Persoonlijkheidsleer
Hoorcollege 1 – 5 juni 2023
Inleiding in het intrapsychische domein
DEFINITIE PERSOONLIJKHEID
- Persoonlijkheid: totaal eigenschappen, karaktertrekken, overtuigingen, gedragingen dat
mens tot uniek individu maakt
- Een verzameling psychologische kenmerken en mechanismen in het individu die
georganiseerd zijn en relatief stabiel zijn en die zijn/haar interacties met en aanpassing aan
de intrapsychische, fysieke en sociale buitenwereld beïnvloeden
o Psychologische kenmerken:
Eigenschappen
Attituden
Passies
Afkeer
o Psychologische mechanismen:
Cognitieve processen
o Georganiseerd zijn:
Samenhangen en dynamisch gestuurd
o Relatief stabiel zijn:
Over situaties – consistenties
Over tijd – continuïteit
o Interacties met buitenwereld:
Perceptie (waarnemen wereld)
Een carnivoor ziet een kippenboutje op zijn bord en denkt ‘oh, wat
zal dat lekker smaken’, terwijl een veganist denkt ‘wat een naar
gezicht’
Selectie
Een meisje zegt tegen haar ouders dat ze graag op voetbal wil
Evocatie (reacties oproepen)
Een jongen is bijna altijd vrolijk en behulpzaam, waardoor alle
kinderen in de klas bijna altijd aardig tegen hem doen
Manipulatie (intentionele beïnvloeding buitenwereld)
Een kind vraagt met een overdreven vriendelijke stem aan haar
moeder of ze alsjeblieft een snoepje mag
o Aanpassing binnenwereld & omgeving
Coping
Aanpassingsvermogen
Persoonlijkheid kun je op drie niveaus bestuderen:
1. Menselijke aard: kenmerkend voor de soort ‘mens’
a. ‘Like all other men’, universele kenmerken van mensen
2. Individuele en groepsverschillen: tussen mensen/groepen
a. ‘Like some other men’, kenmerken die verschillen tussen mensen
3. Individuele uniekheid: bijv. iemands persoonlijke manier uiten genegenheid
a. ‘Like no other man’, kenmerken die iemand typeren
1
, b. Nomothetisch onderzoek: statistische vergelijkingen van individuen of groepen.
Toegepast om universele menselijke kenmerken en dimensies van individuen of
groepsverschillen te identificeren
c. Ideografisch onderzoek: casestudy’s of psychologische biografie van een enkele
persoon om te focussen op een enkel onderwerp
De theorieën worden ingedeeld in 6 domeinen:
1. Dispositionele: basale eigenschappen (vind je terug in domein 2-5) 5-factor model
a. Identificeren en meten van de belangrijkste manieren waarop individuen van elkaar
verschillen
b. Gericht op verschillen tussen mensen in gedrag, gevoel en het denken, die tamelijk
stabiel zijn over de tijd en tamelijk consistent zijn over situaties
2. Biologische: genetisch, psychofysiologisch, evolutionair Biologische trait-theorie
a. Gericht op lichamelijke kenmerken en systemen die samen hangen met gedrag, het
denken en het voelen
3. Intrapsychische: mentale processen psychodynamische theorieën (Freud)
a. Instincten
b. Afweermechanismen
c. Gericht op factoren in de geest/psyche die, in interactie het gedrag, het denken en
het voelen beïnvloeden
4. Cognitief-experientele: cognities en subjectieve ervaringen Rogers, Kelly
a. Gericht op het begrijpen van de persoonlijke kijk van mensen op de wereld en van
hun gedachten, gevoelens en wensen, en hoe mensen die verkrijgen
5. Sociale en culturele: wederzijdse beïnvloeding sekseverschillen, gender, culturele
verschillen
6. Aanpassings-: gezondheid en psychopathologie
a. Persoonlijkheid speelt en rol in hoe we aanpassen
De psychoanalytische theorie Freud Intrapsychische domein
De levenslooptheorie Erikson Intrapsychische domein
De Biologische traittheorie Eysenck Biologische domein
De persoonsgerichte theorie Rogers Cognitief-experientiele
domein
De Persoonlijke constructtheorie Kelly Cognitief-experientiele
domein
Het Vijf-factor model van Goldberg en Costa & Dispositionele domein
persoonlijkheid McCrae
Een goede theorie voldoet aan drie doelen in de wetenschap:
1. Voorziet als gids voor onderzoekers
2. Organiseert bekende resultaten
3. Maakt voorspellingen
Standaarden voor het beoordelen van persoonlijkheidstheorieën:
- Volledigheid:
o Hoeveelheid fenomenen en observaties m.b.t. persoonlijkheid beschrijven/verklaren
o Bijv.: theorie zelfwaardering vs. 5-factor model
- Heuristische waarde:
o Kader voor nieuwe bevindingen
o Bijv.: biologische trait-theorie Eysenck
2
, o Heeft betrekking op de mate waarin een theorie richtinggevend is voor het genereren
van nieuwe kennis, met andere woorden, vernieuwend is
- Toetsbaarheid
o Voorspellingen voor empirische toetsing?
o Bijv.: delen van Freuds theorie moeilijk toetsbaar
- Zuinigheid:
o Compactheid, weinig aannamen, efficiëntie om fenomeen te beschrijven/verklaren
o Hoe zuiniger hoe beter, maar spanningsveld (je wilt wel volledig zijn)
o Bijv.: Skinners (persoonlijkheids)theorie over operante conditioneren
Persoonlijkheid: resultaat bekrachtigingsgeschiedenis. Verschillen komen
door de unieke geschiedenis van bekrachtigende consequenties op gedrag
persoonlijkheid kan je dan veranderen door de omgeving/maatschappij te
veranderen.
- Verenigbaarheid en integratie met andere kennis:
o Bijv.: hersenonderzoek
Gegevens verzamelen om persoonlijkheid te onderzoeken:
- Zelfrapportage: vragenlijst
o S-Data (self-reported data)
o Limitaties: respondenten moeten gemotiveerd zijn, kunnen dingen vergeten zijn, of
zijn niet altijd eerlijk
o Voorbeeld: onderzoekers nemen de Nederlandse Big Five Inventory af bij een groep
jonge ouders
- Observaties: bekende of getrainde onderzoekers
o O-Data (observer-report data)
o Voordeel: informatie verkrijgen die je alleen kan krijgen door observatie. Daarnaast
kan je meerdere observaties doen door verschillende observatoren (inter-rater
betrouwbaarheid). Ook zorgt het gebruik van meerdere observatoren er voor dat
meerdere sociale persoonlijkheidskenmerken zichtbaar worden, omdat je je telkens
anders zult gedragen.
o Limitatie: door intieme observatoren te gebruiken kan bias optreden.
o Natuurlijke vs. kunstmatige observatie
o Voorbeeld: onderzoekers laten adolescenten in kleine groepjes discussiëren over
verschillende maatschappelijke thema’s en coderen hun verbale en non-verbale
gedrag
- Gestandaardiseerde testen: apparaten, vragenlijsten, projectieve technieken
o T-data (test-data)
o Onderzoeken of participanten verschillend reageren op een identieke situatie
o Limitaties: gokken welke eigenschap gemeten gaat worden. Een participant kan het
onderzoek anders ervaren dan de onderzoeker. De onderzoeker kan het gedrag van
de participant beïnvloeden.
o Voordelen: het kan bepaald gedrag oproepen dat je anders niet snel ziet.
Onderzoekers hebben controle op de omgeving. En daarnaast kan een specifieke
hypothese getoetst worden.
o Actometer: meet verschillen in activiteit/energielevel
o fMRI: wordt gebruikt om hersengebieden te identificeren die gebruikt worden tijdens
bepaalde taken
o Projectieve technieken
o Voorbeeld: een onderzoeker meet via een hartslagmeting in rust wat het
arousalniveau is bij kinderen om een uitspraak te kunnen doen over hun aanleg voor
psychopathie
3
, - Levenskenmerken (publiekelijk beschikbaar): bijv.: trouwen, kinderen krijgen,
opleidingsniveau, loopbaan, lidmaatschap sportclub
o L-data (life-outcome data)
o Voorbeeld: een onderzoeker verzamelt via Facebook data over omvang van
vriendenkring en werkniveau om te onderzoeken of mensen met meer vrienden een
hogere positie hebben in hun werk
Theorieën kunnen vergelijken op basis van:
- Elkaar uitsluitend vs. aanvullend
- Ontwikkelingstheorie vs. non-ontwikkelingstheorie
- Stadiumtheorie vs. continue ontwikkelingstheorie
- Voornamelijk beschrijvend vs. verklarend
- Stabiliteit vs. veranderlijkheid
o Concentric ring theorie (Hollander), beschrijft
deze beide:
Kern persoonlijkheid: gevormd door
vroege levenservaringen, percepties van
zelf en buitenwereld, basale attitudes,
waarden, interesses en motieven
Kenmerkende responsen: tamelijk
voorspelbaar gedrag
Rolgerelateerd gedrag: dynamisch en
zichtbaar voor anderen (bijv. grover taalgebruik bij vrienden dan bij je oma)
- Theorieën die we moeten kennen: Freud, Erikson, Skinner, Eysenck, Rogers, Kelly en Goldberg
Costa & McCrae
Relevantie:
- Theorieën over (ontwikkeling) kenmerken individu en mechanismen die ten grondslag liggen
aan ontwikkeling helpen gedrag te voorspellen en zijn aangrijpingspunten voor interventie
- Persoonlijkheidstrekken ouders is een relevante contextfactor voorspellen
opvoedingsgedrag en aandachtspunt in communicatie en ouder-gerichte interventies
PSYCHOANALYTISCHE THEORIE (SIGMUND FREUD)
In de geest: intrapsychische domein
Stroming: psychoanalyse (analyseren van de geest)
- Onbewuste invloeden – irrationeel gedrag (heuristische waarde vernieuwend)
- Psychoseksuele ontwikkeling: geest van de mens ontwikkeld deels parallel met seksuele
ontwikkeling
- Doel psychoanalyse: onbewuste bewust maken
Structurele opbouw persoonlijkheid:
- Id:
o Primitieve, biologische impulsen (seks & agressie)
o Levensenergie: libido (drang tot leven en overleven)
o Pleasure principle
o Primair proces denken: denken zonder logische regels of bewuste gedachten
(dromen en fantasie)
o Wish fulfillment: het voelt alsof iets wat je wenst er even is. Het
zorgt ervoor dat het Id even tevreden gesteld wordt.
o Volledig onbewust
- Ego:
4