SAMENVATTING
HANDHAVINGSRECHT
SEBASTIAN ROLLÉ
Tilburg University 2016-2017
,Inhoud
Hoorcollege 1 – Inleiding ......................................................................................................................... 2
Hoorcollege 2 – Toezicht op de naleving ................................................................................................ 3
Hoorcollege 3 – Bestuursdwang en dwangsom I .................................................................................... 9
Hoorcollege 4 – Bestuursdwang en dwangsom II ................................................................................. 18
Hoorcollege 5 – Bestuurlijke boete en bestuurlijke strafbeschikking ................................................... 19
Hoorcollege 6 – De intrekking en overige bestuurlijke sancties, inclusief certificatie en handhaving . 25
Hoorcollege 7 – Beginselplicht tot handhaving, gedogen en evenredigheid van sancties ................... 29
Hoorcollege 8 – Tenuitvoerlegging van sancties, rechtsbescherming en de betekenis van het EU-recht
............................................................................................................................................................... 45
Hoorcollege 9 – Organisatie van de handhaving en ketens in de handhaving ..................................... 65
,Hoorcollege 1 – Inleiding
Blomberg hfd. 1
Zonder handhaving komt er van het recht in de praktijk niet veel terecht. De term ´handhavingsrecht´
doelt in dit boek op rechtshandhaving en niet op de handhaving van de openbare orde. Gaat in het
boek alleen om handhaving van het bestuursrecht. De te handhaven regels zijn bestuursrechtelijk,
maar kunnen wel geëffectueerd worden door strafrechtelijke maatregelen.
Bestuurlijke sanctie
Bestuurlijk wil zeggen dat de sanctie is opgelegd door een bestuursorgaan.
Sanctie is een door het publiekrecht voorziene, belastende maatregel, opgelegd wegens een
overtreding van een bestuursrechtelijk voorschrift. In andere rechtsstelsel is het echter niet altijd
gebruikelijk om wat wij herstelsancties noemen, sancties te noemen.
De Awb maakt onderscheid tussen herstelsancties en bestraffende sancties. Een herstelsanctie is een
sanctie die strekt tot het geheel of gedeelteijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding,
tot het voorkomen van herhaning van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van
de gevolgen van een overtreding (art. 5:2 lid 1 sub b Awb).
Last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom zijn herstelsancties. Bij de intrekking is het
karakter lastiger vast te stellen. Een bestuurlijke sanctie is bestraffend, voor zover deze ertoe strekt
de overtreder leed toe te voegen. De objectieve strekking van de sanctie is bepalend.
EHRM Engel (1976) stelde criteria voor vraag of een sanctie een criminal charge en dus bestraffend
is. Biedt uitkomt is casuïstische gevallen, maar niet in het algemeen:
- Classificatie naar nationaal recht
- Aard van de overtreding
- Aard en zwaarte van de sanctie
Een figuur die lijkt op een sanctie, maar het niet is, is de enkele last tot het verrichten van bepaalde
handelingen (art. 5:2 lid 2 Awb). Pas wanneer degene de last niet uitvoert, kan een last onder
bestuursdwang of een last onder dwangsom worden opgelegd ter handhaving van de ‘enkele last’.
2
,Hoorcollege 2 – Toezicht op de naleving
Blomberg hfd. 2
Gaat over het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften als bedoeld in titel 5.2 Awb:
handhavingstoezicht. Gaat om zowel periodieke als incidentele (naar aanleiding van klachten)
controles door de overheid op naleving van regels. Voor zover het toezicht op de naleving voorafgaat
aan sanctionering, wordt wel gesproken van het voortraject bij handhaving. Toezicht ís ook
handhaving: in de praktijk leidt toezicht er immers toe dat veel overtredingen worden voorkomen of
beëindigd.
Handhavingstoezicht
Het begrip toezicht op de naleving of handhavingstoezicht is niet wettelijk gedefinieerd. Wel zegt art.
5:11 Awb dat toezichthouders personen zijn die met het houden van toezicht op de naleving zijn
belast. Kabinet hanteert een ruimere definitie van de toezichtsfunctie: ‘het verzamelen van
informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich
daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
Dit omvat ook het bestuurlijk toezicht op medeoverheden’. Ook de ‘nazorg’: het controleren of
eerder geconstateerde overtredingen zijn beëindigd, valt onder handhavingstoezicht.
Handhavingstoezicht is dus ‘alle handelingen van daartoe aangewezen toezichthouders gericht op
het verzamelen van gegevens omtrent de naleving van wettelijke voorschriften en de
oordeelsvorming over die naleving’.
Andere vormen van toezicht
Uitvoeringstoezicht: overheid verzamelt gegevens om te controleren of is voldaan aan
vereisten om voor bijv. subsidie of vergunning in aanmerking te komen. De hieruit
voortvloeiende controle- of uitvoeringshandelingen worden soms wel uitvoeringstoezicht
genoemd.
Interbestuurlijk toezicht: toezicht op bestuursorganen door andere, vaak hogere,
bestuursorganen. Valt niet onder handhavingstoezicht. Hierbij geeft Awb in art. 10:25 e.v.
Awb regels m.b.t. negatieve toezicht: de bevoegdheid tot goedkeuring van besluiten dan wel
onthouding daarvan en de bevoegdheid tot vernietiging van besluiten. Het positieve toezicht
is vooral te vinden in de Provinciewet en Gemeentewet en houdt in als een vordering of
bevel tot nemen van een bepaald besluit kan worden gegeven dan wel door het hogere
orgaan ind e plaats kan treden van het lagere orgaan.
Opsporing: toezicht op de naleving is iets anders dan opsporing, waarvan sprake is als
onderzoek wordt verricht ter opheldering van een strafbaar feit en/of ter voorbereiding van
het opleggen v.e. strafrechtelijke sanctie. (zie ook art. 132a Sv)Vaak vereist het een
vermoeden van een strafbaar feit. Toezicht kan daarentegen geheel preventief zijn.
Boeteonderzoek: het onderzoek naar beboetbare feiten (‘bestuursrechtelijke kopie v.d.
opsporing’). (Wet milieubeheer)
Toezichthouders
Met het houden van toezicht belaste personen
Art. 5:11 Awb: personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden
van toezicht op de naleving van regels.
Bijv. de NVWA, ACM, AFM en DNB zijn wel toezichthouders in het economisch bestuursrecht,
maar niet in de zin van de Awb. Wel hebben deze organen vaak de bevoegdheid om
ambtenaren aan te wijzen als toezichthouder.
3
, Van belang is dat toezichthouders bestuursorgaan zijn ex art. 1:1 lid 1 sub a Awb. Zij oefenen
immers (publiekrechtelijke) bevoegdheden uit en maken deel uit (zijn ‘orgaan’) van een
publiekrechtelijke rechtspersoon. Al hun handelen wordt genormeerd door de Awb.
Aanwijzing van toezichthouders
De bijzondere wet geeft het tot handhaving bevoegde gezag de bevoegdheid om personen
(vaak ambtenaren) bij aanwijzingsbesluit als toezichthouder aan te wijzen. Zo’n besluit kan
individueel zijn of categoriaal (per dienst of afdeling; dan is het geen beschikking, maar
besluit van algemene strekking).
Reikwijdte bevoegdheid toezichthouders
Toezichthouders mogen hun bevoegdheden alleen gebruiken voor het toezicht op de
naleving v.d. wetgeving waarvoor zij zijn aangewezen. Wel mogen zij bij een vermoeden van
overtreding die buiten hun bevoegdheid valt, deze melden aan de desbetreffende dienst.
Toezichthouders van landelijk opererende diensten als de NVWA of ILT zijn in het hele land
bevoegd. Andere kunnen hun bevoegdheid uitsluitend uitoefenen in het ambtsgebied van
het betreffende orgaan. Wel is het mogelijk dat één toezichthouder door meerdere organen
wordt aangewezen.
Toezichtsbevoegdheden
Betreden van plaatsen
Art. 5:15 Awb geeft toezichthouders de bevoegdheid om (met medeneming van hun
apparatuur) elke plaats te betreden, behalve woningen zonder toestemming van de
bewoner. De betredingsbevoegdheid beperkt zich tot het ‘zoekend rondkijken’. Deze
beperking geldt niet als het toezicht is gericht op specifieke zaken (zoals hygiëne in een
restaurant, etc.).
Betreden van woningen
Weigert de bewoner toestemming te verlenen, dan houdt het voor de toezichthouder in
beginsel op (een machtiging tot binnentreden mag niet worden afgegeven, omdat art. 5:15
Awb niet bevoegdheid tot binnentreden omvat). Soms wordt in de bijzondere wet wel de
bevoegdheid gegeven om zonder toestemming v.d. bewoner de woning te betreden, bijv.
art. 5.13 Wabo en art. 53 Vw.
De toezichthouders moeten uiteraard eerst om toestemming vragen en info geven over doel
en reden van het binnentreden. Bij weigering mag niet zonder meer worden
binnengetreden, ook al geeft bijzondere wet daartoe bevoegdheid. O.g.v. art. 2 Awob
hebben teozichthouders een schriftelijke machtiging nodig, tenzij het noodzakelijk is ter
voorkoming/bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor veiligheid van personen of
goederen. Getoetst moet worden of het binnentreden gelet op het doel redelijkerwijs
noodzakelijk is (art. 3 lid 3 Awob).
Ook bij binnentreding (van een woning) geldt dat toezichthouders niet mogen doorzoeken,
maar slechts ‘zoekend rondkijken’.
Huisbezoeken (socialezekerheidsrecht)
In het socialezekerheidsrecht is er geen binnentredingsbevoegdheid, maar toch zijn
huisbezoeken vrij gangbaar op dat beleidsterrein om de leefsituatie van
uitkeringsgerechtigden na te gaan e.d. De ambtenaren in kwestie mogen alleen naar binnen
met toestemming v.d. bewoner, maar in de praktijk voelen veel bewoners zich niet vrij om
toegang te weigeren. Derhalve vormt het toch een inbeuk op het huisrecht (art. 12 GW).
Daarom extra eisen aan huisbezoek: beter informeren van doel en reden v.d. binnenkomst
en uitleg van gevolgen bij weigering van binnentreden.
4
, Bedrijfsruimten en de bescherming v.d. persoonlijke levenssfeer
In het NL recht vallen bedrijfsruimten in beginsel niet onder het begrip ‘woning’, zodat voor
het betreden ervan geen specifieke bevoegdheidsgrondslag nog een machtiging tot
binnentreden is vereist. Dit staat echter onder druk van EHRM arrest Colas Est. Hiermee
bracht EHRM ook ‘gewon’ niet aan woningen gerelateeerde bedrijfsrtuimten onder de
reikwijdte van art. 8 EVRM. Ze vallen er niet automoatisch onder, maar wel zou in bepaalde
gevallen een machtiting tot binnentreden nodig zijn dan wel een onderzoeksrechter
aanwezig moeten zijn. Dit is beide niet voorzien in de Awb.
Vorderen van inlichtingen
Bij de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen o.g.v. art. 5:16 Awb gaat het om het stellen
van min of meer concrete vragen waarop degene naar waarheid moet antwoorden,
mondeling of schrijftelijk. Die vragen moeten natuurlijk in relatie staan tot het wettelijk
voorschrift op de naleving waarvan toezicht wordt gehouden. In beginsel kan van eenieder
inlichtingen worden gevorderd, tenzij bijzondere wet daar uitzondering op maakt. Het is
geen vrijblijvende vraag, het gaat om vorderen, dus in beginsel verplicht naar waarheid
antwoorden. Het zwijgrecht daarentegen komt toe aan hen waarbij het gaat om een criminal
charge. Daarvan is ruwweg sprake als wordt overwogen om een bestraffende (bestuurlijke)
sanctie op te leggen.
Vorderen van inzage in ID-bewijs
O.g.v. art. 5:16a Awb zijn toezichthouders bevoegd om inzage te vorderen van een ID-bewijs
ex art. 1 WID. Iedereen ouder dan 14 jaar is o.g.v. art. 2 WID verplicht om op vordering van
een politieambtenaar of toezichthouder een ID-bewijs te tonen. Het hier niet aan voldoen
levert geldboete op ex art. 447e Sr. Een toezichthouder is echter niet bevoegd om een PV op
te stellen van overtreding van art. 2 WID, hij moet dus de hulp va de politie inroepen, tenzij
hij tevens BOA is.
Vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden
O.g.v. art. 5:17 Awb zijn toezichthouders bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens
en bescheiden. Moet gaan om gegevens die nodig zijn om te kunnen controleren of de regels
in kwestie zijn nageleefd. Het gaat om inzage, dus is algemener dan vorderen van
inlichtingen. Tonen van de gegevens is genoeg. Persoonlije gegevens mogen niet op voet van
art. 5:17 Awb worden ingezien.
O.g.v. art. 5:17 lid 2 Awb mag de toezichthouder kopieën maken van de gegevens en
bescheiden. Als dat niet ter plaatse kan, mogen d egegevens worden meegenomen voor zo
kort mogelijke tijd.
Forensic image (bijv. harde schijf die compleet uitgelezen wordt, ook bestanden terughalen
e.d.) lijkt op gespannen voet te staan met 5:17 Awb.
Onderzoek, opneming en monsterneming (‘zakenonderzoek’)
O.g.v. art. 5:18 Awb zijn toezichthouders bevoegd om zaken aan onderzoek en opneming
(waaronder meting en weging) te onderwerpen en daarvan monsters te nemen. Als dit niet
ter plaatse mogelijk is, mogen de zaken voor korte tijd worden meegenomen tegen afgifte
v.e. schriftelijk bewijs (lid 4). Wel bestaat recht op contra-expertise (lid 3) en moet op
verzoek een tweede monster hiervoor worden genomen.
Onderzoek m.b.t. vervoermiddelen
Vervoermiddelen en hun lading kunnen o.g.v. art. 5:19 Awb worden onderzocht. Het begrip
vervoermiddelen is ruim en omvat zowel voertuigen (waaronder aanhangwagens) en
vaartuigen als luchtvaartuigen. Meestal gaat het om de lading die onderzocht wordt. De
bevoegdheid bestaat alleen als naar het redelijk oordeel v.d. toezichthouder zaken worden
5
, vervoerd met betrekking tot welke hij een toezichthoudende taak heeft (lid 2). Willekeurig
vervoermiddelen onderzoeken is dus niet toegestaan. Daarnaast kunnen toezichthouders
vorderen dat besturder of schipper zijn voertuig stilhoudt en naar een aangewezen plaats
overbrengt. De bestuurder kan echter niet tot stilhouden worden gedwongen (bijv.
wegversperring). Dat zou bestuursdwangtoepassing zijn, waartoe toezichthouders
onbevoegd zijn.
Medewerkingsplicht
In beginsel is eenieder verplicht om toezichthouders desgevraagd alle medewerking te
verlenen, mits de medewerking redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van hun taak (art.
5:20 Awb). Kan dus ook tot derden gericht worden die eigenlijk niet ‘normaddressaat’ zijn.
Deze derden moeten dan wel op een of andere manier betrokken zijn daarbij, maar hoeft
niet betrokkenheid bij overtredingen te betekenen.
Wel stelt art. 5:13 Awb grenzen aan de kring van personen van wie medewerking kan
worden gevorderd, omdat toezichthouder niet verder mag gaan dan redelijkerwijs
noodzakelijk is voor een goede taakvervulling. De medewerkingsplicht geldt niet voor
‘wettelijke geheimhouders’ zoals advocaten, notarissen, artsen etc., althans voor zover dat
uit hun wettelijke geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Degene die (ten onrechte) weigert mee te werken, riskeert strafvervolging wegens
opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel (art. 184 Sr).
Het langs bestuursrechtelijke weg afdwingen van de medewerkingsplicht is vooralsnog in het
algemeen niet mogelijk.
Steeds vaker biedt de bijzondere wet dat echter wel, bijv. bestuurlijke boetes in de DHW,
Warenwet en Wft.
Normering en rechtsbescherming
Legitimatiebewijs: toezichthouder hoeft zich niet standaard te legitimeren, maar moet o.g.v.
art. 5:12 Awb wel verplicht legitimatiebewijs bij zich dragen. Op verzoek moet hij dit tonen
(lid 2). Anonieme controles zijn onder omstandigheden toegestaan, bijv. als effectief toezicht
niet mogelijk is als de toezichthouder zich bekendmaakt.
Taakvervullingscriterium: art. 5:13 Awb bevat specifieke norm voor toezichthouders. Zij
mogen de hun toekomende bevoegdheden slechts gebruiken voor zover dat redelijkerwijs
voor de vervulling van hun taak nodig is (taakvervullingscriterium).
Hierin liggen het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel besloten.
Toezichtsbevoegdheid mag alleen worden ingezet als dat redelijkerwijs noodzakelijk is en het
gebruik mag niet verdergaan dan nodig is voor goed toezicht. Bovendien moet dit op de voor
betrokkene minst belastende manier geschieden.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur: met name zijn van belang verbod van
vooringenomenheid en geheimhoudingsplicht en zorgvuldigheidsbeginsel,
evenredigheidsbeginsel, vereiste van belangenafweging en verbod van misbruik van
bevoegdheid. Van die laatste zullen vooral BOA’s (toezichthouder met buitengewone
opsporingsbevoegdheden) bewust moeten zijn en tijdig moeten aangeven dat betrokkene
niet tot antwoorden is verplicht.
6
,Bijzondere waarborgen bij bestraffende sancties: zwijgrecht en cautieplicht
Zwijgrecht
Er gelden enkele bijzondere waarborgen als er (bestuurlijke) sancties met een bestraffend
karakter aan de orde zijn. In het bijzonder is bij toezicht van belang art. 6 lid 1 EVRM, dat
degene die met een criminal charge wordt geconfronteerd een fair trial recht toekent,
waaronder ook het zwijgrecht wordt begrepen.
Zie art. 5:10a Awb: mensen die met een bestuurlijke bestraffende sanctie worden
geconfronteerd, kunnen zich beroepen op het zwijgrecht. Is het geval bij een vordering om
inlichtingen (5:16 Awb), maar kan ook bij vordering om inzage zijn (5:17 Awb). Het zwijgrecht
zet de medewerkingsplicht opzij, maar het doet niet af aan de inlichtingenplicht in het akder
van de normale wetstoepassing.
Zwijgrecht ziet puur op het afleggen van verklaringen. Onder omstandigheden ziet het ook
op schriftelijke verklaringen, bijv. neergelegd in door betrokkene zelf vervaardigde
documenten.
Beslissned is of het gebruik tot het bewijs van een al dan niet in een document vervatte
verklaring v.d. verdachte in een strafzaak zijn recht om te zwijgen en daarmee zijn recht om
zichzelf niet te belasten van zijn betekenis zou ontdoen.
o Vanaf welk moment?
Zwijgrecht is gekoppeld aan het moment dat de charge daadwerkelijk aanvangt.
Ingevolge art. 5:10a lid 1 Awb is degene die wordt verhoord met het oog op het aan
hem opleggen v.e. bestraffende sanctie niet verpolicht ten behoeve daarvan
verklaringen over de overtreding af te leggen.
Zwijgrecht geldt dus bij vragen die zijn gericht op bestraffing van betrokkene.
Hiermee is objectieve maatstaf beoogd. Dat een bestraffende sanctie kán worden
opgelegd, doet nog geen zwijgrecht ontstaan: moet echt gaan om vragen gericht op
bestraffing. Ook ziet het zwijgrecht op verklaringen omtrent de overtreding.
o Sfeerovergang van toezicht naar opsporing (2 petten)
De overgang van toezicht naar opsporing in het bestuursrecht is mede afhankelijk
van de intentie van de handhaver. Probleem doet zich voor als toezichthouder
tevens BOA is en de overtreding ook strafrechtelijk kan worden afgedaan (2 petten).
Ook bestaat het gevaar dat de toezichtspet te lang wordt opgehouden, terwijl men
eigenlijk al bezig is met opsporing.
o Reikwijdte van nemo tenetur in relatie tot bevoegdheid inzage te vorderen
Nemo teneturbeginsel (het niet te hoeven meewerken aan de eigen veroordeling)
speelt vooral een rol in relatie tot inlichtingenvordering, maar kan soms ook rol
spelen bij een vordering om inzage ex art. 5:17 Awb.
Uit EHRM J.B. v. Zwitserland kan namelijk worden afgeleid dat reeds bestaand
bewijsmateriaal zoals documenten of computerfiles – van dit soort materiaal wordt
sinds het EHRM Saunders aangenomen dat dit bestaat onafhankelijk van de wil van
betrokkene en dus ook onder dwang mag worden opgevraagd – alleen mag worden
ingezien als de overheid van het bestaan daarvan op de hoogte is.
Het is dit onder dwang ‘vissen’ naar informatie dat het EHRM niet toelaatbaar acht.
Iemand verplichten tot het verstrekken van informatie in het kader van toezicht is op
zichzelf toelaatbaar in het nemo tenetur beginsel, maar wel moet bij wilsafhankelijke
7
, informatie in voldoende waarborgen zijn vastgelegd dat die informatie niet wordt
gebruikt voor het onderbouwen van bestraffende sancties.
Rechtsbescherming tegen toezichtshandelingen
De meeste in de praktijk verrichte toezichtshandelingen zijn feitelijk van aard en daarom niet
appellabel (art. 8:1 Awb). De rechtmatigheid van deze toezichtshandelingen kan bij de
bestuursrechter pas aan de orde worden gesteld in de procedure tegen een eventueel sanctiebesluit.
Toetsing geschiedt dus achteraf.
Wel is het al eerder mogelijk om een onrechtmatige-daadsactie in te stellen bij de burgerlijke
rechter.
8
, Hoorcollege 3 – Bestuursdwang en dwangsom I
Blomberg hfd. 3 en 6
Hfd. 3 – Bestuursdwang en dwangsom
Bestuursdwang en dwangsom zijn de twee zuivere herstelsancties. Hoewel ze op elkaar lijken,
kennen ze toch grote verschillen. Beide zijn op herstel gericht, dienen aan bepaalde zelfde eisen te
voldoen, maar kennen verschillende techniek om doel te bereiken.
Typering:
Last onder bestuursdwang
Art. 5:21 Awb: ‘de herstelsanctie inhoudende:
a) Een last tot geheel of gedeelteijk herstel van de overtreding, en
b) De bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te
leggen, als de last niet of niet tijdig
Uiteindelijk kan het bestuur dus door feitelijk optreden bewerkstelligen dat een overtreding wordt
beëindigd. Het overtreden voorschrift kan zowel een gebod als verbod inhouden. Last onder
bestuursdwang kan erg zwaar zijn, afhankelijk van de ernst v.d. overtreding en hetgeen derhalve
moet worden ‘gerepareerd’. Uiteraard moet wel worden bezien of de gevolgen v.d.
sanctietoepassing in redelijke verhouding staan tot de te dienen belangen (art. 3:4 Awb).
Niet noodzakelijk is dta als het tot bestuursdwang komt, de feitelijke uitvoering ervan door
overheidsdienaren geschiedt. Van bestuursdwang kan alleen sprake zijn als het gaat om feitelijk
handelen en niet tot verrichten van rechtshandelingen.
Last onder dwangsom
Is een herstelsanctie, maar kent een ander rechtsgevolg toe aan het niet tijdig uitvoeren van de last.
Art. 5:31d Awb: ‘onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a) Een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b) De verplichting tot betaling van een geldsom als de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Heeft een voorwaardelijk karakter: alsde last op tijd wordt uitgevoerd, vervalt verplichting tot
betaling v.d. geldsom. Het indirecte karakter is dat als overtreder ervoor kiest om de last niet uit te
voeren, het bestuursorgaan dat ook niet hoeft te doen.
Vergelijking
In vergelijking met bestuursdwang is de dwangsom geschikter om een einde te maken aan een
overtreding en herhaling te voorkomen. De sterke financiële prikkel van de dwangsom zorgt
hiervoor. In die zin is de dwangsom een preventief instrument. Voordeel voordeel v.d. dwangsom is
dat het overheid niet verplicht tot zelf handelen. Dit is tegelijkertijd een zwak punt, omdat
bestuursdwang op iets langere termijn daadwerkelijk tot feitelijke reparatie kan overgaan.
Art. 5:32 lid 2 Awb bepaalt dat voor het opleggen v.e. last onder dwangsom niet wordt gekozen, als
het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen verzet.
Beide sancties vereisen dat het in beginsel niet nodig is dat betrokkene enig verwijt kan worden
gemaakt. Neemt niet weg dat het ontbreken van verwijtbaarheid bij oplegging, vormgeving en
uitvoering v.d. sanctie onder omstandigheden relevant kan zijn.
Wettelijke grondslagen
Art. 5:4 lid 1 Awb: bevoegdheid bestaat tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie, dus ook
bestuursdang- of dwangsombevoegdheid. Voor de organen van decentrale overheden bieden de
9