Hoofdstuk 0 | Professioneel gedrag
§ 1 Professioneel gedrag van de financieel adviseur
Waarom is gedrag zo belangrijk?
Belangrijk is, dat de adviseur zich altijd bewust is van zijn professionele rol en van het doel. Het doel is om
zijn klant te voorzien van het beste advies. Daarbij moet de adviseur integer (eerlijk en betrouwbaar)
handelen. Hij houdt zich aan de wet- en regelgeving en hij blijft trouw aan zichzelf en aan de organisatie
waarvoor hij werkt. Het gedrag van de adviseur is cruciaal in het hele adviesproces, omdat het gedrag kan
bepalen of de consument klant wil worden en of hij klant wil blijven.
Klantbelang centraal stellen
Het centraal stellen van de klant is gericht op klanttevredenheid. Oftewel: wat de klant wil. Het belang van
de klant ligt in de korte termijn. Het centraal stellen van het klangbelang gaat verder en kan zelfs botsen
met het centraal stellen van de klant. In belang van de klant is het nodig dat de adviseur alleen producten
met toegevoegde waarde adviseert. Oftewel: wat de klant nodig heeft. Het belang van de klant ligt hier in
de lange termijn.
Verder zijn de volgende zaken van belang:
- Proactief handelen;
- Empathie tonen;
- Gevoel reflecteren;
- Geen vaktaal gebruiken;
- Transparantie;
- Doorverwijzen van een klant.
§ 2 Professioneel handelen bij fraudesignalen
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en Sanctiewet (Sw)
Klantmedewerkers hebben op grond van de Wwft twee verplichtingen: het doen van een
cliëntenonderzoek en een meldplicht bij ongebruikelijke of verdachte transacties. Niet alleen de identiteit
van de klant maar ook die van de uiteindelijk belanghebbende (Ultimate Beneficial Owner) moet worden
vastgesteld en gecontroleerd. Kort omschreven is de UBO iedere natuurlijke persoon die meer dan 25%
van de winst- of zeggenschapsrechten in een onderneming heeft. Naast de plicht tot het cliëntenonderzoek
heeft een klantmedewerker ook een meldplicht bij ongebruikelijke of verdachte transacties. Of
daadwerkelijk sprake is van een ongebruikelijke transactie, kan de klantmedewerker bepalen via
indicatoren. Hierbij kennen we een onderscheid tussen objectieve indicatoren en subjectieve indicatoren.
Bij een objectieve indicatie moet de klantmedewerker de transactie altijd melden. Bij een subjectieve
indicatie moet de organisatie zelf beoordelen of de meldingsplicht geldt.
Mededelingsplicht
Voor de klant geldt een mededelingsplicht, voornamelijk bij het aangaan van verzekeringen. De
mededelingsplicht houdt in dat de klant bij een verzekeringsaanvraag uitdrukkelijk de vraag krijgt
voorgelegd of hij zaken heeft mee te delen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Onvolledige en/of onjuiste documenten
Voor de klant geldt niet alleen de mededelingsplicht; hij zal ook volledige en juiste documenten moeten
aanleveren bij de beoordelaar. Als een document niet volledig of niet juist is, hoeft dit niet meteen te
betekenen dat de klant fraudeert.
§ 3 Professioneel omgaan met klantgegevens
De belangrijkste regels voor het omgaan met persoonsgevoelige informatie zijn vastgelegd in de Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG).
Een organisatie mag persoonsgegevens verwerken voor vastgestelde grondslagen. Als die grondslag
ontbreekt, mag de organisatie de persoonsgegevens niet verwerken. Voorbeelden van die grondslagen
zijn:
- De toestemming van de klant voor een of meer specifieke doeleinden;
- De noodzaak voor het sluiten of uitvoeren van een overeenkomst met de klant; en
- De noodzaak om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de organisatie rust.
1
,Via de AVG heeft een klant meer mogelijkheden om controle uit te oefenen op het gebruik van zijn
persoonsgegevens. De drie belangrijkste rechten van de klant zijn de volgende:
- Het recht op inzage;
- Het recht op vergetelheid; en
- Het recht op dataportabiliteit.
Op het moment dat een organisatie niet voldoet aan de AVG kan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een
boete opleggen.
Hoofdstuk 1 | Pijlersysteem
1.1 Algemene Ouderdomswet (AOW) en Algemene nabestaandenwet (Anw)
Toekomstvoorzieningen in Nederland zijn gebaseerd op het zogenaamde driepijlersysteem. De drie pijlers
zijn gebaseerd op onderstaande risico’s.
De eerste pijler: overheidsvoorzieningen
Er zijn sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. Sociale voorzieningen (PW en TW) worden door
de overheid gefinancierd uit algemene middelen die via belastinginkomsten worden ontvangen. Voor
sociale verzekeringen betalen werkgevers of werknemerspremies aan de overheid. Hierin wordt
onderscheid gemaakt tussen volksverzekeringen (AOW en Anw) en werknemersverzekeringen (WW, WIA
en ZW)
Omslagstelsel
De premies die de premieplichtigen (de werkenden) in een bepaald jaar betalen, worden vooral gebruikt
voor uitkeringen die in hetzelfde jaar moeten plaatsvinden. De AOW wordt gefinancierd via het
omslagstelsel. In het omslagstelsel wordt geen kapitaal opgebouwd, maar worden de uitkeringen van de
AOW-gerechtigden in enig jaar betaald via de premiebetalingen van werkenden in datzelfde jaar.
Voorwaarden AOW-inkoopregeling
Mensen die voor het eerst in Nederland komen wonen of werken, kunnen hun ontbrekende AOW-
verzekeringsjaren vrijwillig inkopen. Dit kan via de AOW-inkoopregeling. Wie vrijwillig wil inkopen:
- Moet minimaal 5 jaar verplicht verzekerd zijn voor de AOW;
- Heeft op het moment van de aanvraag voor inkoop nog niet de AOW-leeftijd bereikt; en
- Vraagt de inkoop aan binnen 10 jaar nadat hij voor het eerst in Nederland komt wonen of werken.
Algemene Ouderdomswet
Iedere ingezetene die de AOW-leeftijd bereikt en in Nederland woont of heeft gewoond, heeft recht op
AOW. De AOW wordt uitgekeerd door de SVB tot aan het overlijden. De premies voor de AOW worden
geheven over de eerste belastingschijf. Iedere ingezeten is in de 50 jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd
verplicht verzekerd voor de AOW. Per niet-verzekerd jaar ontvang iemand 2% minder AOW.
AOW-gerechtigden met een partner die de AOW-leeftijd nog niet had bereikt kreeg voorheen recht op een
partnertoeslag. Die partnertoeslag is vervallen.
2
,Tweewoningenregel
Op het moment dat AOW-gerechtigden een gezamenlijk huishouden voeren, heeft ieder van hen in de
hoofdregel recht op een gehuwden AOW, tenzij er spraken is van de tweewoningenregel. Hiervoor gelden
de volgende voorwaarden:
- De partners zijn ongehuwd;
- Zij hebben beiden een eigen huur- of koopwoning;
- Zij staan beiden bij de gemeente ingeschreven op het eigen adres;
- Zij betalen beiden de volledige kosten en lasten voor hun woning;
- Zij kunnen vrij over hun woning beschikken.
Algemene nabestaandenwet
In de Algemene nabestaandenwet (Anw) is een recht op een Anw-uitkering geregeld voor de partner en
kinderen van de overledene. Iedere Nederlands ingezetene en niet-ingezetene die in Nederlandse
dienstbetrekking staat, is automatisch verzekerd voor de Anw.
Een nabestaande heeft recht op een Anw-uikering als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
- De partner was op het moment van overlijden verzekerd voor de Anw;
- De nabestaande heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt;
- Bij overlijden binnen 1 jaar na het ‘partneren’ was het overlijden niet redelijkerwijs te
verwachten; en
- De nabestaande voldoet aan minimaal één van de volgende voorwaarden:
o Verzorgt één of meer kinderen jonger dan 18 jaar of was zwanger op de dag van
overlijden van de partner; of
o Is gedurende minimaal 3 maanden voor meer dan 45% arbeidsongeschikt.
Het recht op de Anw-uitkering eindigt zodra de nabestaande niet meer voldoet aan en van de
voorwaarden of als deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of
ongehuwd gaat samenwonen.
1.2 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
De belangrijkste wetten die voorzien in een inkomen voor werknemers die door ziekte langdurig niet
kunnen werken zijn de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (WIA). De WAO verzekerde het inkomen van werknemers die na 1 jaar wachttijd
15% of meer arbeidsongeschikt waren. De WAO is opgevolgd door de WIA. De WIA biedt een inkomen aan
werknemers die na de wachttijd 35% of meer arbeidsongeschikt zijn. De wachttijd sluit aan op de periode
nadat een werknemer zich ziek heeft gemeld en recht heeft op maximaal 2 jaar loondoorbetaling door zijn
werkgever.
Minder dan 35% arbeidsongeschikt
De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, blijven na de wachttijd in dienst van de
werkgever. Mocht de werknemer toch niet kunnen werken dan mag een werkgever de werknemer
ontslaan.
De mate van ongeschiktheid
Iemand is voor de WIA arbeidsongeschikt als door ziekte minder dan 65% van het oude loon kan worden
verdiend, rekening houdend met de krachten en bekwaamheden van de verzekerde. Dit wordt gangbare
arbeid genoemd. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt uitgedrukt in een percentage dat afhankelijk
is van de verdiencapaciteit (maatmanloon) en de restverdiencapaciteit (middelste loon van de drie
bestbetaalde functies op basis van gangbare arbeid.). De mate van arbeidsongeschiktheid wordt
uitgedrukt in een percentage:
(verdiencapaciteit – restverdiencapaciteit) / verdiencapaciteit * 100%
Inkomensverzekering volledig arbeidsongeschikten (IVA)
Voor het recht op een IVA-uitkering moet sprake zijn van volledige (meer dan 80%) en duurzame (geen of
geringe kans op herstel) arbeidsongeschiktheid.
3
, De IVA-uitkering bedraagt 75% van het maandloon. Het maandloon is 21,75 maal het dagloon, met een
maximum van een bepaald bedrag per dag. Onder dagloon wordt verstaan 1/261 (gemiddeld aantal
uitkeringsdagen per jaar) van het loon dat de werknemer verdiende in het jaar voorafgaand aan het
intreden van zijn arbeidsongeschiktheid. Dat jaar wordt ook wel de referteperiode genoemd.
Werkhervattingsregeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)
Werknemers die voor meer dan 35% maar voor minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn, komen in
aanmerking voor een uitkering volgens de WGA. Deze uitkering biedt een gedeeltelijke compensatie voor
verlies aan inkomen of verdiencapaciteit.
De WGA-uitkering bestaat uit:
- Een loongerelateerde WGA-uitkering; en
- Een WGA-loonaanvullingsuitkering of een WGA-vervolguitkering.
Loongerelateerde WGA-uitkering
Om in aanmerking te komen voor een WGA-loongerelateerde uitkering gelden twee voorwaarden:
- De werknemer kan door ziekte maximaal 65% van het oude loon verdienen; en
- De werknemer heeft 26 van de laatste 36 weken voor de eerste ziektedag gewerkt (wekeneis).
De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
- Voor een niet werkende werknemer 70% (de eerste 2 maanden 75%) van het maandloon; en
- Voor een werkende werknemer 70% (de eerste 2 maanden 75%) van het verschil tussen het
maandloon en het door arbeid verdiende inkomen.
De duur van de loongerelateerde WGA-uitkering is gekoppeld aan de duur van het arbeidsverleden. Een
arbeidsongeschikte werknemer heeft minimaal 3 en maximaal 24 maanden recht op een uitkering. De
opbouw verloopt als volgt:
- Voor de eerste 10 jaar arbeidsverleden geldt: voor ieder gewerkt jaar 1 maand uitkering; en
- Vanaf het 11e jaar geldt: voor ieder gewerkt jaar een halve maand loongerelateerde uitkering.
Het totale arbeidsverleden bestaat uit het feitelijk arbeidsverleden en het fictieve arbeidsverleden. Het
feitelijk arbeidsverleden bestaat uit het daadwerkelijk aantal gewerkte jaren van 1998. Het fictieve
arbeidsverleden bestaat uit de jaren waarin de werknemer 18 jaar werd tot en met 1997.
WGA-loonaanvullingsuitkering
Als de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt, bestaat het recht op de WGA-loonaanvulling of WGA-
vervolguitkering. Deze uitkering loop door tot de AOW-leeftijd. Iemand die voldoende werkt en minstens
50% van de restverdiencapaciteit aan loon heeft, krijgt een WGA-loonaanvullingsuitkering. De aanvulling
bedraagt 70% van het verschil tussen het laatstverdiende loon en de restverdiencapaciteit. De formule is:
- Verzekerde benut minimaal 50% maar niet meer dan 100% van de verdiencapaciteit:
70% van (oude loon – restverdiencapaciteit)
- Verzekerde benut meer dan 100% van de verdiencapaciteit:
70% van (oude loon – nieuwe loon)
Vervolguitkering
Verdient de werknemer minder dan 50% van de restverdiencapaciteit? Dan ontvangt hij een WGA-
vervolguitkering. De vervolguitkering is gebaseerd op het minimumloon.
1.3 Tweede pijlerpensioen
Veel werknemers nemen via hun werkgever deel aan een pensioenregeling. De pensioenaanspraken
worden gefinancierd door het kapitaaldekkingsstelsel: de premiebetalingen of de koopsom en het te
behalen rendement hierop vormen de financiering. In Nederland ligt vaak in cao’s of andere
arbeidsvoorwaarden vast dat de werkgever ervoor zorgt dat zijn werknemers aan een pensioenregeling
kunnen deelnemen. Pensioenfondsen bestaan in vier vormen:
- Bedrijfstakpensioenfonds (Bpf);
- Ondernemingspensioenfonds (opf);
- Beroepspensioenfondsen (bpr);
- Algemeen Pensioenfonds (APF).
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lcjonkman. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.