TENTAMENSAMENVATTING
RELATIEVERMOGENSRECHT
BOEDELMENGING
⮚ Vraag: welke goederen en schulden worden wel/niet door boedelmenging
getroffen? (vraag 1a, mei 2020 & vraag 2, mei 2021)
o Kijk ten eerste altijd of het gaat om een algehele gemeenschap van goederen (1:94
oud) of een wettelijke gemeenschap van goederen (1:94 nieuw).
o Stel, wettelijke gemeenschap van goederen (nieuw):
▪ Een goed dat gemeenschappelijk is op het moment van voltrekking van het
huwelijk valt in de huwelijksgemeenschap → 1:94 lid 2 aanhef.
▪ Een hypothecaire lening waarvoor één van de echtgenoten (als voorbeeld: de
man) aansprakelijk, afgesloten voor de aankoop van een gezamenlijke woning
→ is geen gemeenschappelijke schuld (want alleen man aansprakelijk), maar
de schuld wél betrekking op een voorhuwelijks gemeenschappelijk goed
(beiden voor de helft gerechtigd tot de woning) en valt dus in de
huwelijksgemeenschap, art. 1:94 lid 7, aanhef.
▪ De man heeft een vordering op zijn echtgenoot voor de helft van de zijn inleg
voor de financiering van het huis (gezamenlijke woning) → Deze blijft privé,
want het voldoet niet aan art. 1:94 lid 2, aanhef. Het is geen gezamenlijke
vordering.
▪ De schuld van de vrouw aan de man voor zijn inleg ten aanzien van de
gezamenlijke woning → die valt in huwelijksgemeenschap, het is namelijk een
schuld die betrekking heeft op een voorhuwelijks gemeenschappelijk goed (de
woning), art. 1:94 lid 7, aanhef.
▪ De vrouw wordt in 2021 aangesproken tot terugbetaling van een ten onrechte
ontvangen bijstandsuitkering over de jaren 2017-2018. Ondanks dat de
terugvordering geschiedt in 2021 (na het huwelijk), is de rechtsgrond van deze
schuld ontstaan voor het huwelijk. Daarom is het een privéschuld van de
vrouw als in 1:94 lid 7 aanhef.
▪ Aandelen in de BV van de vrouw die al privé was voor de voltrekking van het
huwelijk → was al privé en blijft dus privé. Dit is aangebracht vermogen dat
niet reeds gemeenschappelijk eigendom was, dus voldoet het niet aan art.
1:94 lid 2, aanhef.
o Belangrijke kanttekening:
▪ De vordering die de man voor het huwelijk op de vrouw heeft ten aanzien van
de inleg van de man halveert als gevolg van het huwen zonder
huwelijksvoorwaarden.
1
, ▪ De man had namelijk een vordering op de vrouw voor de helft van zijn inleg
voor de gezamenlijke woning, maar deze schuld valt in de
huwelijksgemeenschap, waardoor de helft van de schuld door de man
gedragen moet worden. Daarmee doet de man niet alleen zichzelf, maar ook
zijn erfgenamen later tekort. Het is daarom zinvol om in zo'n situatie
huwelijkse voorwaarden op te stellen.
▪ Stel dit wordt gedaan aan de hand van een verblijvingsbeding:
● Dan is het raadzaam om de vordering van dan de man op de vrouw,
alsmede, de schuld van de vrouw op de man, buiten het
verblijvingsbeding te houden. Als je dat niet doet, dan wordt zowel de
vordering als de schuld toebedeeld aan de langstlevende en valt dit
tegen elkaar weg. Als je het erbuiten laat kunnen de erfgenamen van
de man nog de schuld afdwingen bij de langstlevende. Dat is wel zo
eerlijk, omdat de man niet voor niets zelf geld had ingelegd en daar
nog niks voor terug had gezien.
⮚ Gezamenlijk gelegateerd goed:
o Stel een echtpaar is in 2019 zonder partnerschapsvoorwaarden geregistreerd als
partner. In 2018 aanvaardden zij een aan hen gezamenlijk gelegateerde pendule. Het
is de vraag of de pendule wel of juist niet in de gemeenschap van goederen valt. Voor
beide standpunten valt wat aan te voeren. Leg uit en geef daarbij aan wat volgens
Kraan doorslaggevend dient te zijn.
▪ Ten eerste: volgens 1:80b zijn op een geregistreerd partnerschap de titels 6,7,
en 8 van overeenkomstige toepassing.
▪ Valt erin: het is een aangebracht gezamenlijk goed (art. 1: 94 lid 2 aanhef)
▪ Valt er niet in: het is een erfrechtelijke verkrijging (art. 1: 94 lid 2 sub a)
▪ Kraan acht de aard van de verkrijging doorslaggevend. Het goed blijft buiten
de gemeenschap.
⮚ Casus: M is gehuwd in 2017 zonder huwelijkse voorwaarden met V, dus algehele
gemeenschap. M krijgt van zijn vader een weiland van 320 overgedragen voor 300. De vader
zet in de uitsluitingsclausule dat het prijsverschil alleen M ten goede komt. Er volgt
echtscheiding in 2018. Het weiland heeft nog steeds dezelfde waarde. M en V hebben geen
andere goederen en schulden. V zegt dat ze recht heeft op de helft, dus 160. M zegt dat dat
niet zo is.
o Het vergoedingsrecht heeft betrekking op een gift (bevoordeling d.m.v. een te lage
koopsom)
o De uitsluitingsclausule is opgenomen bij de gift, dat is een vereiste van art. 1:94 lid 2
(oud)
o Door de uitsluitingsclausule valt er een goed van 320 in de gemeenschap, maar 20
daarvan moet aan M toekomen privé. V wordt hierdoor verrijkt ten laste van het
vermogen van M. M heeft daarom een vergoedingsrecht van 20.000 ten laste van de
gemeenschap.
o De rest (300.000) moet bij helfte worden verdeeld. M verkrijgt dus 20.000 + 150.000
= 170.000.
o V heeft recht op 150.000
2
, VERBLIJVINGSBEDING
Definitie (vraag 1b, mei 2020)
⮚ Verblijvingsbeding: een overeenkomst die een voorwaardelijke toedeling van de
gemeenschappelijke goederen (en dus ook schulden!) inhoudt aan de langstlevende
echtgenoot bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap, zonder dat de langstlevende
echtgenoot deze toekomende waarde hoeft te vergoeden. Dit is anders dan verdeling bij helfte
en dus moet het bij huwelijkse voorwaarden.
⮚ Het is een wederkerige verdeling onder opschortende voorwaarde. De voorwaarde = dat de
langstlevende bij overlijden nog wel leeft.
⮚ Er geldt een verplichting tot uitbetaling van de helft van de overwaarde door de langstlevende
aan de nalatenschap van de overledene
⮚ Er moet nog geleverd worden (art. 3:186 lid 1). Hier wordt vaak een onherroepelijke volmacht
aan toegevoegd. Er wordt dan een onherroepelijke volmacht gegeven om namens de
overledene de gemeenschapsgoederen aan de langstlevende te leveren. De langstlevende is
dan dus niet afhankelijk van de erfgenamen van de overleden echtgenoot.
VERHAAL SCHULDEISERS NA HUWELIJK - MENING KRAAN
⮚ Casus: In 2019 woning op beider naam verworven voor 350. Vrouw leent de hele koopsom bij
de bank. In 2020 gehuwd. Vrouw heeft privéschuld van 20 aan de Sociale Dienst. De woning
wordt geëxecuteerd voor 300. De woning is het enige goed dat kan worden uitgewonnen.
o Verhaal van schuldeisers werkt via 1:96 lid 3 BW → na 2018 dus lid 3 is van
toepassing. Dat houdt in dat het verhaal op goederen van de gemeenschap (het huis)
voor een niet tot de gemeenschap behorende schuld van een echtgenoot (privéschuld
vrouw) beperkt is tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Kraan is
het hier niet mee eens, er heersen dus twee mogelijke opvattingen voor een
uitwerking:
▪ Uitwerking Parlementaire Geschiedenis:
● Woning splitten dus twee helften van 150. Tot de ene helft van de
woning kunnen verhaal zoeken: de privéschuldeiser van de vrouw en
de gemeenschapsschuldeiser.
● Tot de andere helft van de woning kan verhaal zoeken: de
gemeenschapsschuldeiser.
● De privéschuld van de vrouw = 20, de gemeenschapsschuld is 350.
Totaal 370.
● De opbrengst van de woning is 300, welke door beide echtgenoten
wordt verdeeld, dus ieder 150.
▪ Uitrekenen verhaal per schuldeiser:
● Ene helft:
3