INHOUDSOPGAVE
VRIJ VERKEER
1. ALGEMEEN…………………………………………………………………………………………………………………………………….………2
2. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN, 34……………………………………………………………………………………………………………..3
3. VRIJ VERKEER VAN VESTIGING, 49………………………………………………………………………………………………………...……4
4. VRIJ VERKEER VAN DIENSTEN, 56……………………………………………………………………………………………………………….5
5. VRIJ VERKEER VAN KAPITAAL, 63………………………………………………………………………………………………………………..6
6. VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS, 45…………………………………………………………………………………………………………7
7. VRIJ VERKEER VAN UNIEBURGERS, 20…………………………………………………………………………………………………………8
MEDEDINGINGSRECHT
1. ALGEMEEN…………………………………………………………………………………………………………………………………………….9
2. KARTELVERBOD, 101………………………………………………………………………………………………………………………………10
3. MISBRUIK ECONOMISCHE MACHTSPOSITIE, 102……………………………………………………………………………………………11
4. VERVALSING MEDEDINGING DOOR OVERHEIDSINGRIJPEN, 106………………………………………………………………………..12
5. MEDEDINGINGSVERVALSENDE STAATSSTEUN, 107……………………………………………………………………………………….13
DOORWERKING
1. ALGEMEEN………………………………………………………………………………………………………..………………………………….14
2. RECHTSTREEKSE WERKING (RW) ………………………………………………………………………………………………………….….15
3. CONFORME INTERPRETATIE (CI) ……………………………………………………………………………………………………………….16
4. OBJECTIEVE RECHTMATIGHEIDSTOETS (OR) ……………………………………………………………………………………………….17
5. STAATSAANSPRAKELIJKHEID (SA) …………………………………………………………………………………………………………….18
RECHTSBESCHERMING
DIRECTE BEROEPEN VOOR EU-RECHTER
1. ALGEMEEN………………………………………………………………………………………………………………………..………………….19
2. VERDRAGSSCHENDING, 258-260……………………………………………………………………………………………..…………………20
3. NIETIGVERKLARING HANDELINGEN EU, 263………………………………………………………………………………………………….21
4. BEROEP WEGENS NALATEN, 265……………………………………………………………………………………………………………….22
5. CONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID, 340 1e alinea……………………………………………………………………………………….23
6. NIET-CONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID, 340 2e alinea………………………………………………………………………………..24
INDIRECTE BEROEPEN VOOR NATIONALE RECHTER
1. PREJUDICIËLE PROCEDURE……………………………………………………………………………………………………………………..25
BEGINSELEN
1. LOYALITEIT, ATTRIBUTIEBEGINSEL, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID…………………………………………………….…….26
,VRIJ VERKEERSRECHT ALGEMEEN
1. Wat is het beoordelingskader?
a. Welke vrijheid is van toepassing?
b. Beoordeling onder het Verdrag of onder Europese secundaire regelgeving (negatieve vs. positieve integratie)?
Indien harmonisatie dan vormt de Europese regelgeving het beoordelingskader. Je beoordeelt de casus
volledig onder de betreffende Vo/Richtlijn. Heeft er geen harmonisatie plaatsgevonden of bevat de
harmonisatie een minimumregel, dan komt men toe aan toetsing aan de verboden uit het Verdrag.
2. Valt een casus binnen de reikwijdte van het vrij verkeersrecht?
1. Grensoverschrijdend element
3. Kan de eiser zich op het vrij verkeersrecht beroepen jegens de gedaagde (rechtstreekse werking)?
1. Kijk onder RW: alle verkeersvrijheden hebben VRW. Voor HRW geldt dat vrij verkeer van goederen dit niet heeft,
werknemers dit wel en de andere vrijheden waarschijnlijk ook.
4. Is er sprake van een beperking van het vrij verkeersrecht?
1. Directe discriminatie: een maatregel discrimineert openlijk tegen personen uit een andere lidstaat (bv.
nationaliteitsvereiste).
2. Indirecte discriminatie: de discriminatie is niet zichtbaar in hoe de regel geformuleerd is, maar het effect van de regel is
dusdanig dat deze discrimineert tegen personen uit een andere lidstaat (bv. taalvereiste).
3. Belemmering/obstakel/markttoegang: het maakt niet uit of er wel of geen discriminatie is, de regel maakt het moeilijker of
minder aantrekkelijk om gebruik te maken van de vrijheden of om toegang te krijgen tot de markt (bv. afleggen examen,
gebruiksverbod).
5. Kan deze beperking gerechtvaardigd worden?
a. Is er een rechtvaardigingsgrond?
1. Directe discriminatie kan enkel worden gerechtvaardigd door gronden in het Verdrag (bv. o.o., o.v.,
volksgezondheid).
2. Indirecte discriminatie en obstakels/belemmeringen kunnen worden gerechtvaardigd o.b.v. gronden
in het Verdrag en objectieve rechtvaardigingen in jurisprudentie (Cassis en Deense Flessen).
b. Voldoet de beperking aan de evenredigheidstoets?
1. Geschikt: is een maatregel geschikt om het doel te bereiken?
2. Noodzakelijk: is de maatregel noodzakelijk om het doel te bereiken? Zijn er minder ingrijpende
alternatieven nodig?
3. Evenredigheid stricto sensu: is de maatregel niet onnodig belastend voor partijen die erdoor
geraakt worden? Belang vrij verkeer afwegen tegen rechtvaardigingsgrond.
,VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN, ART. 34 VWEU
1. Wat is het beoordelingskader?
a. Welke vrijheid is van toepassing? Vrij verkeer van goederen.
1. Uit Commissie/Italië volgt dat een goed een stoffelijk voorwerp is of stroom, dat op geld
waardeerbaar is en als zodanig het voorwerp kan zijn van handelstransacties.
b. Beoordeling onder het Verdrag of onder Europese secundaire regelgeving (negatieve vs. positieve integratie)?
Er heeft geen harmonisatie plaatsgevonden. De verboden in art. 34 VWEU vormen het beoordelingskader.
2. Valt een casus binnen de reikwijdte van het vrij verkeersrecht?
1. Grensoverschrijdend element
3. Kan de eiser zich op het vrij verkeersrecht beroepen jegens de gedaagde (rechtstreekse werking)?
1. Vrij verkeer van goederen heeft wel VRW;
2. Vrij verkeer van goederen heeft geen HRW, dit volgt o.a. uit De Haar;
a. Maar vrij verkeer van goederen heeft wel HRW voor zover private partijen taken uitoefenen die de staat aan
hen heeft gedelegeerd, dit volgt uit Fra.bo;
b. Uit Schmidberger & Spaanse aardbeien volgt dat lidstaten vrij zijn om het vrij verkeer op hun grondgebied te
faciliteren en moeten zij actie ondernemen tegen private partijen die belemmeringen van het vrij verkeer
creëren.
4. Is er sprake van een beperking van het vrij verkeersrecht?
1. Kwantitatieve invoerbeperkingen: invoerquota en invoerverboden;
2. Maatregelen van gelijke werking (MVG): dit zijn maatregelen die hetzelfde effect hebben als invoerquota en
invoerverboden.
a. MVG zijn in Dassonville ruim gedefinieerd: “iedere handelsregeling der Lidstaten die de intracommunautaire
handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren”.
b. MVG met onderscheid: regels die een onderscheid maken tussen ingevoerde en buitenlandse producten (bijv.
country of origin label);
c. MVG zonder onderscheid: regels die formeel geen onderscheid maken tussen ingevoerde binnenlandse
producten, maar toch een belemmering van de invoer als gevolg kunnen hebben (bijv. producteis).
1. In Keck wordt de ruime definitie van MVG ingeperkt. Het Hof ontwikkelt een nieuwe categorie van
nationale regels die buiten de reikwijdte van art. 34 vallen, zgn. verkoopmodaliteiten. Dit zijn
regels die zien op hoe/onder welke omstandigheden een product op de markt gebracht wordt;
m.a.w. waar, door wie en wanneer een product wordt verkocht. Verkoopmodaliteiten moeten
voldoen aan deze twee mitsen van Keck om buiten de reikwijdte van art. 34 te vallen:
1. Van toepassing op alle marktdeelnemers;
2. Geen (in)directe discriminatie t.a.v. ingevoerde producten.
1. In Gourmet, r.o. 21 is vastgesteld dat een verbod op reclame een
marktbelemmeringstoets laat zien.
1. Voldoen regels aan beide mitsen van Keck dan vallen ze buiten
de reikwijdte van art. 34 en hoeven ze niet gerechtvaardigd te
worden. Er is dan sprake van een verkoopmodaliteit en niet van
een MVG.
2. Voldoet een regel echter niet aan de twee mitsen van Keck, dan vormt de verkoopmodaliteit een
MVG die gerechtvaardigd moet worden.
3. Onder MVG vallen ook producteisen. Dit zijn regels die stellen dat iets aan het product zelf moet
worden veranderd. In Familiapress komt het onderscheid tussen verkoopmodaliteiten en
producteisen duidelijk naar voren. Bij verkoopmodaliteiten betreffen het namelijk regels die een stap
verder gaan, om te kijken hoe het product vervolgens op de markt wordt gebracht.
4. Een vierde soort regels zijn gebruiksverboden. In Mickelsson en Roos & Italiaanse brommer
aanhangwagens heeft het Hof bepaald dat als een verbod het gebruik aanzienlijk beperkt waardoor
de toegang tot de markt belemmerd wordt, dit een MVG is die gerechtvaardigd moet worden.
1. Mickelsson en Roos introduceert de markttoetredingstoets als aparte maatstaf om te
bepalen of er sprake is van een MVG. Hiermee wordt de reikwijdte van het begrip van
een verkoopmodaliteit in Keck ingeperkt: regels die het gebruik van een product
aanzienlijk beperken zijn een MVG.
5. Kan deze beperking gerechtvaardigd worden?
a. Is er een rechtvaardigingsgrond?
1. Art. 36 VWEU: openbare zedelijkheid, openbare orde, openbare veiligheid, gezondheid en leven
van personen, dieren en planten, nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit, bescherming
van industriële en commerciële eigendom.
1. Geen willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen
lidstaten (zie Conegate).
2. Kwantitatieve invoerbeperkingen en MVG met onderscheid kunnen alleen
gerechtvaardigd worden onder art. 36.
2. Omdat de rechtvaardigingsgronden uit art. 36 uitputtend en inflexibel zijn ontwikkelde het Hof in
Cassis de Dijon een open categorie van goede redenen die door lidstaten ingeroepen kunnen
worden om een beperking van art. 34 te kunnen rechtvaardigen, zgn. dwingende vereisten.
1. Lidstaten kunnen altijd proberen te stellen dat een bepaalde reden een dwingend
vereiste is. Het is vervolgens aan het Hof om te bepalen of deze als
rechtvaardigingsgrond geaccepteerd kan worden. Belangrijke voorbeelden:
consumentenbescherming en milieubescherming.
1. In Deense Flessen worden nadere voorwaarden genoemd voor het gebruik
van de Cassis-rechtvaardiging: (1). Geen harmonisatie; (2) Het betreft een
nationale regel zonder onderscheid; (3) de Nationale regel is
gerechtvaardigd door dwingende eisen van het Unierecht; (4) de Nationale
regel moet evenredig zijn aan het doel. Lidstaten moeten een middel kiezen
dat het vrije handelsverkeer het minste belemmert.
2. MVG zonder onderscheid en verkoopmodaliteiten die niet voldoen aan de twee mitsen
van Keck kunnen worden gerechtvaardigd onder art. 36 VWEU en door Cassis-
rechtvaardigingen. In de praktijk hanteert het Hof steeds vaker een flexibele test,
waaronder ook MVG met onderscheid kunnen worden gerechtvaardigd, zo volgt uit
Preussen-Elektra.
b. Voldoet de beperking aan de evenredigheidstoets?
1. Geschikt: is een maatregel geschikt om het doel (de rechtvaardigingsgrond) te bereiken?
2. Noodzakelijk: is de maatregel noodzakelijk om het doel te bereiken? Zijn er minder ingrijpende
alternatieven nodig?
3. Evenredigheid stricto sensu: is de maatregel niet onnodig belastend voor partijen die erdoor
geraakt worden? Belang vrij verkeer afwegen tegen rechtvaardigingsgrond.
, VRIJ VERKEER VAN VESTIGING, ART. 49 VWEU
1. Wat is het beoordelingskader?
a. Welke vrijheid is van toepassing? Vrij verkeer van vestiging.
1. Natuurlijke personen: Uit Jany volgt dat personen die buiten een hiërarchische relatie werken
(zelfstandig economisch actief zijn), zelf het risico dragen voor het slagen van hun onderneming en
direct betaald krijgen voor hun werk, onder vestiging vallen. In Gebhard wordt dit aangevuld.
Daaruit volgt dat vestiging een zeer ruim begrip is dat inhoudt dat een Unieburger duurzaam kan
deelnemen aan het economisch leven van een andere lidstaat, daar voordeel uit kan halen en op
die wijze de economische en sociale vervlechting op het terrein van niet in loondienst verrichte
werkzaamheden kan bevorderen.
2. Bedrijven/rechtspersonen: indien het gaat om het opzetten van een bedrijf in een andere lidstaat,
het verplaatsen van de vestiging van een bedrijf naar een andere lidstaat (Daily Mail) of het
opzetten van een dochteronderneming in een andere lidstaat, het een rechtspersoon betreft die valt
onder vestiging.
b. Beoordeling onder het Verdrag of onder Europese secundaire regelgeving (negatieve vs. positieve integratie)?
Er heeft geen harmonisatie plaatsgevonden. De verboden in art. 49 VWEU vormen het beoordelingskader.
2. Valt een casus binnen de reikwijdte van het vrij verkeersrecht?
1. Grensoverschrijdend element
3. Kan de eiser zich op het vrij verkeersrecht beroepen jegens de gedaagde (rechtstreekse werking)?
1. Vrij verkeer van vestiging heeft VRW. Dit volgt uit Reyners;
2. Uit Viking volgt dat art. 49 ook kan worden ingeroepen tegen acties of regelgeving van private partijen die op collectieve
wijze en op basis van hun eigen rechtsbevoegdheid het vrij verkeer van vestiging regelen. In hoeverre dit betekent dat
art. 49 HRW heeft is onduidelijk (volledig/alleen beperkt tot private partijen die op collectieve wijze het v.v.v.v. regelen).
4. Is er sprake van een beperking van het vrij verkeersrecht?
1. Het vrij verkeersrecht kan worden beperkt in de toegang tot de markt voor vrijgevestigden/bedrijven.
a. Hierbij geldt een verbod op directe discriminatie. Een voorbeeld vormt het nationaliteitsvereiste in Reyners;
b. Een verbod op indirecte discriminatie. Een voorbeeld vormt het licentievereiste in Vlassopoulou;
c. En een verbod op belemmeringen van het vrij verkeer van vestiging. Een voorbeeld vormt het verbod op
samenwerking tussen advocaten en accountants in Wouters.
2. Daarnaast kan het v.v.v.v. ook worden beperkt in de gelijke behandeling in de uitoefening van vrijgevestigden/bedrijven.
a. Hiervan is sprake indien er directe en indirecte discriminatie plaatsvindt t.a.v. belastingen;
b. Of directe en indirecte discriminatie t.a.v. sociale voordelen.
5. Kan deze beperking gerechtvaardigd worden?
a. Is er een rechtvaardigingsgrond?
1. Artikel 51: uitoefening van het openbaar gezag (voorbeeld: notarissen, rechtbank vertalers) –
werkzaamheden die direct en specifiek gelinkt zijn aan de uitvoering van openbaar gezag;
2. Artikel 52: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid.
3. Directe discriminatie kan alleen gerechtvaardigd worden o.b.v. art. 51 en 52.
4. Uit Gebhard volgt dat objectieve rechtvaardigingsgronden/dwingende vereisten de beperking
kunnen rechtvaardigen voor zover het dwingende redenen van algemeen belang betreffen en
regels vormen die gelden voor iedere persoon/onderneming die op het grondgebied van de
ontvangende partij van de lidstaat werkzaam is.
5. Indirecte discriminatie en belemmeringen kunnen door het Verdrag en objectieve
rechtvaardigingsgronden/dwingende vereisten gerechtvaardigd worden.
b. Voldoet de beperking aan de evenredigheidstoets?
1. Geschikt: is een maatregel geschikt om het doel (de rechtvaardigingsgrond) te bereiken?
2. Noodzakelijk: is de maatregel noodzakelijk om het doel te bereiken? Zijn er minder ingrijpende
alternatieven nodig?
3. Evenredigheid stricto sensu: is de maatregel niet onnodig belastend voor partijen die erdoor
geraakt worden? Belang vrij verkeer afwegen tegen rechtvaardigingsgrond.