Week 1: aard, functies en bronnen van het recht
(Hoofdlijnen H1, 2, 3)
Inhoud
Hoofdlijnen Nederlands recht:
- Grondslagen en staatsinrichting
- Internationale context
- Strafrecht
- Privaatrecht
- Kinder- en mensenrechten
Juridische vaardigheden:
- Wetsartikelen opzoeken
- Jurisprudentie lezen
Functies van het recht
1. Scheppen van sociale orde (rechtszekerheid) = hangt samen met het
rechtszekerheidsbeginsel = burgers moeten tot op zekere hoogte weten wat er van hen
gevraagd wordt in een bepaalde situatie en wat er gebeurt als zij zich hier niet aan houden.
De overheid moet betrouwbaar zijn. Zo niet ontstaan er problemen; maatschappelijke
onrecht (toeslagenaffaire). Regels die nu gelden zijn de regels die terugkijkend ook gelden; je
kunt niet met terugwerkende kracht regels veranderen (dan niet meer transparant).
2. Bevorderen van vreedzame conflictbeslechting (denk aan strafrecht) = we hebben een
rechtsstelsel dat uitgeoefend wordt door professionals + een objectieve derde partij die in
het geval van conflicten optreedt (rechter). Meeste burgers hebben vertrouwen in de
rechtsspraak, waardoor we niet zelf conflicten aanpakken en laten het over aan de
grondwet.
3. Individuele ontplooiing van burgers = de rechten en vrijheden die ons zijn toegekend op
basis van bijvoorbeeld de grondwet en mensenrechtenverdragen. Deze zorgen ervoor dat
burgers in staat worden gesteld om bepaalde vrijheidsrechten uit te voeren en zich te
ontwikkelen. Serie van vrijheden staan aan het begin van de grondwet.
4. Rechtvaardige verdeling van diensten en goederen =
a. Klassieke vrijheidsrechten = recht op godsdienst, meningsuiting etc.
b. Sociale grondrechten = sociaal vangnet. Vragen een positieve verplichting van de
overheid. Zij zorgen er dus voor dat bepaalde diensten en goederen toegankelijk zijn
voor iedereen, zoals het recht op goede gezondheidszorg en scholing
5. Kanaliseren van sociale verandering = bepaalde sociale en maatschappelijke veranderingen
zorgen na verloop van tijd voor wezenlijke veranderingen in het recht
- Voordeel: wetgevingsprocessen zijn in Nederland vrij lang, maar daardoor wordt
alles goed afgewogen en doordacht
- Nadeel: tegen de tijd dat bepaalde delen van wetgeving worden ingevoerd lopen ze
al achter op de maatschappelijke realiteit
- Voorbeeld: juridisch gezien kan een kind maar twee ouders hebben, maar
tegenwoordig zijn er veel samengestelde gezinnen (stiefouders etc.). De
maatschappij is veranderd en vanuit het recht wordt er gevraagd om op die
verandering in te spelen
,Trias politica
Drie verschillende machten met ieder hun eigen taken en bevoegdheden. Deze machten houden
elkaar in evenwicht: zorgen ervoor dat niet één van de machten een alleenheerser wordt en de
balans verstoort =
1. Wetgevende macht = bepaalt de inhoud van wetten (het parlement en de regering; De
meeste wetsvoorstellen komen van de regering. Het parlement moet vervolgens instemmen
met het wetsvoorstel, anders kan het geen wet worden
2. Uitvoerende macht = bestuurt het land. Zorgen dat wetten worden toegepast en nageleefd
(De regering geeft leiding aan de ministeries en hun ambtenaren, die zich bezighouden met
de uitvoering van wetten)
3. Rechtsprekende macht = rechtbanken, het OM, gerechtshoven en de Hoge Raad
Machtenscheiding = een strike scheiding tussen de verschillende machten kan misbruik van
bevoegdheden voorkomen
Machtenspreiding = tegenwoordig meer aan de hand; bepaalde bevoegdheden die van oudsher aan
de ene macht werden toegekend, worden nu ook deels door de andere macht uitgevoerd (een
organisatie met twee verschillende rollen die in het kader van machtenscheiding niet gelijk zijn):
- Rechters doen meer dan alleen regels toepassen. Ze hebben ook een rechtsvormende taak.
Een rechter past de algemene regel op specifieke situaties toe, wat soms leidt tot
aanscherping van de regels en dat er meer inzicht komt in de toepassing ervan. Hiermee
ontwikkelt het recht zich
- Het meest evidente voorbeeld is het Openbaar Ministerie (uitvoerende macht) die de
mogelijkheid heeft om de kleinere, lichtere strafzaken zelfstandig te doen (rechtsprekende
taak; want te veel, lang en kostbaar voor de rechter. Gaat om bijna helft van de gevallen)
- De Raad van State is een organisatie met twee belangrijke functies:
1. Het belangrijkste adviesorgaan van de wetgevende macht (dus adviseren over
wetsvoorstellen) à belangrijke rol in totstandkoming van wetgeving in Nederland
2. Belast met de afdeling bestuursrechtspraak à hoogste bestuursrechter van Nederland
(rechter die uitspraken doet over besluiten van de overheid)
Soorten regels
1. Gedragsnormen
2. Sanctienormen
3. Bevoegdheid verlenende normen: verdeelt de macht over de staatsorganen
Sanctienorm = het strafbare feit wordt hier niet verder geconcretiseerd of toegelicht. Voorbeeld: Art.
300 Wetboek van Strafrecht: Mishandeling wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste
drie jaren of een geldboete van de vierde categorie
Gedragsnorm = de precieze benoeming wat onder het strafbare feit wordt verstaan
Gedrags- en sanctienorm = combinatie van gedragsnorm en de mogelijke sanctionering + de
bestanddelen van een delictsomschrijving: aan alle onderdelen van het begrip moet zijn voldaan om
tot het strafbare feit te komen (in het voorbeeld is het dus noodzakelijk dat het met opzet heeft
plaatsgevonden en dat het gaat om zwaar lichamelijk letsel). Voorbeeld: Art. 302 Wetboek van
Strafrecht: Hij die aan de dader opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengt, wordt, als schuldig aan
zwarte mishandeling, gestraft met gevangenisstaf van ten hoogste acht jaren of een geldboete van
de vijfde categorie.
,Terminologie = een manier om naar het recht te kijken
Terminologie I (positief recht)
Positief recht = het recht dat op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats geldt: het recht dat
vandaag in Nederland van kracht is, is het Nederlandse positief recht (in een bepaalde gemeenschap)
- Contextafhankelijk (abortus, drugsbeleid etc.)
- Tijdsafhankelijk
De wetgever in Nederland heeft gelding = verbindend voor bepaalde groepen personen. De regels
scheppen bepaalde rechten, plichten en bevoegdheden voor een bepaalde groep personen. In dit
geval bewoners van Nederland
Effectiviteit = wordt deze regel daadwerkelijk nageleefd door de burgers? Wordt het doel bereikt
wat wordt nagestreefd? Iedere wet kent een hoofddoelstelling, uiteenvallend in diverse
subdoelstellingen. De (gewijzigde) regels moeten bijdragen aan het verwezenlijken van die
doelstellingen. Wetgeving wordt doorgaans periodiek geëvalueerd na een aantal jaar (WODC).
Voorbeeld: Art. 8 van de Wegenverkeerswet: Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of
als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat: het
alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per
liter uitgeademde lucht à Qua effectiviteit is er enige handhaving, maar niet heel veel
Terminologie II (objectief en subjectief recht)
Objectief recht = ‘het’ recht; het geheel aan rechtsregels in een bepaalde context of een bepaald
land; het totaal aan regels (law)
Subjectief recht = ‘mijn’ rechten (en plichten) die gelden, zoals het persoonlijke recht op lichamelijke
integriteit (rights)
- Subjectieve rechten maken deel uit van het objectieve recht
- Bekendste subjectieve rechten zijn grondrechten: hebben geen hiërarchie (= de ene is niet
belangrijker dan de ander, hangt af van context)
(Grondrechten zijn niet absoluut + er is geen wettelijk vastgelegde hiërarchie, maar in de praktijk zal
bij een botsing van grondrechten de rechter beoordelen welke grondrecht in het specifieke geval
overheerst + wat is de reikwijdte van grondrechten? Een zelfverzonnen godsdienst telt niet)
Terminologie III (dwingend en aanvullend recht)
Dwingend recht = regels waar betrokkenen niet vanaf mogen wijken
Aanvullend recht = partijen zijn bevoegd een eigen regeling vast te stellen, bijvoorbeeld door een
overeenkomst te sluiten. Voorbeeld: Art. 198 lid BW: De moeder van een kind is de vrouw: uit wie het
kind is geboren; die op het tijdsstip van de geboorte van het kind is gehuwd of door een geregistreerd
partnerschap is verbonden met de vrouw uit wie het kind is geboren; die het kind heeft erkend; wier
ouderschap gerechtelijk is vastgesteld; of die het kind heeft geadopteerd à er zijn wettelijk gezien
geen andere opties om juridisch moeder te worden, maar met het aanvullend recht kunnen ouders
zelfstandig tot een regeling komen.
Terminologie IIII (formeel en materieel recht)
Formeel recht = primair procesrecht: ziet op alle procedures die omtrent het proces van een
verdachte gevolgd moeten worden. Regels die bepalen hoe het materiele recht moet worden
gehandhaafd
, Materieel recht = ziet op de inhoud van rechten, plichten en bevoegdheden (wat mag wel en wat
mag niet): alle strafbaarstellingen
- Privaatrecht = Burgerlijk Wetboek (primair materieel: omschrijving strafbare feiten) +
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (primair formeel: hoe strafbare feiten vervolgd
worden)
- Strafrecht = Wetboek van Strafrecht (primair materieel: omschrijving strafbare feiten) +
Wetboek van Strafvordering (primair formeel: hoe strafbare feiten vervolgd worden; wat zijn
je rechten als verdachte, hoe gaat zo’n zitting etc.)
Rechtsgebieden
1. Publiekrecht = er is primair sprake van een verticale houding tussen de procesdeelnemers.
Bijvoorbeeld de overheid tegenover de burger:
- Staatsrecht = beschreven hoe de staat georganiseerd is (samenstelling, besluitvorming en
verantwoording); de bevoegdheden en instelling van alle staatsorganen en hun
verhouding tot de burgers
- Bestuursrecht = gebruik van de bevoegdheden; besluiten die de overheid neemt en deze
verhouding tegenover burgers (vergunningen)
- Strafrecht
2. Privaatrecht = private partijen; er is primair sprake van een horizontale verhouding tussen de
procesdeelnemers:
- Personen- en familierecht
- Vermogensrecht
- Erfrecht
3. Functionele rechtsgebieden = rechtsgebied over een bepaald onderwerp/ thema dat
elementen bevat van zowel publiekrecht als en privaatrecht:
- Jeugdrecht
- Gezondheidsrecht
4. Internationaal recht =
- Volkenrecht
- Recht met betrekking tot internationale organisaties
5. Nationaal recht =
- Primair recht dat intern gelding heeft
Privaatrecht Publiekrecht
Rechtsverhouding Nevengeschikt Ondergeschikt
Belang Eigen belang Algemeen belang
Aard Wisselend Dwingend
Rol van de rechter Lijdelijk (afhankelijk van de Actief (overtuigender opzoek
partijen, meer afwachtende naar de waarheid)
rol)
Rechtsbronnen
1. Formele rechtsbronnen =
- Wet
- Jurisprudentie (rechtsspraak)
- Ongeschreven recht, ook wel gewoonterecht (niet direct terug te vinden in het wetboek,
maar gewoontes; mensen gaan ervan uit dat er in specifieke situaties op een bepaalde
manier gehandeld wordt)