H4.1: Pand
Het recht van pand is een beperkt recht dat dienst doet als zekerheid voor een geldlening. Het geeft
de pandhouder het recht om bij voorrang boven andere schuldeisers een vordering tot voldoening
van een geldsom te verhalen op de onderworpen goederen. Het recht van pand kan alleen gevestigd
worden op niet-registergoederen die overdraagbaar zijn. Het kan worden gevestigd voor zowel
bestaande als toekomstige vorderingen, en de vordering kan op naam, aan order of aan toonder
luiden en kan zowel betrekking hebben op de pandgever zelf als op een ander. Het pandrecht kan
gevestigd worden op zaken zoals horloges, tablets of juwelen, maar ook op vorderingen. Dit wordt
geregeld in de artikelen 3:227, 3:228, 3:231, 3:236 en 3:239 BW.
H4.1.1: Vestiging van het pandrecht
Het is mogelijk om pandrecht te vestigen op verschillende soorten goederen. Het vestigen van een
pandrecht gebeurt op dezelfde manier als de overdracht van het betreffende goed. De vestiging van
een pandrecht vereist een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid van degene die het recht vestigt en
een vestigingshandeling.
Beschikkingsbevoegdheid is essentieel bij het verkrijgen van een pandrecht. Alleen een
beschikkingsbevoegde (eigenaar) kan een pandrecht overdragen. Als een pandrecht wordt verkregen
van een beschikkingsonbevoegde, wordt de verkrijger op dezelfde manier beschermd als iemand die
een goed heeft ontvangen van een beschikkingsonbevoegde.
Bij de vestiging van een pandrecht moet onderscheid worden gemaakt tussen de goederenrechtelijke
overeenkomst en de feitelijke vestiging van het recht. De goederenrechtelijke overeenkomst vereist
wilsovereenstemming op het moment van de vestiging van het pandrecht. De feitelijke vestiging van
het pandrecht verschilt afhankelijk van het soort goed waarop het recht wordt gevestigd.
Er zijn verschillende vormen van pandrecht, waaronder vuistpand, bezitloos pandrecht, openbaar
pandrecht en stil pandrecht. Vuistpand en bezitloos pandrecht kunnen worden gevestigd op
roerende zaken, order- of toonderpapieren. Vuistpand is een pandrecht waarvan het voor iedereen
duidelijk is dat het is gevestigd, terwijl bij bezitloos pandrecht dit niet direct zichtbaar is. Bezitloos
pandrecht kan worden gevestigd door middel van een authentieke of geregistreerde onderhandse
akte, zonder dat de verpande goederen uit de macht van de pandgever hoeven te worden gebracht.
Voor vorderingen op naam kan een openbaar pandrecht of een stil pandrecht worden gevestigd. Een
openbaar pandrecht vereist een akte en mededeling van de verpanding aan de schuldenaar, terwijl
een stil pandrecht kan worden gevestigd met een akte zonder mededeling aan de schuldenaar.
Het is niet mogelijk om vuistpand te vestigen op toekomstige goederen, maar bezitloos pandrecht
kan wel op toekomstige roerende zaken worden gevestigd. Voor toekomstige vorderingen is een
openbaar pandrecht niet toegestaan, maar een stil pandrecht kan wel worden gevestigd.
De overeenkomst van pandbelening, waarbij een pandhuis een geldsom ter beschikking stelt en de
pandbelener een roerende zaak in de macht van het pandhuis brengt, wordt geregeld in de
Pandhuiswet, opgenomen in titel 2D van Boek 7 BW (Burgerlijk Wetboek). De pandbelener is een
natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
, H4.1.2: Rechten van de pandhouder
Een pandhouder heeft verschillende rechten met betrekking tot het pandrecht. Deze rechten
omvatten:
1. Voorrang: De pandhouder heeft voorrang op andere schuldeisers bij het verhalen van een
geldvordering op het in pand gegeven goed (artikel 3:227 lid 1 BW).
2. Recht van parate executie: De pandhouder heeft het recht van parate executie. Dit houdt in
dat de pandhouder het verpande goed mag verkopen en zich op de opbrengst mag verhalen
als de schuldenaar in verzuim is (artikel 3:248 lid 1 BW). De pandhouder hoeft geen
executoriale titel via een gerechtelijke procedure te verkrijgen om het goed te verkopen.
3. Separatist in faillissement: De pandhouder heeft het recht van parate executie, zelfs in het
geval van het faillissement van de pandgever (artikel 57 Fw). Dit betekent dat de pandhouder
het verpande goed kan verkopen en zich kan verhalen op de opbrengst zonder rekening te
houden met andere schuldeisers. De pandhouder wordt daarom een separatist genoemd. In
het geval van een bezitloos pandrecht kan de pandhouder ook afgifte van het verpande goed
eisen van de curator.
De verkoopprocedure van het verpande goed vereist dat de pandhouder de pandgever ten minste
drie dagen van tevoren op de hoogte stelt van de verkoop, inclusief plaats en tijd (artikel 3:249 lid 1
BW). De verkoop vindt meestal plaats via een openbare veiling, waarbij de pandhouder bevoegd is
om mee te bieden (artikel 3:250 BW). Na aftrek van de executiekosten ontvangt de pandhouder het
bedrag waarvoor hij pandrecht heeft. Eventueel overschot wordt aan de pandgever uitgekeerd.
Het is belangrijk op te merken dat de pandhouder niet gerechtigd is om het verpande goed zichzelf
toe te eigenen (artikel 3:235 BW). In bepaalde gevallen kan de voorzieningenrechter van de
rechtbank toestemming geven voor een afwijkende wijze van verkoop of een onderhandse verkoop
(artikel 3:251 BW).
Als het pandrecht op een vordering rust, is de pandhouder bevoegd om betalingen te eisen en te
innen, zowel in als buiten rechte. Deze bevoegdheden blijven bij de pandgever totdat het pandrecht
aan de schuldenaar van de vordering is medegedeeld (artikel 3:246 lid 1 BW). Na mededeling aan de
schuldenaar kan de pandgever alleen nog met toestemming van de pandhouder of de kantonrechter
nakoming van de vordering eisen of innen (artikel 3:246 lid 4 BW). Als de schuldenaar de verpande
vordering voldoet, rust het pandrecht op het geïnde bedrag (artikel 3:246 lid 5 BW). In het geval van
meerdere pandrechten op dezelfde vordering, komen deze bevoegdheden alleen toe aan de hoogst
gerangschikte pandhouder (artikel 3:246 lid 3 BW).
Let op dat de specifieke rechten en procedures met betrekking tot pandrecht kunnen variëren
afhankelijk van de rechtsjurisdictie en de geldende wetgeving. De bovengenoemde informatie is
gebaseerd op het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (BW) en de Faillissementswet (Fw).