100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting - Ontwikkelingspsychologie voor Pedagogen (P_BONTPED) €6,44   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting - Ontwikkelingspsychologie voor Pedagogen (P_BONTPED)

1 beoordeling
 97 keer bekeken  4 keer verkocht

Een samenvatting van het vak 'Ontwikkelingspsychologie voor pedagogen'. Het is een uitgebreide en volledige samenvatting van het boek 'Child and Adolescent Psychology' van Stephen von Tetzchner. Ook is er een samenvatting van de kennisclips.

Voorbeeld 4 van de 112  pagina's

  • 13 juli 2023
  • 112
  • 2022/2023
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (24)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: youssraloubna • 7 maanden geleden

avatar-seller
anne-185741
SAMENVATTING LITERATUUR EN KENNISCLIPS

WEEK 1 | BIOLOGISCHE ONTWIKKELING

HOOFDSTUK 5 | GENEN, EVOLUTIE, ERFELIJKHEID EN OMGEVING

Menselijke genen zijn ontstaan door evolutie (fylogenie) en vormen een essentiële biologische
fundamenten voor individuele ontwikkeling (ontogenie). Genen zijn de basis van menselijke
eigenschappen. Genen kunnen ontwikkeling vanaf begin of op latere leeftijd beïnvloeden. Er
is een complexe werkelijkheid tussen genen en omgeving, daar is beperkte kennis over.
Chromosomen zijn draadachtige structuren die genen bevatten en zich in de celkern
bevinden. Bij conceptie: 23 paren of 46 chromosomen. M.u.v. voortplantingscellen (gametes)
bevatten alle cellen van het lichaam normaal gesproken 46 chromosomen. Vrouwen: XX,
mannen: XY.

Genen zijn opgebouwd uit DNA. Elk chromosoom bestaat uit 1000 genen, dus elke cel bevat
23.000 verschillende genen. DNA vult de verscheidenheid aan van functies in de cel, regelt
de vorming van nieuwe eiwitten en katalyseert chemische reacties op het lichaam. Allelen
zijn genen die op dezelfde locatie twee chromosomen in een chromosomenpaar delen en
dezelfde genetische kenmerken beheersen. Ze zijn niet identiek. Combinatie van genen
maakt bijvoorbeeld dat je een bepaalde oogkleur hebt.

Kinderen krijgen hun genen van hun ouders. Voortplantingscellen zijn niet uniek.
Combinatie van genen die een kind krijgt via ouders: genotype. Waarneembare
eigenschappen van het kind, zowel fysieke als psychologische kenmerken: fenotype. Ze erven
genen en genetische factoren die invloed hebben op de kans dat een kind zichzelf op een
bepaalde manier ontwikkelt.

Erfelijkheidswetten van Mendel beschrijven hoe genetische bepaalde eigenschappen variëren
met de genen die zijn geërfd van de oudergeneratie. Sommige zijn dominant, anderen zijn
recessief. Dominante eigenschap zal zich altijd laten gelden als het gen aanwezig is op een
van de chromosomen in een paar. Een recessieve eigenschap moet via beide ouders worden
overgedragen, wat betekent dat het gen op beide chromosomen in een paar aanwezig moet
zijn om tot expressie te komen. Alle mensen zijn dragers van recessieve genen en kunnen dus
de genetische basis doorgeven van eigenschappen die ze zelf niet hebben. Kan ervoor zorgen
dat broers of zussen er heel anders uit zien.

Alle chromosomen, behalve geslachtshormonen zijn chromosomaal. Wanneer een gen op een
geslachtschromosoom leidt tot een verhoogde kans op een bepaalde ontwikkeling, spreekt
men van geslachtsgebonden overerving. Aangezien de meeste genen op dit chromosoom
recessief zijn, zullen de meeste recessieve genen op het X-chromosoom van mannen tot
expressie worden gebracht, terwijl de recessieve genen op het X-chromosoom van vrouwen
waarschijnlijker zullen worden onderdrukt. Dit betekent dat aandoeningen die verband
houden met het X- chromosoom vaker voorkomen bij mannen dan bij vrouwen. Twee keer
zoveel jongens als meisjes zijn bijvoorbeeld kleurenblind. Geslachtschromosomen zijn
betrokken bij een aantal bekende ziektebeelden (zie tabel 5.1).

Mutatie is een plotselinge verandering van genetische code. Kunnen leiden tot
veranderingen in genexpressie. Er is een positieve correlatie tussen mutaties en de leeftijd
van ouders. Ieder mens heeft gemiddeld 300 mutaties.

,Volgens het model van Mendel maakt het niet uit of een gen van de moeder of van de vader
komt. Gen kan wel anders functioneren afhankelijk van of het van vader- of moederkant
komt. ‘Imprinting’ betekent dat een gen wordt ‘uitgezet’ als het kind een gen van een andere
ouder erft, maar niet als hetzelfde gen wordt doorgegeven van de andere ouder. ‘Genomische
imprinting’ houdt meestal geen permanente verandering of mutatie in DNA in, maar een
tijdelijke of permanente verandering in de functie van een deel van het DNA van een
individu. Meestal omvat ‘imprinting’ normale genetische mechanismen. Tot nu toe zijn
ongeveer 100 ingeprente genen te beschrijven. Heeft een belangrijke rol gespeeld in evolutie:
bij het ontwikkelen van het brein.

Evolutietheorie van Darwin: een soort ondergaat in de loop van de tijd veranderingen.
Aanpassen aan omgeving, om beter in die omgeving op te groeien. Survival of the fittest, dus
zwakke sterven uit. Geeft een constante transformatie en natuurlijke selectie. Creëert geen
nieuwe vaardigheden of kenmerken, maar bestaande kenmerken en vaardigheden. Evolutie
is een proces van interactie tussen genen en omgeving.

Informatie in eerste cel (zygote) is een noodzakelijke voorwaarde voor de vorming van een
individueel organisme. Voor een optimale ontwikkeling moeten de omgevings-kenmerken en
genetisch functioneren op elkaar zijn afgestemd. De genetische structuur of codesequentie
van het individu is stabiel, maar de functie van de genen, hun productie van RNA, is
aanpasbaar en dynamisch. Epigenese is een proces waarbij mechanismen betrokken zijn die
de functie van genen reguleren zonder hun structuur te veranderen, inclusief imprinting.
Genen zijn aangeboren, maar het is het epigenetische proces dat bepaalt hoe ze tot uiting
komen. Rol van het epigenetische proces is om te zorgen voor een typische ontwikkeling
onder verschillende omgevingsomstandigheden. Gaat soms fout en leidt tot atypische
ontwikkeling.

Hoe functioneren genen en hoe beïnvloed de omgeving de ontwikkeling van het individu? De
vorming van een individu door interactie tussen genen en omgeving betekent dat er een
mechanisme moet bestaan voor genen en ervaring om elkaar te beïnvloeden. Vermogen van
genen om zichzelf te aan te passen stelt het organisme in staat hetzelfde
ontwikkelingsresultaat te bereiken door gebruik te maken van verschillende bronnen.
Geneffecten gaan maar 1 richting op: ontwikkelingsmodel van Gottieb. Vier niveaus:




Relatie tussen invloed nature en nurture op verschillen in intelligentie, persoonlijkheid,
sociale vaardigheden en andere gebieden is fundamenteel in de ontwikkelingspsychologie.

- Familiestudies: gebaseerd op het feit dat mensen die aan elkaar verwant zijn alle of
een deel van de genen delen die bijdragen aan individuele verschillen. Dit omvat
vergelijken van monozygote (identieke) en dizygote (twee-eiige) tweelingen, broers en
zussen die samen en afzonderlijk opgroeien en kinderen met biologische of
pleegouders. Identieke tweelingen hebben dezelfde gen, dus impact van genen en
omgeving is dan goed te onderzoeken. Als de omgeving identieke tweelingen niet
beïnvloed, moeten hun vergelijkbare eigenschappen worden veroorzaakt door hun
gedeelde genen. Onderzoek heeft bewezen dat de correlatie voor lengte, intelligentie,
temperament, persoonlijkheid etc. toenemen met de hoeveelheid gedeeld genetisch

, materiaal. Epigenetische verschillen dragen anderzijds bij aan diversiteit in
genexpressie, ook bij tweelingen. Wanneer twee-eiige tweelingen meer op elkaar
lijken dan op andere broers en zussen, moet dit komen door grotere overeenkomsten
in de omgeving, aangezien ze tegelijkertijd zijn geboren. Immers, zowel twee-eiige
tweelingen als gewone broers en zussen delen ongeveer 50 procent van hun genen. Bij
sommige dingen neemt de gelijkenis bij tweelingen toe naarmate ze ouder worden,
maar soms nemen ze ook af. Uit adoptiestudies bleek dat de kwaliteit van de
omgeving van invloed is op intelligentie. Ook invloed van genen op psychiatrische
stoornissen.
o Kritiek op erfelijkheid omdat het een onrealistisch beeld geeft van invloed van
genen en omgeving. Effect van de genen zal afhangen van de genen van het
individu, en de erfelijkheidsgraad zal afhangen van de omgeving.
- Genstudies: typische en atypische ontwikkeling. Aanwezigheid van een bepaalde
genvariant is misschien wel belangrijker dan de hoeveelheid gedeelde genen. Het in
kaart brengen van het menselijk genoom in het eerste deel van de eenentwintigste
eeuw leidde tot een zoektocht naar genen of genvarianten (allelen) die geassocieerd
zijn met specifieke functies of aandoeningen. De meest gebruikelijke methode is de
studie van 'kandidaatgenen', waarbij individuen met of zonder een bepaalde
eigenschap of stoornis worden vergeleken met betrekking tot de aanwezigheid van
een of enkele genen die zijn geselecteerd omdat bestaande kennis over hun functie
suggereert dat ze mogelijk een rol spelen bij de ontwikkeling van de eigenschap of
stoornis in kwestie. Of vergelijken van genen van een persoon met een aandoening
met de genen van een persoon zonder aandoening. Bevindingen suggereren dat
kinderen met een "gevoelig allel" van een gen meer afhankelijk zijn van gunstige en
relevante omgevingsomstandigheden dan kinderen met andere allelen van het gen.
Genen en omgeving interacteren continu. Pagina 133 voor voorbeeld. Waarschijnlijk
beïnvloed een gen algemene herseneigenschappen. Sommige varianten van genen
(allelen) zijn prominenter aanwezig in bepaalde geografische gebieden dan in andere,
waardoor onderzoekers gaan speculeren over een mogelijke relatie tussen genen en
cultuur. Het is gebruikelijk om onderscheid te maken tussen collectivistische en
individualistische culturen. Studies hebben aangetoond dat het korte allel van
MAOA, dat een grotere gevoeligheid voor de sociale omgeving lijkt in te houden, vaker
voorkomt in collectivistische dan in individualistische culturen. Kennis van
genfuncties blijft beperkt.

Genen moeten de mogelijkheden zodanig beperken dat bepaalde ontwikkelings- uitkomsten
waarschijnlijk of onvermijdelijk zijn. De genetische architectuur zorgt voor voldoende
flexibiliteit om te kunnen overleven wanneer de omgeving verandert. Het laat ruimte voor
meer ontwikkelingsmogelijkheden of plasticiteit. In plaats van de effecten van erfelijkheid en
omgeving te bespreken, is het gebruikelijker geworden om de termen genetische en
omgevingsbeperking en plasticiteit te gebruiken. De kwestie van natuur en opvoeding, of
rijping en leren, wordt zo geherformuleerd tot een vraag over beperkingen in de potentiële
eigenschappen van kinderen en hun plasticiteit en aanpassingsvermogen.

De grootste verschillen zitten op gebieden met een basis in de neurologische ontwikkeling,
zoals cognitieve en sociale vaardigheden en persoonlijkheid. Dit betekent dat de beperkingen
op de ontwikkeling van de hersenen kleiner zijn en dat de plasticiteit groter is dan in andere
groeigebieden. Het zijn precies zulke kenmerken die verband houden met de neurologische
functie die vanuit biologisch oogpunt de grootste onenigheid veroorzaken.

Behaviorisme zit aan het ene uiterste van nature-nurture. Aan de andere kant van de schaal
ligt het nativisme: de theoretische mogelijkheid dat ontwikkelingsveranderingen het
resultaat zijn van genetisch bepaalde beperkingen en rijping, en dat de primaire functie van
de omgeving het triggeren van aangeboren kennis is. Dit betekent dat de verschillen tussen

, kinderen uitsluitend te wijten zijn aan verschillen in genetische samenstelling. Scarr: genen
dragen niet alleen substantieel en direct bij aan de ontwikkeling, maar ook aan de
ervaringen van kinderen: "genotypes drive experience". Hiermee bedoelt ze dat genen
kinderen eigenschappen meegeven die hen ertoe brengen bijzondere ervaringen op te zoeken
en zo een eigen omgeving te vormen. Kinderen zijn daarin passieve agenten voor hun genen,
zowel wat betreft intelligentie als persoonlijkheid.

De meeste ontwikkelingspsychologen positioneren zich tussen radicaal behaviorisme en
sterk nativisme, met grote variaties in de nadruk die ze leggen op genen versus de omgeving.
Op gebieden als taal, persoonlijkheid en intelligentie zijn de theoretische verschillen vooral
uitgesproken (zie elders in dit boek voor besprekingen hiervan). Bovendien stellen veel
theoretici vraagtekens bij het idee om het effect van genen te scheiden van dat van de
omgeving.

HOOFDSTUK 6 | STIMULATIE EN ACTIVITEIT TIJDENS DE ONTWIKKELING
VAN DE FEUTUS

Een centrale vraag is hoe fysiologische en andere factoren tijdens de ontwikkeling van de
foetus bijdragen aan de verschillen tussen kinderen. Foetale ontwikkeling heeft 3 stadia:

- Kiemperiode: eerste 10 dagen van de ontwikkeling. In de eerste 4 dagen ontwikkelen
zich 60 cellen. Na een paar dagen beginnen de cellen samen te clusteren in drie lagen.
De buitenste laag (ectoderm) ontwikkelt zich tot de huid en het zenuwstelsel. De
middelste laag (mesoderm) wordt het skelet en de spieren, terwijl de binnenste laag
(endoderm) evolueert naar de inwendige organen. Eerste 8 weken van ontwikkeling
wordt de foetus een embryo genoemd. De periode van 6 weken na de kiemperiode is de
embryonale periode, terwijl de foetale periode duurt tot de geboorte. Na 3-4 weken
begint het hart te kloppen. 8 weken: eerste vormen van een mens worden zichtbaar.
12 weken: duidelijk te zien. De hersenen krijgen voorrang tijdens de foetale periode,
daarom is het hoofd relatief groot. 12 weken: bloedcirculatie, 24 weken: lucht
inademen.

Invloed moeder via voeding en opname voedingsstoffen. Mentale diabetes kan de groei
verminderen en ontwikkeling vertragen. Stoffen die de foetus kunnen schaden worden
teratogenen genoemd. Roken zorgt voor lager geboortegewicht. Drinken zorgt voor groter
risico gevaren bevalling en ontwikkelingsstoornis bij het kind. Heroïne: problemen met
aandacht, perceptueel en cognitief functioneren. Cocaïne: minder voeding voor foetus. In
sommige periodes meer gevoelig tijdens ontwikkeling:




De ontwikkeling van de zintuigen vindt plaats in een vaste volgorde: eerst het tastzintuig en
het evenwichtsgevoel, gevolgd door reuk en smaak, dan horen en ten slotte zien. Al deze zijn
begonnen te functioneren voordat de foetus 26 weken oud is. De zintuigen krijgen
verschillende soorten stimulatie tijdens de ontwikkeling van de foetus. Het
evenwichtssysteem wordt gestimuleerd door de bewegingen van de moeder en haar fysieke
activiteit kan druk of trillingen op de foetus veroorzaken. Niet bekend of foetus pijn kan

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper anne-185741. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,44. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 76669 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€6,44  4x  verkocht
  • (1)
  Kopen