College 1 - Inleiding persoonlijkheidsleer en het intrapsychische domein
Hoofdstuk 1: Introduction to Personality Psychology (p. 1-19)
Definitie persoonlijkheid
“Persoonlijkheid is het geheel aan psychologische kenmerken en mechanismen binnen het
individu die georganiseerd en relatief stabiel zijn en die zijn/haar interacties met, en
aanpassingen aan, de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving beïnvloeden.”
Psychologische kenmerken zijn eigenschappen die de manier waarop mensen van elkaar
verschillen beschrijven, maar ook de eigenschappen die de manier beschrijven waarop
mensen mogelijk vergelijkbaar zijn. Kenmerken beschrijven de gemiddelde neigingen van
een persoon om deze kenmerken ook uit te voeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan
‘spraakzaam’: over het algemeen begint een spraakzaam persoon meer gesprekken dan een
minder spraakzaam persoon.
Psychologische mechanismen lijken op eigenschappen, maar de term mechanismen verwijst
meer naar de processen van persoonlijkheid. Er zijn hierbij vaak 3 essentiële ingrediënten:
inputs, decision rules en output. Een psychologisch mechanisme kan mensen gevoeliger
maken voor bepaalde soorten informatie uit de omgeving (input), kan ervoor zorgen dat ze
eerder over specifieke opties nadenken (decision rules) en kan hun gedrag sturen in de
richting van bepaalde categorieën handelingen (output).
Georganiseerd betekent dat de psychologische kenmerken en mechanismen niet simpelweg
een random collectie van elementen zijn. Persoonlijkheid is georganiseerd, omdat de
mechanismen en kenmerken aan elkaar gelinkt zijn. Psychologische kenmerken en
mechanismen zijn relatief stabiel, omdat ze aanwezig blijven over een langere periode.
Persoon-omgeving interacties bestaan uit perceptie, selectie, evocatie en manipulatie.
➢ perceptie: hoe we een omgeving zien en interpreteren
➢ selectie: hoe we ervoor kiezen in welke situaties we willen verkeren
➢ evocatie: de reacties die we bij anderen oproepen
➢ manipulatie: de manier waarop we intentioneel proberen anderen te beïnvloeden
In onderzoek naar personality traits zijn er 4 centrale vragen:
➢ Hoeveel traits zijn er?
➢ Hoe zijn de traits georganiseerd?
➢ Waar komen de traits vandaan?
➢ Wat zijn de correlaties en consequenties van traits?
Deze 4 vragen vormen de basis van veel onderzoeksprogramma’s van
persoonlijkheidspsychologen. De psychologische kenmerken zijn namelijk handig om:
1) mensen te beschrijven en begrijpen, 2) gedrag te verklaren en 3) voorspellen van
toekomstig gedrag. Persoonlijkheid is dus handig voor het beschrijven, verklaren en
voorspellen van verschillen tussen personen.
,3 levels van persoonlijkheidsanalyse
➢ menselijke aard: behoefte om erbij te horen
Iedereen spreekt bijvoorbeeld een taal (elke cultuur)
➢ individuele of groepsverschillen: verschil in de behoefte om erbij te horen
De manier waarop iemand hetzelfde is als een andere groep personen
➢ individuele uniekheid: de manier waarop Karel met zijn woede omgaat
⇒ Nomothetisch onderzoek
de studie van individuen of groepen om algemene conclusies te trekken
⇒ Idiografisch onderzoek
de studie van het gedrag dat het individu uniek maakt. Sigmund Freud is hier
een voorbeeld van met zijn psychobiografie over Leonardo da Vinci.
Er zijn 6 domeinen van menselijke aard
I. dispositionele basale eigenschappen
vijf-factor model
II. biologische genetisch, psychofysiologisch, evolutionair
biologische trait-theorie
III. intrapsychisch mentale processen
theorie van Freud/psychodynamische theorieën &
levenslooptheorie
IV. cognitief-experiëntiële cognities en subjectieve ervaringen
Rogers & Kelly
V. sociale en culturele wederzijdse beïnvloeding tussen mens en omgeving
Sekseverschillen, gender, culturele verschillen
VI. aanpassings- gezondheidsaspecten en psychopathologie
In de wetenschap voldoet een goede theorie aan de volgende 3 doelen: het is een gids voor
wetenschappers, het organiseert gevonden bevindingen en het doet voorspellingen.
Hierbij is het belangrijk om het verschil te kennen tussen een theorie en een overtuiging.
Een theorie wordt getest door systematische observaties die kunnen worden herhaald door
anderen en die dan dezelfde soort resultaten opleveren.
Een overtuiging is gebaseerd op geloof, maar niet op systematische observaties.
Tijdens het ontdekken van de verschillende domeinen van de menselijke aard, is het goed om
in de gaten te houden dat er 5 standaarden zijn voor het evalueren van
persoonlijkheidstheorieën:
➢ volledigheid
verklaart de theorie al de feiten en observaties binnen het domein?
➢ heuristische waarde
kader voor nieuwe bevindingen
op welke manier wordt betekenis gegeven aan bepaalde observaties?
➢ toetsbaarheid
voorspellingen voor empirische toetsing
, grote delen van de theorie van Freud (slecht toetsbaar, omdat er meerdere opties zijn)
➢ zuinigheid
compactheid, weinig aannamen
complexe zaken eenvoudig verklaren
bijv. operante analyse van Skinner ⇒ persoonlijkheid = gedrag
➢ verenigbaarheid en integratie met andere kennis
kader moet kloppen met bevindingen uit andere onderzoeken
biologische trait-theorie van Eysenck moest verenigd worden met ander
hersenonderzoek
Skinner met zijn operante analyse:
Verschillen in persoonlijkheid zijn het resultaat van unieke geschiedenis bekrachtigde
consequenties op gedrag.
Als je persoonlijkheid wil veranderen, moet je de omgeving veranderen.
Sociaal en culturele domein van menselijke aard.
“All we need to know in order to describe and explain behavior is this: actions that are
followed by good outcomes are likely to recur, and actions followed by bad outcomes are less
likely to recur” (Skinner, 1953)
Hoofdstuk 2: Personality Assessment, Measurement and Research Design (p. 20-31)
Bronnen van persoonlijkheids data
➢ zelfrapportage data (S-data) interviews, vragenlijsten
⇒ handig omdat: mensen kennen zichzelf altijd het best
ongestructureerd: open vragen “vertel over …” Likert schaal
gestructureerd: gesloten vragen “ik hou van drukke feestjes” ja/nee
➢ observatiedata (O-data) observatie
⇒ handig omdat: meer informatie te verzamelen dan bij zelfrapportage
naturalistische observatie: in de natuurlijke omgeving van de participant
kunstmatige observatie: in een gecontroleerde omgeving
➢ test data (T-data)
➢ levensgeschiedenis data (L-data)
⇒ is een manier van data verzamelen uit eerdere gebeurtenissen
Typeren theorieën
➢ elkaar uitsluitend vs. aanvullend
➢ ontwikkelingstheorie vs. non-ontwikkelingstheorie
➢ stadium theorie vs. continue ontwikkelingstheorie
➢ voornamelijk beschrijvend vs. verklarend
➢ stabiliteit vs. veranderlijkheid
kern van persoonlijkheid is niet altijd zichtbaar
, kenmerkende responsen zijn zichtbaarder, gewoontes van mensen
rolgerelateerd gedrag gaat om de context waarin bepaald gedrag optreedt (veel dynamischer)
De relevantie van persoonlijkheidsleer voor pedagogen: gaat over kenmerken van een
individu en mechanismen die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling. Je wil weten hoe
deze kenmerken ontstaan en je wil weten hoe je dit kan beïnvloeden. Het helpt je om gedrag
te voorspellen. Dit geeft aangrijpingspunten voor mogelijke interventies.
Persoonlijkheidstrekken ouders = relevante contextfactor (voorspellen opvoedgedrag).
Aandachtspunt in communicatie en ouder-gerichte interventies.
Hoofdstuk 9: Psychoanalytic Approaches to Personality (p. 213-240)
Sigmund Freud was een aanhanger van de evolutietheorie van Darwin (mensen stammen af
van dieren, dus ze hebben veel sterke instincten voor overleven en voortplanten).
Libido = life instinct, niet alleen seksueel gericht maar ook het verzadigen van je behoeften
Thanatos = death instinct, de behoefte voor agressie richting anderen of jezelf
Freud geloofde dat psychische energie al de menselijke
activiteiten motiveert.
Volgens Freud is er een structurele opbouw persoonlijkheid.
Het is opgebouwd uit id, ego en superego.
➢ Id = primitieve, biologische impulsen (seks &
agressie), levensenergie: libido. Het handelt volgens
het pleasure principle, geneigd tot direct plezier,
impulsief.
➢ Ego = realistisch, reguleert id en superego. Handelt
volgens de reality principle.
➢ Superego = geïnternaliseerde normen en ideale-ik,
perfectionistisch. Het kan hierbij voorkomen dat je te
streng bent waardoor er interne conflicten ontstaan en
persoonlijkheidsproblematiek naar voren komt.
Het superego fungeert als een soort bemiddelaar tussen het id en het ego volgens Freud.
Een evenwichtige geest wordt bereikt door een sterk ego te hebben. Het is het ego dat de
concurrerende krachten van de id aan de ene kant en het superego aan de andere kant in
evenwicht houdt. Als een van deze twee concurrerende krachten het ego overweldigt, geeft
de ervaren angst aan dat er iets niet klopt.
Er bestaan verschillende soorten angst:
➢ objectieve angst = angst die ontstaat door een echte, externe bedreiging voor een
persoon
➢ neurotische angst = ontstaat bij direct conflict tussen id en ego (ego dreigt controle te
verliezen over een onaanvaardbaar verlangen van de id)