H4 Gleitman
H4 Psychology
Distal stimulus Een object of gebeurtenis in de buitenwereld (Bijvoorbeeld: een
persoon) De distal stimulus is meestal op enige afstand van de ontvanger.
Proximal stimulus de energieën van de buitenwereld die rechtstreeks onze
zintuigen bereiken. (Bijvoorbeeld: een ruis, geluid)
Deze zijn meestal dichtbij/vlakbij.
Het onderscheid tussen de distal en proximal stimulus is cruciaal van belang voor
horen en onze visie.
Dit onderscheid is een probleem voor empiristen.
George Berkeley: Een groot object dat ver van ons vandaan is, kan dezelfde
beeldgrootte op ons netvlies werpen, als een klein object dat dichterbij ons is.
(*Retinal/image size)
Dit vertelt ons niet de grootte van de distal stimulus.
*Retinal=netvlies
Ook stelde Berkeley dat het netvlies twee-dimensioneel is, en het ons niet directe
informatie over de drie-dimensionale wereld kan geven.
De empiristen stelden dat we kunnen waarnemen en bewegen in de drie-
dimensionale wereld, omdat onze ervaring ons geleerd heeft hoe we de twee-
dimensionale proximal stimulus moeten interpreteren. (Dus d.m.v. leren en ervaring)
Je hebt ook diepte signalen die een deel uitmaken van het netvlies beeld.
Deze signalen bevatten visuele perceptie. Een signaal die gebruikt wordt om
diepte te brengen in vele schilderijen.
De empiristen stelden dat in vele omstandigheden, we een patroon van visuele
perceptie zien en een moment later, reiken naar het object of richting het object
gaan.
Deze ervaring maakt een associatie/vereniging van de visuele signaal (cue) en de
juiste beweging; en omdat deze ervaring steeds weer herhaald wordt, produceert de
visuele aanwijzing alleen de herinnering van de beweging, en dus het gevoel van
diepte.
Sommige filosofen stellen dat de rol van de ontvanger een grotere rol speelt dan dat
de empiristen dachten. De ontvanger moet namelijk de binnenkomende informatie
interpreteren en categoriseren.
Immanuel Kant: Perceptie is alleen mogelijk omdat ons verstand /onze geest de
informatie v.d zintuigen organiseert in bepaalde bestaande categorieën.
Ieder van ons heeft een aangeboren inzicht/kennis van bepaalde ruimtelijke
verhoudingen, zodat we weten wat het betekent voor een ding dat naast of ver weg van
een ander ding is, enzovoort. We hebben ook een aangeboren inzicht/kennis van
temporele relaties, en ook wat het betekent dat een gebeurtenis een andere gebeurtenis
veroorzaakt.
,H4 Gleitman
Dit begrijpen van ruimte, tijd en kwaliteit brengt orde aan onze perceptie: zonder dit
kader zou onze sensorische ervaring chaotisch en zinloos zijn.
Dus je onderscheid bv zuur van zoet, rood van groen etc.
Volgens Kant maken deze categorieën perceptie mogelijk.
Deze categorieën moeten plaats vinden, voordat enige perceptuele ervaring kan
optreden, dus ze kunnen niet worden afgeleid door perceptuele ervaringen.
Pyschophysics een benadering van perceptie dat betrekking heeft op de kenmerken
van fysieke stimuli en de zintuiglijke ervaringen die zij produceren.
(Het linken van psychologische ervaringen aan psychische stimuli)
- Absolute threshold De kleinste hoeveelheid van een stimulus dat een
individu kan opmerken. BV: hoeveelheid licht, die nodig is zodat iemand het kan
zien/opmerken.
- Difference threshold De kleinste hoeveelheid dat zorgt dat een stimulus
vergroot of vermindert, zodat een individu het verschil kan opmerken. (De kleinste
verandering in een bijdrage, dat opgemerkt kan worden)
- Just-noticeable difference / JND het kleinste verschil dat een organisme
oprecht/betrouwbaar kan opmerken tussen 2 stimuli.
Dus de minimale hoeveelheid, waardoor een stimuli veranderd.
Deze thresholds kan je voor vele sensorische dimensies meten smaken,
felheid, sterkte van geluid, geuren, zwaarte, druk etc.
Over al deze dimensies, laten verschillende drempels een consistente eigenschap zien:
Ze zijn afhankelijk van proportionele verschillen en niet van absolute verschillen.
Proportioneel evenredig / in verhouding.
Absoluut de grootte, BV: 1000 euro verschil
VOORBEELD:
Een proportionele verandering van een verschil van 2%.
BV: je kan niet het verschil merken tussen een tas van 50,5 kg en 50 kg, want dit is een
verandering van 1%, maar als hij 51 kg is merk je het wel 2%
Weber’s law De observatie dat de omvang/grootte van de difference threshold
proportioneel is aan de intensiteit van de standaard stimulus.
* Hier staat een k, maar in Gleitman is dit een c.
I = De intensiteit van de standaard stimulus.
I = de hoeveelheid die moet worden toegevoegd aan deze intensiteit zodat er een
stijging geproduceerd wordt die opgemerkt kan worden.
c (k) = constant, bijvoorbeeld in het voorbeeld hierboven 2%
Wat voor de c (k) staat in het formule, noemen we Weber fraction
,H4 Gleitman
Hoe kleiner de weber fraction, hoe meer gevoeliger de modaliteit van het zintuig.
Webers law(=wet) is belangrijk om meerdere redenen.
- Het feit dat het ons toelaat om de gevoeligheden van andere zintuiglijke
modaliteiten te vergelijken
- Het helpt ons om een verdere puzzel op te lossen de meting van Difference
thresholds vertelt ons of de ontvanger een veranderingen kan
ontdekken/opmerken of niet.
We zijn meer gevoeliger voor verschillen in gewicht dan dat we zijn voor verschillen in
geluidsterkte.
Gustav Fechner Fechners’s law (Gebasseerd op Weber’s law)
: Beschrijft de relatie tussen de fysieke intensiteit van een prikkel en de psychologische
intensiteit van de ervaring die is geproduceerd door die ervaring.
De wet bepaalt dat de sterkte van een sensatie/gevoel logorithmisch vergoot wordt met
de intensiteit van de stimulus.
S = k log I
S = psychologische grootheid
I = fysieke intensiteit van de stimulus
k = een constante, waarvan de waarde af hangt van de waarde v.d Weber fration
§
(Pijn is een uitzondering bij deze wet, want bij pijn, zorgt een hele kleine toename van de
stimulus al voor een grote toename in de sensatie/ in het gevoel)
Perceptual sensitivity een organismes vermogen om een signaal op te merken.
Decision criteria een organismes regel hoeveel bewijs het nodig heeft om te
reageren/beantwoorden.
Signal-detection theory Theorie, dat waarnemen of niet waarnemen van een
stimulus eigenlijk een oordeel is over of een kortstondige zintuigelijke ervaring het gevolg
is van alleen een achtergrondgeluid of van een achtergrondgeluid plus een signaal.
Wanneer mensen moeten bepalen of een signaal tussen de ruis aanwezig is kunnen vier
situaties ontstaan:
er is signaal en dat wordt waargenomen hit
er is signaal maar wordt niet waargenomen miss
er is geen signaal maar iets wordt wel waargenomen false alarm
er is geen signaal en dat wordt ook niet waargenomen correct rejection.
Bij het kijken van alle getallen, (hoe vaak miss, vals alarm etc.) kunnen we 2 metingen
doen voor elk persoon:
De gevoeligheid voor de input
Criteria van de persoon, hoeveel informatie heeft een persoon nodig voordat hij; “ja ik
hoorde dat” zegt. (of ik zag het/ ik rook het)
, H4 Gleitman
Mensen verschillen in hun gevoeligheid om bepaalde redenen:
- Leeftijd (oude mensen horen vaak slechter bijvoorbeeld)
Mensen hebben dus ook verschillende reactie/antwoord criteria, dit komt door
verschillende factoren.
- Blijvende eigenschappen van de persoon BV: sneller risico’s nemen
- Specifieke omstandigheden
- Iemands geloof/idee over de frequentie v.d. signalen
- Payoff-matrix het patroon van voordelen en kosten geassocieerd met
bepaalde types van reacties/antwoorden
BV: je wilt indruk maken op iemand, of je krijgt een beloning, of je bent bang dat je
‘ongeïnteresseerd’ overkomt.
Signaal detectie wordt bijvoorbeeld gebruikt bij onderzoeken over hypnose.
We maken vaak beslissingen met imperfecte informatie, dus het is weleens zo dat we
errors maken.
Als je je zorgen maakt over valse alarmen kan je stappen nemen om het response
criterion (=reactie criteria) te vergroten.
Dit zal het aantal valse alarmen verkleinen, maar het is geneigd om het aantal missen te
vergroten.
Het verlagen van de reactie criteria zou het aantal missen verkleinen, maar het aantal
valse alarmen vergroten.
Sensory coding
De vele verschillende zintuigen hebben gemeenschappelijke cruciale functies.
In alle gevallen, moet een fysieke prikkel worden omgezet in een neutraal signaal.
Dit is de eerste stap van transductie.
Transductie (=transduction) : Het proces waarin een fysieke prikkel word omgezet in
een signaal binnen het zenuwstelsel.
Eenmaal als de prikkel is omgezet, moet het zenuwstelsel op een of andere manier de
verschillende kwaliteiten van de input vertonen.
Ook moet het zenuwstelsel de verschillen binnen elk zintuig systeem presenteren.
Bv: Dat de pizza zoutig was en niet zoet.
Dit zijn allemaal kwesties van sensorische codering.
Sensory coding (=sensorische codering) :
Het proces waarin het zenuwstelsel de kwaliteiten van de binnenkomende prikkel
presenteert. Bv: of een licht rood of groen is, een zoete of zoute smaak etc.
Een aspect van sensorische codering bevat 1: psychologische intensiteit
Bijvoorbeeld het verschil tussen een fel licht of een gedempt licht.
In bijna alle gevallen codeert het zenuwstelsel de intensiteit via de sterkte van het vuren
van de neuronen. Hoe intenser de prikkel, hoe groter het vuren.