100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting inleiding Fiscaal recht €8,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting inleiding Fiscaal recht

 36 keer bekeken  7 keer verkocht

Samenvatting inleiding Fiscaal recht EUR. Alle voorgeschreven literatuur uit het boek Hoofdzaken Belastingrecht.

Voorbeeld 4 van de 76  pagina's

  • 2 juli 2023
  • 76
  • 2022/2023
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (82)
avatar-seller
erdgnb1905
Jans, Marres, Wisman – Hoofdzaken belastingrecht

Hoofdstuk 0 – Inleiding
0.9 Materieel en formeel belastingrecht
Materieel belastingrecht  heffingswetten. Formeel belastingrecht  algemene wetten.
 Heffingswetten  de wetten waarin belastbare feiten, voorwerpen van heffing, maatstaven van
heffing, belastingplichtigen en tarieven worden aangewezen. Dus de wetten die bepalen wie voor wat
en voor hoeveel belast wordt.
 Algemene wetten  de wetten die voor alle belastingen algemene heffingsregels, controleregels,
sanctieregels, invorderingsregels en rechtsbeschermingsregels geven.
o De Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)  heffingstechnieken (aangifte, aanslag,
naheffingsaanslag, voorlopige aanslag, navorderingsaanslag, uitnodiging tot betaling),
controlebevoegdheden van de fiscus, boeteopleggingsbevoegdheden van de fiscus, het fiscale
strafrecht, de rechtsbescherming van de belastingplichtige en het fiscale procesrecht
o De Algemene wet bestuursrecht (Awb)  belastingrecht is ook bestuursrecht. Algemene
bepalingen over bezwaar en (hoger) beroep, over het verkeer tussen de overheid en burger,
het uniforme deel van het bestuursprocesrecht en het bestuurlijke-boeterecht en de
algemene regels over bestuurlijke geldschulden
o De Invorderingswet 1990  speciale incassobevoegdheden van de ontvanger van
rijksbelastingen als er niet (tijdig) betaald wordt

 In formeel belastingrecht worden ook niet-organisatorische en niet-procedurele regels geregeld. Bijvoorbeeld
het materiële fiscale strafrecht (art. 68 AWR e.v.) en definitie fiscale woonplaats (art. 4 AWR). Want: zij zijn
algemeen/zijn voor alle belastingen hetzelfde.

Hoofdstuk 1 – Formeel belastingrecht
1.2 Materiële en formele belastingschulden
 Belastingschuld = een uit de wet voortvloeiende publiekrechtelijke verbintenis. Ze ontstaan
voortdurend, doordat zich bij de belastingplichtigen op enig moment dan wel door tijdsverloop
belastbare feiten voordoen = het ontstaan van materiële belastingschulden.
- Voorbeeld: een student verkoopt voor eigen rekening zelfgemaakte sieraden  opbrengst kan belastbaar
resultaat uit een werkzaamheid of eventueel winst uit onderneming vormen. Vakantiebaan als hotelportier 
einde kalenderjaar is belastbare inkomen bekend, zodat bepaalbaar is wat de materiële belastingschuld over
dat jaar is. Verplichting tot inkomstenbelasting betalen ontstaat pas na formalisering van de schuld in de vorm
van een opgelegde aanslag inkomstenbelasting over dat jaar.

Dus, materiële belastingschulden moeten worden geformaliseerd om tot belastingheffing te kunnen komen.
Formalisering  de bestaande materiële belastingschuld wordt vastgesteld (declaratoir) & er ontstaat een
afdwingbare betalingsverplichting (constitutief).

 Materiële belastingrecht  totstandkoming van materiële belastingschulden ingevolge de
heffingswetten.
 Formele belastingrecht  wijze van heffing, informatie- en administratieverplichtingen, controle,
navorderen, naheffen, bezwaar, beroep, rechtsvinding, bestuurlijke boeten, abbb, internationale
rechtsbescherming, invordering van belastingaanslagen en fiscale strafrecht.

1.3 Wijzen van heffing ingevolge de AWR
AWR  unificatie van onder meer de wijzen van heffing.
Twee hoofdmethoden: heffing bij wege van aanslag (aanslagbelastingen) & heffing bij wege van voldoening of
afdracht op aangifte (aangiftebelastingen).
 Aanslagbelastingen  de materiële belastingschuld wordt door de inspecteur geformaliseerd door
middel van een aanslag (bijvoorbeeld inkomstenbelasting). De inspecteur wordt daarbij geacht de
aangifte van de belasting- of inhoudingsplichtige te hebben bezien. Als achteraf blijkt dat de aanslag
tot een lager bedrag is vastgesteld dan de belastingplichtige materieel verschuldigd is, kan de
inspecteur een navorderingsaanslag opleggen.
 Aangiftebelastingen  formalisering vindt plaats ofwel door de belastingplichtige zelf die aangifte doet
en de door hemzelf als verschuldigd berekende belasting voldoet (omzetbelasting), ofwel door de

, inhoudingsplichtige (bijvoorbeeld werkgever) die op aangifte een bedrag afdraagt (loonbelasting) ter
delging van de door hem berekende materiële belastingschuld van de belastingplichtige (werknemer).
Sprake van door belasting- en inhoudingsplichtigen gedane aangiften en ‘spontane’ betalingen. Als
achteraf blijkt dat er te weinig belasting is voldaan of afgedragen, kan de inspecteur een
naheffingsaanslag opleggen. Heffingswetten  wijze van heffen  art. 9 lid 1 Wet IB 2001. Art. 14 Wet
OB 1968. Art. 27 lid 1 en 5 Wet LB 1964. Art. 6-20 AWR  nagegaan wat de wijzen precies inhouden.

De inspecteur kan aan degene die vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet
uitreiken (art. 6 AWR). Deze dient dan aangifte te doen (art. 8 lid 1 AWR). Geen uitnodiging om aangifte te doen
 verplichting om de inspecteur te verzoeken een aangiftebiljet uit te reiken (art. 6 lid 3 WR jo. Art. 2 en 3
Uitvoeringsregeling AWR).

1.4 Hoofdstuk III AWR: Heffing van belasting bij wege van aanslag
 Art. 11 lid 1 AWR  de aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur. Bij de aanslagbelasting wordt de
aangifte aangemerkt als een hulpmiddel voor de inspecteur (de Belastingdienst) bij de vaststelling van
de aanslag. Inspecteur kan afwijken van de aangifte en heeft het soms niet eens nodig (lid 2) =
ambtshalve aanslag  hoogte van de aanslag moet door de inspecteur naar redelijk inzicht worden
vastgesteld.
Inspecteur heeft drie jaar om een aanslag vast te stellen na het ontstaan van de materiële
belastingschuld. Termijn kan worden verlengd (lid 3). Bij een belasting die per tijdvak (kalenderjaar)
wordt geheven, zoals de inkomstenbelasting, begint de termijn te lopen bij het einde van het tijdvak
(lid 4).
Een te laat opgelegde aanslag is vernietigbaar, maar niet nietig. Belastingplichtige moet op tijd bezwaar
maken tegen een te late aanslag om de nietigheid in te roepen. Zo niet  de aanslag verkrijgt formele
rechtskracht en blijft in stand  aanslag moet betaald worden, ondanks dat hij te laat is opgelegd.
 Art. 13  gedurende het lopende belastingjaar kunnen geschatte voorlopige aanslagen worden
opgelegd  ondernemers (inkomstenbelasting)/besloten vennootschappen (vennootschapsbelasting).
Gedurende een jaar wordt verlies geleden dat achterwaarts kan worden verrekend met eerdere
winstjaren (carry back)  op verzoek kan een voorlopige teruggaaf van inkomsten- of
vennootschapsbelasting worden verleend bij ‘negatieve’ voorlopige aanslag (art. 13 lid 2).
‘Pay as you go’-principle = belasting betalen zo veel mogelijk tegelijkertijd met het ontvangen van de inkomsten
 bij werknemers vooral gewaarborgd door de afdracht van loonbelasting over salarisbetalingen (voorheffing).
 Art. 15  voorlopige aanslagen en voorheffingen worden verrekend met (afgetrokken van) de aanslag
dan wel, als geen aanslag wordt opgelegd, bij afzonderlijke beschikking verrekend of teruggegeven.
Aanslag wegens verjaring vernietigd  reeds opgelegde voorlopige aanslagen dienen door de
inspecteur te worden terugbetaald.

1.4.1 Navordering (art. 16)
Aanslag te laag vastgesteld  inspecteur heeft dan onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid een
navorderingsaanslag op te leggen.
De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van 5 jaar na het tijdstip
waarop de materiële belastingschuld is ontstaan (einde tijdvak), verlengd met het desgevraagd verleende
uitstel voor het doen van aangifte (art. 16 lid 3).
Buitenlandse bestanddelen  termijn is 12 jaar plus eventueel het desgevraagd verleende uitstel (art. 16 lid 4).
Erfbelasting  navorderingstermijn is onbeperkt (art. 66 lid 3 Successiewet 1956).

 Art. 16 lid 1  eis dat de inspecteur voor navordering wel moet beschikken over een ‘nieuw feit’.
Reden  belastingplichtigen mogen er tot op zekere hoogte op vertrouwen dat de inspecteur bij het
vaststellen van de aanslag zij standpunt heeft bepaald en daar niet op terugkomt.
 Van een ‘nieuw feit’ is in ieder geval geen sprake als de inspecteur na de aanslag een andere al dan
niet juridische visie krijgt op de bekende feiten.
 ‘Nieuw feit’  kan gelegen zijn in omstandigheden die de inspecteur eerst na de aanslag ter kennis
komen, bijvoorbeeld als nadien blijkt dat rente-inkomsten zijn verzwegen of ‘zwart loon’ is ontvangen.
Het hoeft niet per se te gaan om opzettelijk verzwegen zaken. De belastingplichtige kan bijvoorbeeld
iets niet hebben aangegeven omdat hij dat niet relevant achtte, terwijl de inspecteur daar na
ontdekking anders over blijkt te denken.

,  Er mag een zekere zorgvuldigheid worden verwacht van de inspecteur bij de aanslagregeling bij het
nagaan van de bekende gegevens met betrekking tot de belastingplichtige. Niet voldaan aan
onderzoeksplicht  geen nieuw feit. = Ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.
 Relevante feiten zijn in de aangifte vermeld, maar daarin worden onopzettelijke rekenfouten
overgenomen in de aanslag  inspecteur is gebonden aan de dienovereenkomstig vastgestelde
aanslag. Door de inspecteur zelf gemaakte fouten worden hem toegerekend. Begrenzing in duidelijk
kenbare fouten.
 Art. 16 lid 2 c  mogelijkheid tot navordering omdat een aanslag op grond van de redelijkerwijs
kenbare fout ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. Sprake van
een duidelijk kenbare fout als de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de verschuldigde
belasting bedraagt. Voorbeeld: verwachte aanslag op grond van ingediende aangifte is €80.000, maar
er wordt een aanslag van €10.000 opgelegd  geen vertrouwen ontleend en dus geen reden om dat
niet-opgewekte vertrouwen te beschermen  navordering mogelijk.
 De belastingplichtige die te kwader trouw is, kan ook niet bescherming ontlenen aan het eventueel
ontbreken van een ‘nieuw feit’. Kwade trouw  de belastingplichtige met betrekking tot het aan de
navordering ten grondslag liggende feit de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden
of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Voorbeeld: een belastingplichtige heeft opzettelijk
inkomens- of vermogensbestanddelen te laag aangegeven.  Geen ‘nieuw feit’ nodig voor
navordering.
 Ook geen vereiste van ‘nieuw feit’ in de overige gevallen van art. 16 lid 2. Verrekenings- en
toerekeningsfouten, alsmede redelijkerwijs kenbare fout  wetgever heeft geen rechtszekerheid,
gewekt door de aanslag, nodig geacht, omdat hij er blijkbaar van uitging dat dergelijke fouten
voldoende kenbaar zijn voor de belastingplichtige.
 Geen navordering als de onjuiste aanslag het gevolg is van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten
of het recht, bijvoorbeeld als gevolg van het verzaken van de onderzoeksplicht door de inspecteur.

1.5 Hoofdstuk IV AWR: Heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte
Aangifte en belasting gaan samen in dit systeem. In beginsel geen belastingaanslag opgelegd. Art. 19 lid 1  ‘in
de gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden of afdracht van in een
tijdvak ingehouden belasting voorschrijft, is de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige,
gehouden de belasting binnen één maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de
ontvanger te betalen’.

De hoogte van de periodieke voldoening of afdracht op aangifte wordt door de Belastingdienst op dat moment
niet of nauwelijks gecontroleerd, behalve dat wordt bijgehouden of de aangegeven bedragen zijn ontvangen.
Ondernemingen  periodiek onderzoek ingesteld  fiscale aangelegenheden van het bedrijf onderzocht op
onder meer juistheid en volledigheid van de betaalde loon- en omzetbelasting. Vindt plaats in deelonderzoek.
Te weinig belasting betaald  naheffingsaanslag kan worden opgelegd (art. 20) binnen 5 jaar na het einde van
het kalenderjaar waarin de materiële belastingschuld is ontstaan.

Naheffing  geen vereiste van ‘nieuw feit’. Reden  bij het ontbreken van een aanslag is de naheffingsaanslag
pas de eerste standpuntbepaling van de inspecteur.

1.9 Bezwaar
Gesloten stelsel van rechtsbescherming  er kan niet tegen elke fiscale, materiële beschikking bezwaar worden
gemaakt.
Art. 8 lid 1 Awb  een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Echter, art. 26
AWR  tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit kan slechts beroep worden ingesteld als het
betreft:
 Een belastingaanslag (art. 2 lid 3 e AWR) en de verrekening van voorlopige aanslagen en voorheffingen
(art. 26 lid 1 aanhef en a AWR)
 Als zodanig aangeduide voor bezwaar vatbare beschikkingen; bijvoorbeeld art. 3.151 lid 1 Wet IB 2001
 De voldoening (bijvoorbeeld de omzetbelasting) of afdracht op aangifte (bijvoorbeeld loonbelasting
door de werkgever) dan wel de inhouding (bijvoorbeeld van loonbelasting) door een
inhoudingsplichtige van een bedrag als belasting (art. 26 lid 2 AWR)

, Art. 7:1 lid 1 Awb  degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve
rechter in te stellen moet, voordat hij hiertoe overgaat, tegen dat besluit bezwaar maken. Maar volgens art. 26
AWR is het aantal voor beroep vatbare besluiten beperkt en in art 7:1 lid 1 Awb is de mogelijkheid van het
maken van bezwaar afhankelijk gemaakt van de mogelijkheid beroep in te stellen  in het fiscale bestuursrecht
kan niet tegen elke beschikking bezwaar worden gemaakt.

Bevoegdheid om bezwaar en beroep in te stellen is ook beperkt. Art. 26a lid 1 AWR  het recht om een
rechtsmiddel in te stellen komt alleen toe aan de direct belanghebbende. Dus niet aan
derden/belanghebbenden.
Art. 26a lid 2 AWR  uitzondering  voor degene wiens inkomensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp
van belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft
(bijvoorbeeld bij partnerregeling).

Art. 24a AWR  het is mogelijk om bij één bezwaarschrift tegen meerdere belastingaanslagen bezwaar te
maken.
Art. 25 lid 4 AWR  inspecteur kan in één geschrift uitspraak doen met betrekking tot meerdere
belastingaanslagen.

Op bezwaar en beroep is de Awb van toepassing, voor zover daarvan niet wordt afgeweken in de AWR. Hoger
beroep en beroep in cassatie  grote delen van hoofdstuk 8 Awb van toepassing  art. 27gd en 29 AWR.
Art. 6:4 lid 1 Awb  bezwaar dient te worden gemaakt door het indienen van een bezwaarschrift bij het
bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen; veelal de inspecteur.
Art. 6:5 Awb  bezwaarschrift dient door of namens de belastingplichtige te zijn ondertekend. Dagtekening
moet worden opgenomen en een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Ook gronden
van bezwaar vermelden.
Art. 6:6 Awb  bij het ontbreken van een van de vereisten zal de inspecteur de indiener een termijn stellen om
het verzuim te herstellen. Termijn is ongebruikt verstreken  niet-ontvankelijkverklaring kan volgen = afwijzing
bezwaar zonder inhoudelijke toetsing.

Termijn indienen van bezwaar is 6 weken. Vangt aan na ontvangst van de belastingaanslag of de voor bezwaar
vatbare beschikking (art. 6:7-6:9 Awb). Termijnoverschrijding  niet-ontvankelijkverklaring. Anders indien
redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (art. 6:11 Awb).
Indien het bezwaar gegrond is, zal de inspecteur ingevolge het Besluit fiscaal bestuursrecht het bezwaar veelal
toch (ambtshalve) inhoudelijk beoordelen, ondanks de niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding.
Geen beroep open tegen deze beslissing, tenzij art. 9.6 Wet IB 2001 van toepassing is.

Art. 25 lid 1 AWR  in principe moet de inspecteur de belanghebbende horen, voordat hij op het bezwaar
beslist. Tenzij aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen (art. 7:3 Awb).
Belanghebbende wordt niet gehoord  na beroep zal de rechtbank in beginsel de zaak terugwijzen naar de
inspecteur en veroordelen in het griffierecht en de proceskosten.

De inspecteur moet uiterlijk 6 weken na afloop van de bezwaartermijn (en eventuele verlenging art. 7:10 Awb)
uitspraak doen op het bezwaar. Als de uitspraak langer uitblijft, is er sprake van een fictieve weigering,
waartegen belanghebbende beroep kan instellen bij de bevoegde rechtbank (art. 6:10, 6:12, 6:20 Awb).

Art. 7:11  in de bezwaarfase wordt het primaire besluit volledig heroverwogen. Doel = misslagen
(rekenfouten) te elimineren en zo mogelijk tot overeenstemming te komen. Bezwaarfase wordt afgesloten met
een uitspraak van de inspecteur.
Indienen beroepschrift tegen de uitspraak  beroepsfase  partijen procederen ten overstaan van de rechter.
Art. 7:1a Awb  op verzoek van de belanghebbende kan de bezwaarfase worden overgeslagen en direct beroep
worden ingesteld, mits de inspecteur hiermee instemt.

Hoge Raad heeft de redelijke termijn van art. 6 EVRM doorgetrokken naar belastinggeschillen. Overschrijding
redelijke termijn  ‘spanning en frustratie’ worden als grond voor vergoeding van immateriële schade
aanvaard. Termijn wordt overschreden als meer dan 2 jaar nadat de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt, de
rechtbank niet heeft beslist. Voor het bezwaarschrift geldt een termijn van 6 maanden. Hof/Hoge Raad 

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper erdgnb1905. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 73918 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€8,49  7x  verkocht
  • (0)
  Kopen