Samenvatting AF1
Hoofdstuk 1 & 4
1.1 cellen
Cellen -> weefsels -> orgaan -> orgaanstelsel -> organisme
Amoebe: dierlijke cel
Bacteriën: pantaardige cel
Celmembraan: heel dun vliesje om de cel, zo kan het gemakkelijk bepaalde stoffen doorlaten.
Voedingsstoffen + zuurstof opgenomen en afvalstoffen afgegeven
Halfdoorlaatbaar / semipermeabel
Cellichaam: bestaat uit cytoplasma, 75 % water + voedingsstoffen (eiwit+mineralen) belangrijk voor
celstofwisseling en energievoorziening.
Celkern: (nucleus) kernmembraan + kernplasma + chromosomen
Kernplasma + cytoplasma = protoplasma
46 chromosomen, verdeelt over 23 paren
Organellen: ( in het cellichaam )
Mitochondriën: energievoorziening
Ribosomen : opbouw van eiwitten
Vacuolen: slaan vocht op
CELKERN
Levensverrichting
1. Animale levensverrichting ---- dieren
2. Vegetatieve levensverrichting --- planten
Animale: de cel kan reargeren op verandering van de omgeving
Prikkelbaarheid - prikkelverwerking- beweging
Cellen kunnen zich bewegen
Vegetatieve : maken het voortbestaan mogelijk zoals groei, stofwisseling en voorplanting.
Bij de verbranding van voedingsstoffen komen warmte, energie en afvalstoffen vrij.
Celdeling:
Hoe intensiever de cel wordt gebruikt hoe korter hij leeft. Huidcel 28 dagen, witte bloedcel 4-5
dagen.
Directe celdeling: celkern + cellichaam delen zich tegelijkertijd (alleen bij eencellig organisme)
,Samenvatting AF1
Hoofdstuk 1 & 4
Indirecte celdeling : celkern deelt zich eerst, daarna cellichaam ---> mitose/meiose
Mitose : exacte kopie van oorspronkelijke cel, alle cellen zijn identiek
Meiose: vindt alleen plaats bij geslachtscellen. Het chromosomen aantal halveert --> reductiedeling
2 fases. Elke cel is verschillend
1.2 Epitheelweefsel
Een groep cellen met dezelfde vorm, functie, cel tussenstof en cel afkomst vormt een weefsel.
Epitheelweefsel : functioneert als beschermend
Zenuwweefsel : prikkels opnemen, doorgeven, verwerken.
Steunweefsel : geeft steun en stevigheid aan het lichaam
Spierweefsel : maakt beweging mogelijk
Epitheelweefsel is gebouwd uit epitheelcellen, cellen liggen dicht tegen elkaar aan zonder
celtussenstof.
Bekleedt alle inwendige en uitwendige oppervlakken
3 basis indelingen :
• Het aantal lagen
• De vorm
• De functie
Het aantal lagen:
Eenlagig epitheel: endotheel (binnenbekleding van bloedvaten)
Meerlagig epitheel : (de opperhuid)
Vorm:
Cilindrisch epitheel : hoge cellen, altijd eenlagig, (slijmvlies, darm en maag)
Kubisch epitheel : vierkante cellen. Eenlagig of meerlagig (eenlagig in eierstokken en
nierkanaaltjes)(meerlagig in de slokdarm en de opperhiud)
Plaveisel epitheel: platte cellen, eenlagig of meerlagig ( eenlagig : binnenkant bloed/lymfevaten,
hart, binnenkant luchtpijptakjes en de longblaasjes) (meerlagig : de slokdarm en opperhuid)
, Samenvatting AF1
Hoofdstuk 1 & 4
Funtie
1. Bedekkend
2. Afscheidend
Bedekkend: beschermt lichaam tegen schadelijke invloeden van buiten. (opperhuid + binnenkant
inwendige holle organen zoals hart, longen, bloed/lymfevaten)
Afscheidend: (klierweefsel)
Scheidt stoffen in/buiten het lichaam af. (slijmvlies / neusslijmvlies)
Exocriene klieren : hebben een afvoer buis
Endocriene klieren : hebben geen afvoerbuis, scheiden gelijk aan het bloed af, over het hele lichaam.
(hormoonklieren)
Exo-endocriene klieren : hebben een afvoer buis en scheidt gelijk aan het bloed af, afvoerbuis maar
naar binnen op 1 bepaalde plek. (geslachtsklieren/alvleesklieren)
Buisvormige klieren - trosvormige klieren - gemengde klieren.
(zweetklieren) - (talg''/melk''/speekselklier) - (oorspeeksel)
3 soorten exocriene klieren
1. Eccriene klier : scheidt af en klier blijft in takt
2. Epocriene klier : scheidt af met stukjes cel
3. Holociene klier : scheidt af met gehele kliercel (talgklier)
Nuttige stoffen
Secretie : via een buis (talgklier)
Incretie : direct via het bloed (hormoonklier)
afvalstoffen
Excretie : altijd via buisje (zweetklier)
Trilhaar epitheel is epitheel met een vervoersfunctie (cilindrisch epitheel)
(slijmvliezen van de luchtwegen + eileiders + buis van Eustachius)
De kleine trilharen kunnen door hun beweging stoffen vervoeren.
1.3 Steunweefsel
Steunweefsel heeft een andere opbouw dan epitheelweefsel.
De cellen liggen niet tegen elkaar aan maar zijn juist gescheiden door celtussenstof.
Bindweefsel; met vezelige tussenstof
Kraakbeenweefsel ; met een veerkrachtige tussenstof
Beenweefsel ; met een harde tussenstof
Bindweefsel
Bindweefsel komt het meest voor (huid, pezen, gewrichten, botten en wanden van bloedvaten)
Bindweefselcellen + bindweefselvezels + celtussenstof