Samenvatting Mens en Omgeving
Cluster: Mens & Sociale cognities
De student kan beschrijven wat sociale psychologie inhoudt en wat de rol van
sociaal afstemmen is voor mensen.
Sociale psychologie
Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de
gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de
werkelijke of voorgestelde aanwezigheid van andere mensen. Mensen worden niet
zozeer beïnvloed door wat anderen vinden, maar door wat ze denken dat anderen
vinden, dat wil zeggen, door hun eigen interpretaties van het gedrag van anderen.
Sociaal psychologen zijn niet alleen geïnteresseerd in het uiterlijk zichtbare,
waarneembare gedrag van mensen, dus alles wat mensen doen, maar ook in de
onzichtbare processen die zich ‘tussen de oren’ van mensen afspelen, het voelen en
denken.
Sociaal afstemmen
Niet alleen beïnvloeden we elkaars stemmingen en gedragingen wanneer we samen
zijn, dit gebeurt ook al wanneer we alleen maar aan iemand denken. Dit stelt ons in
staat om te anticiperen op een interactie die nog komen gaat. We zijn dan als het
ware mentaal voorbereid op een soepel verlopend contact. Een paar voorbeelden:
Mensen die een mening moeten verdedigen voor een publiek, passen zich bij
voorbaat al enigszins aan, aan hoe het publiek erover denkt.
Mensen nemen elkaars stemming alvast over voordat ze elkaar spreken, zelfs
als ze zich daardoor minder goed gaan voelen.
Mensen voegen zich vaak naar de verwachtingen die anderen over hen
hebben, zelfs als dat negatieve verwachtingen zijn.
De student kan de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954)
beschrijven.
Het uitgangspunt van Festinger was dat mensen hun eigen meningen en
bekwaamheden willen evalueren, in lijn met het eerder besproken
accuraatheidsmotief. De sociale-vergelijkingstheorie gaat ervan uit dat mensen hu
prestaties en meningen vergelijken met die van anderen om erachter te komen hoe
zij ervoor staan of hoe zij het doen. Mensen zoeken dus vooral contact om zich met
anderen te kunnen vergelijken als ze zich onzeker voelen over hun mening of
vaardigheid. Je hebt daarbij dus ook neerwaartse-sociale vergelijking en opwaartse-
sociale vergelijking.
De student kan het verschil tussen het privé zelfbewustzijn en publiek
zelfbewustzijn herkennen in een korte casus.
Privé zelfbewustzijn
,Terwijl je zit te lezen, kun je ook nadenken over wat je ervan vindt en welke
gedachten of gevoelens het bij je oproept. De aandacht is gericht op de ‘binnenkant’.
Je blijft binnen jezelf je eigen kringetje.
Publiek zelfbewustzijn
Als je jezelf in gedachten ziet lezen, kijk je van buitenaf naar jezelf, alsof je iemand
anders bent. Je bekijkt jezelf door de ogen van een denkbeeldig publiek. Je laat je
leiden door wat anderen er van vinden.
De student kan uitleggen wat zelfkennis en wat zelfbewustzijn is en hoe dit met
elkaar samenhangt.
Zelfkennis
Is het vermogen om de eigen denkwijze, de mogelijkheden en de onmogelijkheden
van de eigen geest en van het eigen lichaam te kunnen inschatten en daar
conclusies uit te trekken.
Zelfbewustzijn
Je kan niet tegelijk waarnemen en het object van de waarneming zijn. Maar het feit
dat je je een beeld kunt vormen van jezelf terwijl je nu zit te lezen, bewijst dat het wel
kan. Er zijn 2 soorten zelfbewustzijn:
1. Privé zelfbewustzijn
2. Publiek zelfbewustzijn
Beleving van eigen identiteit, dus van wie we zijn, wat we doen, denken, voelen of
hebben meegemaakt.
De student kan uitleggen wat de functie is van het hebben van een
zelfbewustzijn en wat het effect is van een verhoogd zelfbewustzijn.
Verhoogd zelfbewustzijn is de toestand waarin iemand kan geraken wanneer hij zelf
op zichzelf gaat letten.
Doorgaans worden mensen meer zelfbewust als ze weten of denken dat anderen
heb waarnemen. Het zelfbewustzijn gaat ook omhoog als mensen zichzelf zien in
een spiegel of op een video, of als ze hun eigen stem horen via een geluidsopname.
Een van de effecten van verhoogd zelfbewustzijn is dat mensen hun gedrag meer
toetsen aan hun eigen normen en waarden.
De student kan verschillende manieren benoemen en uitleggen hoe we aan
kennis over onszelf komen.
Zelfperceptie
Waarnemen van eigen gedrag en daar een oordeel over vormen (Ik ben ‘sportief’).
Introspectie
Activiteit waarbij de eigen gedachten, gevoelens en herinneringen tot een onderwerp
van overdenking gemaakt worden (Wat doet die ‘sportiviteit’ gedachte met mij?).
Proprioceptie
,Positiezien: het vermogen van een organisme om de positie van het eigen lichaam
en lichaamsdelen waar te nemen (Doe je ogen dicht en breng je hand naar je neus).
Embodiment
Bestudeert het subjectieve aspect van het lichaam; lichaam is wie we zijn (in theorie
zijn lichaam en geest nauw met elkaar verbonden), lichaamshouding: sta je rechtop
(zeker van je zaak).
De student kan beschrijven hoe zelfkennis georganiseerd is.
Zelfconcept
Het geheel aan zelfschema’s wordt ook wel het zelfconcept genoemd. De manier
waarop zelfschema’s in het zelfconcept georganiseerd zijn, is afhankelijk van
iemands zelfcomplexiteit.
Zelfschema
Kennis over het zelf in de vorm van een abstracte eigenschap, zoals een kenmerk
als ‘eerlijk’ of een rol als ‘student’. En enkele meer concrete attributen en
voorbeelden daarvan. Mensen vormen alleen zelfschema’s over eigenschappen die
belangrijk voor hen zijn. Een zelfschema ontstaat waarschijnlijk op basis van de
ideeën die je sinds je vroege jeugd over jezelf leert.
Zelfcomplexiteit (complex VS simpel)
Iemand met een hoge zelfcomplexiteit heeft veel zelfschema’s die onafhankelijk van
elkaar zijn, bijvoorbeeld ‘Ik als intelligente student’. Een hoge zelfcomplexiteit
beschermt tegen stress als gevolg van negatieve ervaringen, omdat je ervaringen
binnen één domein gemakkelijker kunt afschermen van andere domeinen.
Bij iemand met een eenvoudig zelfconcept, zal de negatieve ervaring zich uitbreiden
over andere domeinen, waardoor die persoon zich eerder een totale mislukkeling
voelt. Ook zullen er sterkere schommelingen optreden in de stemming.
De student kan uitleggen welke vormen van zelfwaardering er zijn en deze
herkennen in een casus.
Expliciete zelfwaardering
Is wat je meet als je mensen vraagt hoe ze over zichzelf denken. Fluctueert weinig,
als je nu meet hoe iemand op dit moment over zichzelf denkt en je doet dat een paar
weken later weer, zie je weinig schommelingen. Je maakt het wel overdreven
duidelijk.
Hoge expliciete en lage impliciete zelfwaardering -> onzeker persoon dat ‘doet alsof’
= kan defensief en agressief reageren, wanneer bedreigt gevoel.
Impliciete zelfwaardering
Gaat over aspecten die niet tot uiting komen als je mensen vragen stelt, maar die
aan het licht komen in zogenaamde indirecte metingen. Er zijn wel schommelingen.
Niet heel direct. Je maakt het niet overdreven duidelijk. Subtiel taalgebruik (Ik vind
het echt klote -> het is anders dan dat ik verwacht had)
Contingentie van zelfwaardering
, De mate waarin zelfwaardering afhangt van het bereiken van een bepaalde
standaard in bijvoorbeeld prestaties, sociale goedkeuring of uiterlijk.
De student kan de vier zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een
korte casus.
Zelfevaluatie
Systematisch observeren, analyseren en verbeteren van eigen acties of resultaten.
Zelfverheffingsmotief (Beter dan anderen)
De neiging om jezelf rooskleurig te bekijken, is een uiting van het
zelfverheffingsmotief. Dit motief komt ook tot uiting in andere verschijnselen die
vooral optreden bij mensen met een hoge zelfwaardering zoals:
Mensen onthouden vooral positieve dingen over zichzelf, negatieve informatie
vergeten ze.
Mensen kijken neer op groepen waar ze zelf niet bij horen en vinden hun
eigen groep leuker en beter.
Wanneer mensen hun eigen kwaliteiten en vaardigheden beoordelen, gaan
ze uit van de piekmomenten waarop ze op hun best waren, terwijl ze zich bij
anderen meer baseren op een gemiddelde.
Mensen vinden dat positieve informatie meer over hen zegt dan negatieve
informatie.
Mensen geven bij zelfbeoordelingen meer gewicht aan het potentieel dat ze
denken te gaan realiseren in de toekomst, terwijl ze bij beoordelingen van
anderen vooral letten op wat die tot nu toe al hebben laten zien.
Als mensen een zwak testresultaat krijgen, trekken ze vaker de
betrouwbaarheid van de test in twijfel of zien ze de beoordelaar als
bevooroordeeld en vooringenomen dan bij een goed resultaat.
Nog een reactie bij negatieve feedback is zeggen dat het kenmerk waarop je
slecht scoort niet belangrijk is en dan andere dingen belangrijker zijn.
Mensen schrijven successen vaak toe aan zichzelf en mislukkingen aan
anderen, omstandigheden of pech.
Zelfverheffing heeft sociale gevolgen. Mensen die zich sterk superieur voelen aan
anderen, zijn in eerste instantie meestal populair, maar ze worden gemiddeld
negatiever beoordeeld door wie hen beter kent.
Omdat het zelfverheffingsmotief het meest automatisch is, wordt het nog belangrijker
als mensen onder druk staan en snel moeten handelen. Als ze bijvoorbeeld cognitief
belast worden, oordelen ze positiever over zichzelf en hebben ze een grotere
voorkeur voor positieve feedback. Zelfverheffing is ook het meest gekoppeld aan het
gevoel.
Consistentiemotief (Consequenter dan anderen)
Mensen streven niet alleen naar een positief zelfbeeld, ze willen ook een
samenhangend en stabiel zelfbeeld. Ze hebben graag dat nieuwe informatie
bevestigt wat ze al menen te weten over zichzelf of dat in elk geval niet sterk
tegenspreekt. Voor iemand die een positief zelfconcept heeft, is positieve informatie
ook consistent met het zelfbeeld. Dergelijke informatie die erg afwijkt van je
zelfbeeld, voelt vervelend en ongemakkelijk aan. Je zult geneigd zijn de informatie te