Ontwikkelingsgerontologie
Samenvatti ng
Ontwikkelingsgerontologie
Hoofdstuk 1; Gerontologie versus ontwikkeling
Hoe iemand tegen het ouder worden aankijkt, is sterk afhankelijk van de tijd en de cultuur waarin hij of zij leeft
en van de betekenis die men in die tijd of cultuur geeft aan ouder worden. In de huidige westerse samenleving
is immers jong de norm waaraan iedereen probeert te voldoen.
Vanaf een bepaalde leeftijd lukt het echter niet meer goed om het jong-zijn uit te dragen, dus zouden ouder
wordende mensen zich anders moeten kunnen profileren in de samenleving. De betrokkenen krijgen niet meer
de waardering die ze gewend waren te krijgen en voelen zich mogelijk tweederangs.
Oud zijn verondersteld een statische toestand, een product. Iets wat jong is, heeft een toekomst en veel
mogelijkheden, terwijl iets wat oud is, schijnbaar alleen een verleden heeft. Iets wat jong is, wordt gebruikt,
komt in proces. Iets wat oud is, wordt bewaard, vervangen of afgedankt.
Het begrip ontwikkeling wordt doorgaans geassocieerd met kinderen en jongeren. Ook volwassenen die
carrière maken zijn echter in ontwikkeling. Dat wordt veelal positief gewaardeerd. Die waardering houdt, in de
westerse cultuur, op na een bepaalde leeftijd. Meestal gebeurt dat tegenwoordig als de
ouderdomsverschijnselen zoals rimpels of een bibberende motoriek zichtbaar of merkbaar worden. Het
procesdenken – het denken in termen van ontwikkeling – is gemakkelijk te associëren met jong, vol van
mogelijke toekomst, terwijl oud vooral uitnodigt tot productdenken in termen van behoud van wat ooit was.
Wat is gerontologie?
De wetenschap die als object van onderzoek de veroudering van mens, dier en plant heeft, noemen we de
gerontologie.
Als we de definitie aanhouden van een bepaalde fase in het leven, gekoppeld aan de levensverwachting van de
mens, wordt ouderdom een arbitrair begrip. De laatste honderdvijftig jaar is de levensverwachting bij de
geboorte van mens namelijk meer dan verdubbeld.
De chronische leeftijd is bovendien geen goed bruikbaar criterium omdat er zo veel pluriformiteit onder
ouderen is.
Een ander gehanteerd criterium voor ouderdom is de sociale leeftijd.
Ook wordt het begrip drempelleeftijd gehanteerd om te wijzen op een chronologisch leeftijdsmoment waarop
duidelijke fysieke en psychologische veranderingen zichtbaar of hoorbaar zullen worden. Ook dat is misleidend
in de praktijk, al vertonen de meeste mensen tegen die tijd vaak duidelijke verschijnselen van veroudering.
Burnside verdeelt oudere mensen in jonge ouderen (65-69 jaar), middelbare ouderen (70-79 jaar), oude
ouderen (80-89 jaar) en zeer oude ouderen (90-100 jaar). Zo worden telkens nieuwe levensfasen gecreëerd. Je
kunt je afvragen of het zinnig is om met dergelijke drempels te werken, omdat er zo veel individuele variaties in
gedrag en voorkomen zijn.
Ouder worden kun je op allerlei manieren definiëren. We maken bijvoorbeeld onderscheid tussen primaire of
universele veroudering (lichamelijke veranderingen ten gevolge van ouder worden, zoals rimpels), secundaire
of probabilistische veroudering (veranderingen die vaker bij ouderen voorkomen dan bij jongeren) en tertiaire
veroudering (een opvallend snelle fysieke aftakeling die aan het sterven voorafgaat). Daarnaast onderscheiden
we distale (in het verleden, ver weg) verouderingseffecten, die bijvoorbeeld worden toegeschreven aan
kindverlamming in de jeugd en die leiden tot een gebrek aan mobiliteit, en proximale (dichtbij) effecten,
bijvoorbeeld een recent gebroken enkel.
,Het verouderen behoort tot het vakgebied van de gerontologie. De gerontologie omvat een zeer breed gebied.
Daaronder worden fysiologische, sociale, medische, economische en psychologische processen geschaard.
Vooral de tweede levensfase van de mens staat centraal in deze wetenschap. Bij de mens ligt dat punt van de
veroudering al rond het dertigste levensjaar. Je kunt bij psychogerontologie, het menselijk gedrag in de tweede
levenshelft, veroudering zowel intra-individueel (bijvoorbeeld het verloop van de ontwikkeling van de
intellectuele mogelijkheden), als interindividueel (bijvoorbeeld de toenemende verschillen tussen individuen
van gelijke leeftijd, sociaal-culturele achtergrond en geslacht) en intergenerationeel (bijvoorbeeld het beeld van
jongeren ten opzichte van ouderen) beschouwen. Omdat gerontologie zo’n breed gebied bestrijkt, worden
daarbinnen deelspecialisaties als biologische, medische, sociale en psychologische gerontologie onderscheiden.
Biologische gerontologie betreft het onderzoek naar normale verschijnselen die zich in het organisme voordoen
in lichaamscellen met het verstrijken van de jaren. Medische gerontologie betreft pathologische
ziekteleerverschijnselen tijdens het ouder worden. Sociale gerontologie betreft vragen op het gebied van
culturen en godsdiensten en psychologische gerontologie oftewel psychogerontologie betreft onder andere
mentale mogelijkheden, zingeving en zelfbeschikking.
In dit hoofdstuk staan vooral de psychosociale aspecten vanuit een levensloop- of ontwikkelingsperspectief
centraal. Zo kun je het ouder worden beschouwen als het verwerkelijken van je potentieel, waarbij
ontwikkeling het hele leven plaatsvindt. Belangrijke begrippen in dit kader zijn:
Flourishing: optimale geestelijke gezondheid, richtinggevend voor de wijze waarop mensen zich
optimaal kunnen ontwikkelen.
Languishing: stagnatie en blijven steken in de psychosociale ontwikkeling.
In de psychogerontologie staat de pluriformiteit van oudere mensen centraal; mensen hebben gedurende hun
leven verschillende levensstijlen ontwikkeld met betrekking tot vrije tijd, communicatie, wonen, eten,
seksualiteit et cetera, evenals verschillende competenties op het terrein van muziek maken, lezen, studeren,
sporten en communiceren. Het zo lang mogelijk stimuleren en faciliteren van mogelijkheden om die stijlen en
competenties in stand te houden en te voeden is een belangrijk doel van deze wetenschap.
Natuurlijk kunnen er dingen gebeuren in iemands leven waardoor de ontwikkeling stagneert. De narratieve
methode of therapie – waarbij men iemands individuele levensverhaal als uitgangspunt opneemt voor verdere
groei en ontwikkeling in de latere levensfasen – is een belangrijk aangrijpingspunt om mensen hierin te
coachen. Veel onderzoek naar het optimaal functioneren van ouderen is gebaseerd op kwantitatief materiaal,
waarbij groepsgemiddelden en standaarddeviaties tot norm worden verheven. De narratieve of verhalende
insteek echter is meer een interpretatieve, kwalitatieve methode om onderzoek te doen naar individuele
betekenissen van gedragingen en situaties. Een dergelijke benadering is in het belang van een individu met zijn
of haar motivaties en daadwerkelijke ontwikkelingskansen.
Naast pluriformiteit is autonomie in de psychogerontologie een belangrijk thema. Toch is autonomie niet altijd
hetzelfde als zelfstandigheid of onafhankelijkheid. Mensen die om gezondheidsredenen een beroep op
anderen moeten doen, kunnen toch autonoom zijn. Vraaggestuurde hulp of zorg houdt rekening met deze
autonomie van mensen. Zo kunnen mensen binnen hun mogelijkheden zoveel mogelijk de regie over hun leven
behouden. Daarbij hoort ook wat Westerhof en Bohlmeijer ‘ontwikkelingsregulatie’ noemen: het bijstellen van
doelen om zichzelf en het leven te beoordelen en daarbij het in stand houden van je zelfwaardering. Succesvol
ouder worden is in deze zin het leren selecteren van wat men wil gaan doen en het compenseren. Dit noem je
selectieve optimalisatie. Selectieve optimalisatie is een proces waarbij je zoveel mogelijk gebruikmaakt van de
mogelijkheden tot ontwikkeling en levensvreugde en zo min mogelijk last hebt van de biologische beperkingen.
Een andere manier van ontwikkelingsregulatie is het opheffen van de discrepantie tussen de eigen doelen en
de werkelijkheid middels de begrippen assimilatie en accommodatie van Piaget. Assimilatie is het betekenis
geven aan de werkelijkheid door haar in te passen in de eigen denkschema’s of cognitieve structuren. Het
betreft dan het inpassen van gebeurtenissen, gevoelens en gedachten in de eigen kaders. Bij accommodatie
worden de denkschema’s aangepast aan een veranderde werkelijkheid. De accommodaties worden gehanteerd
om de nieuwe werkelijkheid te begrijpen, of er worden zelfs nieuwe accommodaties gemaakt. Bij het
assimileren worden de reeds ontstane accommodaties gebruikt om nieuwe gebeurtenissen in te rangschikken.
Beide processen zijn van essentieel belang, maar het vermogen tot accommoderen neemt met het stijgen der
jaren af.
,Visies op veroudering
Er zijn verschillende theorieën en visies rondom veroudering en ontwikkeling op hogere leeftijd. Deze hebben
betrekking op het psychologische domein, zoals de cognitieve, emotionele of motivationele ontwikkeling. De
motivationele en cognitieve ontwikkeling gaan met name over zelfrealisatie, over ontwikkeling van je
capaciteiten. De emotionele ontwikkeling heeft betrekking op het reguleren van de emoties.
Ouderen hebben ook geleerd emotioneel geladen informatie minder aandacht te geven dan positief geladen
informatie. Ook worden bekende situaties of gebeurtenissen eerder positief gewaardeerd dan in een vroegere
levensfase het geval was. Je zou dat positieve herwaardering kunnen noemen (relabeling).
Ontwikkelingsregulatie bij ouderen houdt in dat mensen op hogere leeftijd eerder kiezen wat voor hen
belangrijk is om te ontwikkelen, om een zo aangenaam mogelijke laatste levensfase te hebben. Hierbij hoort
ook het investeren in bestaande relaties in plaats van in telkens nieuwe. Wijsheid is overigens een lastig begrip
om te operationaliseren. Moderne definities van wijsheid zijn: een goed advies en oordeel inzake belangrijke
en onzekere levenskwesties en verwerven van inzichten die een lang leven vereisen om te kunnen ontstaan en
gedijen.
In de geschiedenis zijn de eerder genoemde visies op veroudering terug te vinden. In alle tijden kunnen we
naast negatieve facetten, ook positieve facetten zien die geassocieerd worden met het ouder worden als
proces. De in de zevende eeuw voor Christus levende Griekse staatman en dichter Solon wijst op de
ontwikkelingen en veranderingen die op hogere leeftijd plaatsvinden: ‘Inzicht en welsprekendheid nemen juist
steeds meer toe.’ De Griekse filosoof Plato stelt dat wijs worden tijd kost en dat het een behoorlijke cognitieve
ontwikkeling en een aantal jaar vereist om die wijsheid te verwerven.
Het begrip ouderdom doet in de huidige westerse cultuur geen recht aan de grote diversiteit individuele
mensen. Een andere, vergelijkbare productbenaming is het woord bejaard. Bejaarden worden eveneens
weggezet als groep en er wordt daarom minder naar de individuele verschillen gekeken.
De 60- en 70-plussers hebben weliswaar letterlijk meer jaren geleefd, maar dat zegt nog weinig over de wijze
waarop zij in de wereld staan en al dan niet in staat zijn daarin te functioneren. Om dit te weten te komen, zou
je hen op individueler niveau moeten beschouwen. Een belangrijk onderling verschil tussen ouderen heeft te
maken met het hebben van een positief zelfbeeld. De opvoeding, het primaire (het kerngezin), secundaire (de
school) en tertiaire (de sociale omgeving) milieu hebben ook daarop grote invloed gehad. Mensen die in hun
jeugd veel steun kregen, hebben eerder een positief zelfbeeld dan mensen die deze steun ontbeerden.
Om een overzicht te krijgen van de diversiteit aan gedragingen bij hen zijn pogingen gedaan om diverse
persoonlijkheidstypen van 80-plussers te onderscheiden. Het doel daarvan is niet om hen opnieuw over een
kam te scheren, maar om te komen tot een beter inzicht in het gedrag en de beweegredenen voor dat gedrag.
Neugarten onderscheidde de volgende typen:
Het gedesorganiseerde type: dit type ervaart wanhopigheid en ziet niet de mogelijke
ontwikkelingskansen door de focus op het verval en de achteruitgang tijdens het verouderen.
Het passief-afhankelijke type: dit type is bang voor de toekomst en ziektes en durft daarom weinig
risico’s te nemen. Deze risico’s zijn soms belangrijk als het gaat om ontwikkelingskansen te verkennen.
Het afwerende type: dit type sport fanatiek en onderneemt activiteiten. Dit type past bij het
verschijnsel healthy ageing. Bij healthy ageing wordt de leeftijd ontkend en probeert men jong te
blijven. Sport op zich is goed, binnen de grenzen van iemands mogelijkheden, maar dit type ontkent
dus dat het veroudert en dat het ouder worden op zich een impliciete waarde heeft en mag hebben.
Het geïntegreerde type: dit type accepteert gemakkelijk dat het ouder wordt. Dit type behoudt het
gevoel voor eigenwaarde en zou daarmee als beste van de vier typen model kunnen staan voor de
gezonde oudere.
Er zijn in het verlengde hiervan verschillende denkmodellen rond het ouder worden:
Het deficietmodel: het ouder worden betekent voor deze denkrichting vooral dat men de goede
gezondheid verliest. Ouder worden is volgens deze denkwijze het stelselmatig alles verliezen en
uiteindelijk ook het eigen leven. De levensopdracht voor de ouderen is daarom: leer omgaan met
verliezen.
, Het rust-roestmodel: volgens deze denkwijze moet men juist actief blijven. Je mag vooral niet stilzitten
als je met pensioen bent en je mag ook niet toegeven aan verlieservaringen. De levensopdracht voor
het ouder worden is volgens deze denkwijze: blijf op alle domeinen actief.
Het competentiemodel: volgens deze denkwijze gaat het ouder worden wel degelijk gepaard met een
aantal verlieservaringen, die ook verwerkt moeten kunnen worden. Desondanks kan men op allerlei
domeinen actief blijven en is er meer tijd (kwalitatief) om in nieuwe rollen te groeien, zoals die van
grootouderschap en maatschappelijke inzet. Bovendien zijn er kansen voor persoonlijke groei. De
levensopdracht is hier: groei in nieuwe rollen en blijf groeien.
De eerder genoemde focus op jong en vitaal zijn (healthy ageing) is er overigens niet altijd geweest. Een aantal
decennia geleden was het vanzelfsprekend dat je respect had voor oudere mensen.
Mogelijk bevat het leven van veel oudere mensen in de huidige westerse samenleving te weinig uitdaging, of
flow. Onder deze flow verstaat Csikzentmihalyi een subjectieve toestand waarbij iemand alles om zich heen
vergeet, inclusief de tijd en gevoelens van vermoeidheid. Flow bereik je als datgene wat je doet niet te
gemakkelijk is en ook niet te moeilijk. Uitdaging bereik je als je activiteiten ontplooit die iets boven het huidige
niveau van je vaardigheden en competenties liggen.
Cultuur- en tijdspecifieke elementen
De beeldvorming over oudere mensen in een samenleving is onder andere afhankelijk van de tijd waarin men
leeft en van de cultuur. In Aziatische landen als China heeft men bijvoorbeeld veel vaker ontzag voor ouderen.
Ook staat men daar meer open voor hun levenswijsheid. De te verwachten gemiddelde sterfteleeftijd zal naar
verwachting in de toekomst nog verder stijgen. Dit hebben we onder andere te danken aan steeds beter
wordende medische technieken. Een toenemend deel van de populatie is dus oud, waardoor afdanken alleen al
vanuit economisch standpunt niet meer haalbaar is. Vanuit moreel standpunt ook niet.
Per cultuur worden oudere mensen als groep van de samenleving dus verschillend bejegend. Als mensen van
hoge leeftijd worden beschouwd als mensen die niet meer meedoen in de maatschappij, die op non-actief zijn
gezet, heeft dat geen positief effect op het zelfbeeld, de gezondheid en het welbevinden van de betrokkenen.
Ondertussen proberen we op allerlei manieren het leven steeds verder te rekken en dat is een goed streven als
het voldoende uitdaging biedt. Een voorbeeld van het rekken van levens is de telomeertherapie, waarbij een
enzymregulerende stof, telomerase – die elke cel potentieel kan aanmaken – zou moeten leiden tot nieuwe
celdeling tot op hoge leeftijd. Een ander voorbeeld is het uitvoeren van levensverlengende operaties, zoals het
vervangen van versleten organen, bijvoorbeeld de longen, of het inbrengen van een kunsthart.
Sandel onderzocht drie benaderingen van het begrip rechtvaardigheid:
De maximalisatie van utiliteit of welzijn, van het grootste geluk voor het aantal mensen.
Het hebben van respect voor de keuzevrijheid van het individu: hierbij kan het gaan om feitelijke
keuzes die mensen op de vrije markt hebben (een neoliberale visie), of om keuzes die mensen zouden
kunnen maken in een oorspronkelijke positie van gelijkheid (een egalitair-liberale visie).
Het cultiveren van deugdzaamheid en het redeneren over het algemeen belang: hierbij gaat het niet
alleen om het institutionaliseren van de religieus-conservatieve deugd, waarbij voorgeschreven wordt
hoe mensen moeten leven, maar ook om het beantwoorden van dergelijke vragen over deugd in het
kader van de economie/politiek, naast de bekende geïnstitutionaliseerde beslissingen aangaan
abortus en euthanasie.
Product- en procesmodellen: DSM versus ICF
In deze paragraaf gaan we verder in op het denken vanuit producten versus het denken vanuit ontwikkeling. In
principe is het mogelijk om de normale, of meest voorkomende ontwikkeling tegenover de ‘abnormale’
ontwikkeling te zetten. Er is dan sprake van een leer van afwijkingen, of een ziekteleer. Dit is een vorm van
productdenken. Het handboek Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM) is een veelgebruikt
vertrekpunt voor een dergelijke discontinue psychologie. In de meeste westerse landen geldt de DSM als de
standaard om psychische aandoeningen eenduidig te benoemen, zodat er statistiek kan worden bedreven met
betrekking tot het optreden van deze door de psychiatrische diagnostiek in beeld gebrachte aandoeningen.
De DSM-V kent uiteindelijk zo’n driehonderd ziektebeelden. Dehue noemt dat verschijnsel: het reificeren.
Oftewel: het tot ding maken van de stoornis.