1. Sport en filosofie
1.1.1 Inleiding
We gaan in Europa uit van een dualistisch mensbeeld: de mens bestaat uit
lichaam én geest. Lichaam wordt daarbij achtergesteld aan de geest. Het denken
is dus belangrijker dan het doen.
Het dualistisch mensbeeld is onhoudbaar en onvruchtbaar. Met onhoudbaar
wordt bedoeld dat een opvatting (dualisme) niet langer verkondigt mag blijven
worden.
Als een opvatting onvruchtbaar is wordt daarmee bedoeld dat je er niet verder
mee komt.
1.1.2 Kenmerken van sportfilosofische vragen
Dat sport en filosofie samengaan wordt ook internationaal beaamd. Hierbij spelen
twee factoren een grote rol:
• het toegenomen belang van sport in onze samenleving. Tegenwoordig is
sport een vorm van ‘normatief gedrag’ (het staat in het centrum van de
samenleving).
• Vroeger was filosofie iets geheimzinnigs en hoogdravends.
Tegenwoordig is een filosoof niet perse een betweter. Het is een activiteit.
Filosoferen is nu niks meer dan gewoon kritisch nadenken.
Definitie filosoferen van Van Dooren: “Ongeacht door wie het gebeurt, is
filosofische activiteit in het algemeen het onderzoeken en doordenken en
kritiseren van grondslagen, misschien ook wel het leggen van
grondslagen”.
Grondslagen zijn fundamenten (en uitgangspunten/ vooronderstellingen).
Van Dooren: “Filosofie is onderzoek naar fundamenten en fundamentele
problemen”.
Duintjer (1977)
Volgens Duintjer zijn er drie ‘momenten’ kenmerkend voor het filosoferen:
1.Analytisch moment
–Verhelderen / bewust maken van opvattingen grondslagen &
vooronderstellingen
–“Precies weten waar je het over hebt” = begripsdefiniëring
2.Sociaal kritisch moment
–‘Distantie” -> helikopterview
–Out-of-the-box denken
–verplaatsen in alternatieve denkkaders
3.Existentieel moment
–S&T: “Laatste vragen”, ethisch/ religieus karakter
–(HIS): meer praktisch(Innovatiefase, creëren, scheppend moment ):
Een paar voorbeeldvragen over het maatschappelijk probleem: ‘dopinggebruik’.
Bij het analytisch moment stel je de vraag: “Waarom wordt het dopingverbod in
de sport als vanzelfsprekend beschouwd, terwijl politici, wetenschappers,
ballerina’s, en managers dezelfde middelen ongestraft tot zich nemen?” Hierbij
gaat het om de houdbaarheid van het argument.
Bij het sociaal-kritisch moment: “Leidt het verbod niet automatisch tot een zwart
,circuit?” Zo’n vraag kan aanleiding geven tot een fundamentele herbezinning
(misschien een alternatief?).
Bij het existentiële moment: “Maar waar gaat het nu eigenlijk om in de sport?
Gaat het om het eigen prestatievermogen of is topsport uiteindelijk een wedstrijd
tussen biochemici? Menswaardige sport of lichaamsmachines?” Een antwoord
kan de filosoof hierop niet geven. Wel kan hij verschillende antwoorden in kaart
brengen en daarbij zelf een positie innemen. Dit doet hij om het debat gaande te
houden.
1.2 Sporthandelingen
Er zijn verschillende visies op het lichaam: Dit zijn het substantieel lichaamsbeeld
en het relationeel lichaamsbeeld. Beiden zijn van belang en vullen elkaar aan.
Echter, we nemen het relationeel lichaamsbeeld als uitgangspunt.
Substantieel lichaamsbeeld (onvruchtbaar en onhoudbaar!)
Het lichaam wordt hier begrepen als een isoleerbaar gegeven, als een ‘ding’ dat
het beste met behulp van een zelfstandig naamwoord (een ‘substantief”)
beschreven kan worden.
In alledaagse termen wordt het lichaam opgevat als ‘de huid en wat daardoor
omhuld wordt’. De huid is dus de grens tussen wat wel en niet tot het lichaam
behoort. Hierbij wordt het lichaam slechts gezien als instrument. De vraag die bij
het vergelijken van een lichaam met een hamer, bril of auto is: door welke
instantie wordt dat instrument in werking gezet of bestuurd? Een hamer vormt
het intermediair tussen een gebruiker en de wereld. Bij een lichaam zou dan de
geest het intermediair moeten vormen tussen lichaam en de wereld. Bij de
opvatting van het lichaam als een instrument is er sprake van een
materialistisch mensbeeld.
Het begrip handelen wordt bij het substantieel lichaamsbeeld wel gezien als
vrijwillige/ doelgerichte lichaamsbeweging, maar vanuit deze gedachte worden
mensen niet primair gezien als handelende wezens.
Materialistische- en dualistische vertegenwoordigers/aanhangers redeneren
allebei vanuit het substantieel lichaamsbeeld. Echter, de materialist vat hierbij
mensen op als enkel ingewikkelde machines (uitsluitend lichamelijk). De geest
wordt hierbij gezien als een activiteit van de hersenen (tegenovergestelde van
dualistisch mensbeeld).
Een dualist zegt dat de mens niet uitsluitend lichamelijk, maar ook een geestelijk
wezen is.
Binnen het substantieel lichaamsbeeld wordt een scheiding aangebracht tussen
lichamelijke factoren enerzijds en niet-lichamelijke factoren anderzijds
(inwendige- en uitwendige factoren). Niet-lichamelijke factoren staan met het
lichaam in een extrinsiek verband, wat inhoud dat ze onafhankelijk van het
lichaam gezien kunnen worden. Omgekeerd wordt, binnen het kader van het
substantiële lichaamsbeeld, het lichaam wel gezien als isoleerbaar en
onafhankelijk van psyche-, sociale- en andere omgevingsfactoren.
Rationeel lichaamsbeeld (vruchtbaar en houdbaar!)
Als je vanuit deze denkwijze zegt dat mensen lichamelijke wezens zijn, dan
betekent die uitspraak dat ze op onlosmakelijke wijze met de wereld verbonden
zijn. Meleau-Ponty (1945) staat hier achter.
Een lichaam (mens) verleent betekenis aan de wereld en de wereld verleent
betekenis aan de mens: een stoel is om op te zitten, water om te drinken,
voedsel om te eten enz. Het gaat bij hierbij om een bepaalde betekenis waarbij
een zekere gerichtheid/betrokkenheid van de mens wordt verondersteld. Deze
, betrokkenheid wordt aangeduid met de term internationaliteit. De
internationaliteit van een zwemmer is ander dan die van een brandweerman,
waardoor bij beiden ‘water’ een andere betekenis heeft.
Met ‘lichamelijke wezens’ wordt dus bedoeld dat mensen fundamenteel op de
wereld betrokken zijn. Ze zijn intentionele wezens, die op vele manieren een
relatie met de wereld onderhouden (denk interpretatie van een bal van voetballer
en handballer).
Bij het relationeel lichaamsbeeld wordt er van intrinsieke relaties
(verbanden) uitgegaan, en wel met name van betekenisrelaties (om te –
relaties).
Mensen kunnen op verschillende manieren betekenisrelaties onderhouden. In
een stoel kun je zitten, maar je kunt hem ook optillen of op staan. De omgeving
heeft voor ons dus nooit een vaste betekenis, maar is afhankelijk van de aard
van onze gerichtheid/betrokkenheid, onze intentionaliteit.
Het gaat bij het relationeel lichaamsbeeld om de vele manieren waarop
betekenisrelaties gerealiseerd kunnen worden. Daarom wordt de mens dus
primair als handelend wezen gezien. Bij handelen wordt van de fundamentele
betrokkenheid van mens en wereld uitgegaan. Er is dus geen sprake van een
lichamelijke activiteit, waaraan nog iets moet worden toegevoegd. Er kan dan
ook geen onderscheid gemaakt worden tussen lichamelijke en niet-lichamelijke
handelingen. Je kunt tegen een bal schoppen, maar er ook over nadenken of
praten. Bewegen is dus net zo lichamelijk als denken, waarnemen of spreken.
Bewegen is hierbij niet hetzelfde als spreken of denken. Het gaat om de relatie
die het met de wereld creëert: in alle gevallen is sprake van verwezenlijking van
een bepaalde relatie tot de wereld.
2 Wat is sport?
2.1 Inleiding
Waarom vinden we broodbakken geen sport en basketbal wèl? Bij het definiëren
van sport gaat het o.a. om het expliciet maken van het ‘impliciete weten’.
Het interessante zijn de grensgevallen als free fight, aerobics en fitness. In
Amerika wordt fitness ‘excercise’ genoemd. Het wordt daar dus duidelijk niet als
sport gezien. In Ned. en Duitsland wordt fitness echter steeds meer als
verschijningsvorm van sport gezien. Het enige wat fitness gemeen heeft met
voetbal of basketbal is ‘bewegen’. Maar waarom is hardlopen om de bus te halen
dan geen sport? Niet iedere bewegingshandeling is dus een sporthandeling.
Daarbij komt ook dat schaken (denksport) – door op deze manier te denken –
buitengesloten wordt van sport.
De vraag die centraal staat in dit hoofdstuk luidt: ‘wat maakt een handeling – een
bewegingshandeling of andersoortige handeling – tot een sporthandeling? Daarbij
wordt gekeken naar welke betekenisrelaties sport kenmerken en op welke wijze
deze in ruimere verbanden zijn ingebed. Is sport een eigen wereld of
weerspiegelt het de maatschappij?
2.2 Het dubbelkarakter van de sport
Het essentialisme (wat doe je voor sporthandeling?)
Hierbij wordt gemeend dat het mogelijk is het wezen (de ‘essentie’) van sport
eens en voor altijd te typeren. Het gaat bij het essentialisme dan ook om de