Wetenschapsfilosofie voor Geesteswetenschappen
Hoofdstuk 1 – Inleiding in de wetenschapsfilosofie
Samenvatting:
o De wetenschapsfilosofie heeft zowel:
Een beschrijvende taak: ze beschrijft welke methoden of stijlen van redeneren in
de wetenschappelijke praktijk een rol spelen.
Een normatieve taak: ze vraagt wat de standaarden van goed onderzoek zijn.
o In de klassiek empiristische opvatting kenmerkt (natuur)wetenschap zich doordat ze:
Kennis baseert op een zuivere bron (de onbevooroordeelde waarneming)
Kennis verwerkt met onberispelijke middelen (logische en wiskundige
methoden).
Vragen hierbij zijn:
Is dit beeld correct?
Als het correct is, geldt het dan ook voor de geesteswetenschappen?
o Volgens een wijdverbreide opvatting is er sprake van onderscheiden kennisidealen
tussen:
o NWS: richten zich op verklaring en op de unieke correcte beschrijving van feiten.
Theorieën kunnen kunnen met elkaar concurreren en aanvaarding van de
ene brengt een verwerping van de andere met zich mee.
Kennisideaal = Zijn gericht op het vinden van de waarheid.
o GWS: richten zich op interpretaties van cultuurproducten.
Interpretaties kunnen naast elkaar blijven bestaan.
Kennisideaal = Zijn gericht op het vermeerderen van interpretaties.
o De momenteel gebruikelijke indeling in natuur-, maatschappij- en
geesteswetenschappen is van betrekkelijk recente oorsprong.
o Aristoteles onderscheidde:
Theoretische wetenschappen: De wetenschappen die zich op zuivere
kennis of contemplatie richten, zoals de metafysica en wiskunde.
Praktische wetenschappen: De wetenschappen die zich op het handelen
richten, zoals ethiek en politieke theorie.
Poëtische wetenschappen: De wetenschappen die het maken van dingen
betreffen, zoals de poëtica.
Daarnaast Organon: De logische hulpvakken die aan de inhoudelijke
wetenschappen voorafgaan, zoals logica en retorica.
Hij had in zijn indeling geen plaats voor specifiek geesteswetenschappelijke
onderwerpen, methodes of kennisidealen.
o Middeleeuwen – Artes liberales (vrije kunsten):
Trivium: voorbereidende wetenschappen – grammatica, dialectica,
retorica.
Quadrivium: gevorderde wetenschappen: muziek, geometrie, astronomie,
aritmetica.
,Begrippen en namen:
Onderzoeksmethode: Weg of wijze om wetenschappelijke kennis te bereiken en uit te
breiden.
Epistemologie (kentheorie): Filosofisch vakgebied dat de vraag bekijkt wat kennis is en hoe
kennisaanspraken gerechtvaardigd kunnen worden.
Epistemologische vraag: Kunnen wetenschappers op basis van hun methode
rechtvaardigen dat kennis wordt opgedaan die ons
bijvoorbeeld dichter bij de waarheid brengt, objectief is, of
betrouwbaar? Voor deze rechtvaardiging moet een
wetenschappelijke methode zijn:
Filosofische adequaat: Het criterium dat eist dat een WST in
overeenstemming is met filosofische (bijv.
Epistemologische) ideeën en opvattingen – de
theorie.
Historisch adequaat: Het criterium dat eist dat een theorie of
beschrijving in overeenstemming is met de
historische kennis over het feitelijk handelen van
de bestudeerde personen. – de praktijk.
Episteme: In de Griekse Oudheid: ware kennis, als onderscheiden van:
doxa: contextafhankelijke denkbeelden – opinie.
Wetenschappelijke revolutie: Periode van radicale wetenschappelijke verandering aan
het begin van de 17e eeuw, waarin
het klassieke beeld van de NWS, en meer in het
algemeen van kennis, is ontstaan.
objectieve feitelijke kennis onderscheiden van dagelijkse
subjectieve indrukken.
Waarheidsuitspraken systematisch verzamelen en combineren tot
complexere theorie door:
Zintuigelijke ervaring: directe waarneming door de menselijke
zintuigen als bron van kennis (dus zuivere bron van kennis, want
vrij van meningen en door iedereen controleerbaar).
Uitgangspunten van:
Empirische wetenschap: kennisgebied dat zich richt op
beschrijving en verklaring van de zintuiglijke ervaring > een
universeel kenbare waarheid is mogelijk, want systematische
observatie kan reproduceerbare feiten opleveren (zijn keer op
keer zichtbaar, onafhankelijk van degene die observeert – de eis
om als basis van kennis in aanmerking te komen).
Doel van empirische traditie: ‘de waarheid’
vinden.
, o Waarheidsclaims moeten logisch
coherent zijn: ze moeten bij elkaar
aansluiten en elkaar niet uitsluiten.
Waardevrije wetenschap: Het idee dat WSK zich tot feiten beperkt, en geen morele of
andere waarden bevat of hoort te bevatten; ook zijn er geen
morele waarden uit af te leiden.
Geldt als norm in de wetenschappelijke revolutie om groei van kennis
mogelijk te maken.
Geldt ook als norm voor GWS, maar:
o Nooit helemaal objectief, want berust altijd op interpretaties en
vooronderstellingen.
Hetzelfde object of fenomeen kan vanuit verschillende
perspectieven worden bekeken.
Doel van GWS: geen wederzijds uitsluitende
waarheidsclaims > niet waarheid, maar interpretatie staat
centraal > dus ook geen aanname van universele waarheid.
o Toont het belang van nauwkeurige rapportage van informatie: het
‘waarheidsgehalte’ moet controleerbaar zijn.
Cultuur: ‘Wat GWS verbindt > ze houden zich allemaal bezig met ‘producten van de
menselijke geest’, oftewel: Cultuur.
Descriptief: Het geheel van gewoontes en gebruiken van een volk op
een gegeven tijd en plaats. (= lage cultuur).
Normatief: De hoogste artistieke en morele uitingen van een volk of
tijdperk. (= hoge cultuur).
Hoofdstuk 2 – Het klassieke beeld van wetenschap
Samenvatting:
o De ‘wetenschappelijke revolutie’ van de 17e eeuw leidde niet alleen tot het nog altijd
gangbare beeld van de NWS, maar ook tot een lange tijd overheersend beeld van wat
(wetenschappelijke) kennis überhaupt is. Met de wetenschappelijke revolutie:
Zijn geleidelijk aan de centrale kenmerken van het aristotelische denken
opgegeven.
Zijn nieuwe noties gangbaar geworden van wetenschapen van de natuur die zij
bestudeert.
o Recent wetenschapshistorisch onderzoek heeft echter nieuwe vragen opgeroepen over
aard, snelheid en samenhang van deze ‘revolutie’.
o De aristotelische wetenschappen vormden een samenhangend geheel van
begrippen, logische en metafysische principes, en uitspraken in de verschillende
, deelwetenschappen. Ze vormden daardoor een conceptueel kader waarvan individuele
noties en doctrines niet makkelijk in isolatie te vervangen waren.
o De humanisten van de Renaissance probeerden de oorspronkelijke versies
van (heidense) literaire teksten uit de Oudheid te achterhalen. Hun werk bevatten
seculier tendensen en kreeg een bredere verspreiding door de nieuwe boekdrukkunst.
o Immanuel Kant gaf de klassieke formulering van het zogenaamde subject-
objectschema. Hij liet zien dat ‘empirische kennis’ de actieve inbreng van een
transcendentaal subject vereist.
Kant voltrekt daarmee een ‘copernicaanse wending’ in de kentheorie: gingen
eerdere filosofen ervan uit dat kennis om het object draait, bij hem draait het
object om de kennis.
Begrippen en namen:
Klassieke natuurwetenschappen: De NWS die in de 17e eeuw is ontstaan, doorgaans
opgevat als het resultaat van het combineren van
experimenten en wiskundige methoden:
WS kennis volgt uit: waarneming > wetten (door empirische
regelmatigheden te specificeren) > theorieën (zijn dus afgeleid uit op
waarneming waarneming gebaseerde feiten). Dus:
Universele wetten/kennis: kennis van algemene wetmatigheden in
tegenstelling tot specifiek gebeurtenissen
> in alle gevallen (verleden-heden-
toekomst) systematische waarneming
van hetzelfde fenomeen.
Voorbeeld: De Wet van Boyle > we gaan ervan uit dat zo’n
voorgestelde wet, en dus de WST, klopt
als die correspondeert met de feiten.
Voorspelling: Uitspraak over toekomstige waarnemingen,
gemotiveerd door een theorie.
Confirmatie: Bevestiging van een theorie door een waarneming.
In klassieke NWS streven naar het opstellen van steeds
nieuwe hypothesen, om steeds weer bevestiging van een
theorie te kunnen vinden (systematisch wetenschappelijk
onderzoek) > rationele wetenschapsbeoefening.
Werd ook al bepleit door Aristoteles, Pythagoras,
Plato en Ptolemaeus > wiskundige principes als
basis voor kennisvergaring.
Wetenschappelijke revolutie echter revolutionair
vanwege de combinatie van systematische
waarneming en wiskundige technieken en
experimenten (dankzij technische, wiskundige en
communicatieve ontwikkelingen + stichting van
academies (gericht op wetenschappelijke
vooruitgang – afstand nemen van: nadruk op