgt dat ook de
ruimtelijke inrichting op het toerisme aansluit. (Niet alleen zoveel mogelijk bezoekers, maar ook een
bepaald soort bezoekers)
Door veel toeristen kunnen er in binnensteden conflicten ontstaan. (bewoners en flora en fauna
leiden onder toeristische druk) hier moet je je ruimtelijke beleid op af stemmen:
- Aandacht voor toeristische poorten.
- Regisseren van stromen -> door inrichting kunnen mensen een bepaalde richting ingestuurd
worden.
- Grootte van het attractiegebied. Vergroten.
- Beperken of verspreiden van de voorzieningen -> beperken van overnachtingsmogelijkheden
- Creëren van rustgebieden -> plekken waar bewoners in alle rust kunnen genieten van hun
stad en hun eigen buurt
Omgevingskwaliteit: schoonheid, duurzaamheid, functionele kwaliteit, externe veiligheid en
luchtkwaliteit.
- Uitnodigend -> betrokken deskundigen en bewoners bepalen wat mooi en het behouden
waard is.
Les 3.2
Hoofdstuk 6.1 t/m 6.3 efficiënt grondgebruik in werkgebieden
In de loop van de jaren is in ons land een mengelmoes aan bedrijventerrein ontstaan. Er kunnen 4
periodes onderscheiden worden:
, 1. Tot de tweede wereldoorlog: monumentale panden ingehaald door steden.
Zijn vaak grootschalige, solitaire fabriekscomplexen waaromheen woningen voor de
medewerkers zijn gebouwd. Het was niet de overheid maar de bedrijvigheid die de eerste
woningcorporaties van Nederland oprichten. (Voor de werknemers een goede woning ->
minder ziekteverzuim) Tussen gemeente en ondernemer bestond een nauwe samenwerking,
ze bemoeiden zich met de woningbouw. Er werd veel aandacht besteed aan uiterlijk en
uitstraling van het hoofdgebouw.
Bedrijventerreinen uit 1910-1940 zijn planmatig ontwikkeld en werden geplaatst aan de
randen van de vooroorlogse woonwijken. Vaak aan het water of spoor. (Aanvoer en afvoer
van grond- en hulpstoffen en de eindproducten gingen via daar) Door sterk veranderde eisen
aan de inrichting van het terrein is er sprake van veroudering. Bovendien zijn ze door hun
ligging dikwijls ingesloten door woningbouw.
2. Vanaf de tweede wereldoorlog tot 1980: functiescheiding
Bedrijventerreinen liggen bijna allemaal aan de randen van de woonwijken of van steden,
zodat ze kunnen voldoen aan de eisen van de volksgezondheid. Functiescheiding werd in deze
tijd belangrijk: bedrijven kregen een solitaire plaats, weg van de andere bebouwing. De
nadruk kwam te liggen op vrachtwagen en daardoor zijn deze terreinen gelegen aan en langs
snelwegen.
Ten aanzien van de economie hanteerde het Rijk in deze periode het spreidingsbeleid: in de
minder goed ontwikkelde landsdelen werd de economie actief gesteund. (Door het plaatsen
van infrastructuur of het verplaatsen van Rijksdiensten)
De zeer arbeidsintensieve industrie verplaatste de productie naar elders in de wereld. Ook
grote kantorenlocaties en universiteiten en ziekenhuizen werelden meer naar de rand van de
stad verhuisd.
3. Van 1980 tot 2000: locatiebeleid en central business districts
Er ontstond meer gericht locatiebeleid voor bedrijven. Het juiste bedrijf moest op de juiste
plek komen door middel van zonering en segmentering. Ook werd het ABC-locatiebeleid
geïntroduceerd. Er was sprake van een decentralisatie in het beleid: gemeenten en regio’s
werden geacht zelf hun eigen economie te stimuleren. Hierdoor werden zij concurrenten bij
het trekken van bedrijvigheid, die de nodige werkgelegenheid van de inwoners moest
verschaffen. -> zij stelden minder eisen aan de vestiging of verhuizing van bedrijven. Dit heeft
geleid tot een overschot aan bedrijventerreinen. Enerzijds verouderde terreinen die niet
meer voldoen aan de huidige eisen en die leegstaan. Anderzijds nieuwe terreinen waarmee
de gemeenten bedrijven willen verleiden zich in hun gemeente te vestigen.
4. De 21e eeuw: renovatie en verdozing.
Er is een zeer grote hoeveelheid kantorenlocaties en bedrijventerreinen, waarvan een groot
deel verouderd is. Al in 1999 ontwikkelde de Sociaal Economische Raad (SER) de SER-ladder.
Dit is een stappenplan dat ertoe moest leiden dat gemeenten pas nieuwe terreinen gingen
ontwikkelen als de oude optimaal benut werden. Dit beleid is echter een mammoettanker:
het laat pas na lange tijd een effect zien. Bovendien kwamen er andere ruimtevragers
(goederendistributie en data) met een grote ruimtebehoefte.
Een ander kenmerk van de huidige tijd is renovatie. Bedrijven moeten gemoderniseerd
worden. (Energiebesparing en transitie op bedrijventerreinen, circulaire economie,
hittestress) Om het beste speelveld te creëren kunnen gemeentes regionaal afspraken maken
over een norm. De formulering en realisatie van concrete maatregelen kan gebeuren onder
de noemer parkmanagement -> om de kwaliteit van het gebied op peil te houden maken
bedrijven afspraken met elkaar over de wijze waarop zij hun buitenruimte onderhouden. Een
formele vorm van parkmanagement is de bedrijfsinvesteringszone (BIZ) -> alle bedrijven