Belastingrecht / Fiscaliteit
Door: Daphne Hoogkamer
School: Hogeschool Inholland, Haarlem
,Inhoud
Hoofdstuk 9 Vennootschapsbelasting .................................................................................................. 3
9.1 Inleiding .................................................................................................................................... 3
9.2 Subjectieve belastingplicht (wie?) ........................................................................................... 3
9.3 Tarief (hoeveel?) ...................................................................................................................... 5
9.4 Objectieve belastingplicht (waarover?) ................................................................................... 6
9.6 Deelnemingsvrijstelling .......................................................................................................... 12
9.7 (Afgewaardeerde) vorderingen.............................................................................................. 15
9.8 Fiscale eenheid ....................................................................................................................... 16
9.9 Fusie & splitsing ..................................................................................................................... 18
9.11 Dividendbelasting ................................................................................................................... 19
Hoofdstuk 10 Omzetbelasting .......................................................................................................... 21
10.1 Inleiding .................................................................................................................................. 21
10.2 Wat is omzetbelasting? .......................................................................................................... 21
10.3 Wie moet omzetbelasting voldoen? ...................................................................................... 21
10.4 Belastbaar feit 1: de levering van goederen .......................................................................... 25
10.5 Belastbaar feit 2: Intracommunautaire verwerving (ICV) ...................................................... 31
10.7 Belastbaar feit 4: invoer ......................................................................................................... 32
10.8 Belastbaar feit 5: diensten ..................................................................................................... 33
10.10 Waarover moet omzetbelasting worden berekend?......................................................... 39
10.11 Hoeveel omzetbelasting moet er worden voldaan? .......................................................... 41
10.12 In hoeverre recht op aftrek van voorbelasting? ................................................................ 41
10.13 Wanneer moet de omzetbelasting worden voldaan? ....................................................... 48
10.14 Welke vrijstellingen kent de wet OB? ................................................................................ 49
10.15 Bijzondere regelingen ........................................................................................................ 52
2
,Hoofdstuk 9 Vennootschapsbelasting
9.1 Inleiding
In de Wet Vpb wordt voornamelijk belasting geheven van lichamen, voornamelijk rechtspersonen,
zoals bv’s, nv’s en stichtingen.
De wetgever hanteert als uitgangspunt dat de belastingheffing voor ondernemingen van natuurlijke
personen per saldo niet substantieel anders is dan voor ondernemingen die in de vorm van een
rechtspersoon worden gedreven (globaal evenwicht).
Een natuurlijke persoon die zijn onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak, wordt belast
tegen maximaal 52% inkomstenbelasting. De ondernemer die zijn onderneming in de vorm van een
bv drijft, wordt belast tegen maximaal 43,75% (25% vennootschapsbelasting en 25%
inkomstenbelasting over de winst die na heffing wordt uitgekeerd). In het algemeen kunnen we
zeggen dat de Vpb-heffing gunstiger uitpakt naarmate de winst hoger wordt.
Subject: wie is de belastingplichtige
Tarief: hoeveel belasting moet er worden betaald
Object: waarover moet het tarief worden berekend
9.2 Subjectieve belastingplicht (wie?)
9.2.1 Inleiding
Een binnenlands belastingplichtige wordt belast voor zijn winst uit de gehele wereld en een
buitenlands belastingplichtige alleen voor de winst die afkomstig is uit Nederland (= het inkomen dat
de belastingplichtige in Nederland geniet). De wet Vpb stelt bepaalde subjecten vrij van de heffing
van vennootschapsbelasting.
9.2.2 Binnenlandse belastingplicht
Een lichaam is binnenlands belastingplichtig als het:
In Nederland is gevestigd
Waar een lichaam is gevestigd, wordt volgens art. 4 AWR naar de omstandigheden
beoordeelt. De belangrijkste omstandigheid is de plaats waar de feitelijke leiding van het
lichaam is gevestigd. Dit heet de feitelijke vestigingsplaats.
Er bestaat echter een uitzondering op deze regel. Een lichaam wordt geacht in Nederland te
zijn gevestigd als het is opgericht naar Nederlands recht. Het maakt dan niet uit waar het
lichaam feitelijk is gevestigd. Dit wordt de Fictieve vestigingsplaats genoemd.
Genoemd staat in art. 2 lid 1 wet Vpb
1. Nv, bv, open cv en andere vennootschappen waarvan het kapitaal in aandelen is
verdeeld (letter a)
De open cv wordt voor zijn belastingheffing gelijkgesteld met de nv en bv.
Vennootschappen die naar buitenlands recht zijn opgericht en die in Nederland zijn
gevestigd, zijn op basis van art. 2 wet Vpb binnenlands belastingplichtig.
2. Coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag (letter b)
Coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag zijn samenwerkingsverbanden
die het gezamenlijke belang dienen van hun leden, te weten het behalen van
economische voordelen.
3. Onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen die op onderlinge grondslag als
verzekeraar of kredietinstelling optreden (letter c)
3
, Dit zijn bijzondere lichamen die ten behoeven van hun leden als verzekeraar of
kredietinstelling optreden. Net als bij de coöperatie is de aansprakelijkheid geregeld met
BA (beperkte aansprakelijkheid), UA (Uitgesloten aansprakelijkheid) of WA (wettelijke
aansprakelijkheid).
4. Verenigingen en stichtingen die op voet van de Woningwet zijn toegelaten als
instellingen die in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn
(woningcorporaties) (letter d)
Een woning(bouw)corporatie is een organisatie die zich zonder winstoogmerk richt op
het bouwen, beheren en verhuren van betaalbare woonruimtes.
Alle onder punt 1 tot en met 4 genoemde lichamen worden geacht met hun gehele vermogen een
onderneming te drijven. Alles wat het lichaam in bezit heeft, is dus verplicht
ondernemingsvermogen.
5. Hiervóór niet genoemde verenigingen en andere dan publiekrechtelijke
rechtspersonen, indien en voor zover zijn een onderneming drijven (letter e)
Met indien en voor zover wordt bedoeld dat de vereniging of stichting slechts
belastingplichtig is met dat deel van haar vermogen waarmee ze een onderneming drijft.
Voor de definitie onderneming is aansluiting gezocht bij het begrip onderneming uit de
wet IB en het wordt uitgebreid door art. 4 wet Vpb. Werkzaamheden waarmee in
concurrentie wordt getreden met ondernemers én het verzorgen van pensioenen zijn
ook activiteiten waarmee een vereniging of stichting een onderneming drijft.
6. Fondsen voor gemene rekening (letter f)
Het fonds belegt voor particulieren en deze particulieren hebben geen aandelen maar
bewijzen van deelgerechtigheid in dit fonds. Fondsen voor gemene rekening zijn dus
open beleggingsfondsen, waarvan de bewijzen van deelgerechtigheid vrij verhandelbaar
zijn (art. 2 lid 3 wet Vpb).
7. Publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat, die niet al op grond van de
onderdelen a t/m e belastingplichtig zijn, voor zover zij een onderneming drijven
(letter g)
Direct overheidslichaam; het lichaam (zoals een gemeente) drijft zelf een onderneming.
Indirecte overheidsbedrijven; deze bedrijven worden niet door overheidslichamen zelf
uitgeoefend, maar zijn in handen van deze overheidslichamen en worden belast op basis
van de onderdelen a tot en met e.
9.2.3 Vrijstellingen
De wet Vpb kent een aantal subjectieve vrijstellingen, als een lichaam subjectief is vrijgesteld,
betekent dit dat het lichaam niet belastingplichtig is. Daarnaast kent de wet de vrijgestelde
beleggingsinstelling en nader genoemde vrijgestelde lichamen.
4
, Art. 5 wet Vpb
Onder nadere voorwaarden zijn subjectief vrijgesteld:
Natuurschoonlichamen die ten doel hebben het in stand houden van landerijen die vallen
onder de definitie van de natuurschoonwet
Pensioenlichamen die ten doel hebben het verzekeren van pensioenen en VUT-regelingen
van werknemers
Ziekenhuizen, bejaardenhuizen, opvangtehuizen en kredietverstrekkers aan economisch
zwakke groepen van de bevolking
Landbouwbedrijven, onderlinge verzekeraars en uitvaartverzekeraars, op voorwaarde dat
het steven naar winst bijkomstig is
Ziekehuisverplegingsfondsen en ziektekostenverzekeringsmaatschappijen, voor zover zij
geen winst beogen
Uitvoeringsinstanties van wettelijke sociale verzekeringen
Openbare leeszalen en bibliotheken
Art. 6 wet Vpb
Deze wet is ingevoerd om verenigingen en stichtingen die een bescheiden winst maken volledig vrij
te stellen van de Vpb.
Op grond van dit artikel is een vereniging of stichting subjectief vrijgesteld van Vpb als de winst in het
betreffende jaar niet hoger is dan 15.000 euro, of samen met de winsten in de afgelopen 4 jaren niet
hoger is dan 75.000 euro ( dus in totaal 5 aaneengesloten jaren.)
Hierbij geldt ook dat verenigingen en stichtingen die een maatschappelijk of sociaal belang
nastreven, de winst mogen verminderen met de minimumloonkosten van vrijwilligers.
Overigens hebben verenigingen en stichtingen ook de mogelijkheid om te kiezen voor belastingplicht
voor de wet Vpb, deze keuze geldt voor een periode van 5 jaar.
Vrijgestelde beleggingsinstelling
Art. 6a wet Vpb is ingevoerd om (grote) beleggingsinstellingen die in Nederland waren gevestigd en
driegden zich ergens anders te gaan vestigen, voor Nederland te behouden. Op grond van dit artikel
is een zogenoemde vrijgestelde beleggingsinstelling niet belastingplichtig voor de Vpb.
De VBI is vrijgesteld van vennootschapsbelasting én hoeft geen dividendbelasting in te houden op
uitgekeerde winsten. Een VBI heeft geen recht op teruggaaf van ingehouden belasting op dividend
dat de VBI zelf heeft ontvangen. Om deze regeling te mogen toepassen gelden bepaalde
voorwaarden die in de wettenbundel te vinden zijn onder art. 6a.
De VBI-regeling gaat in met ingang van het jaar waarin het verzoek tot toepassing van de regeling
wordt ingediend. Dit verzoek moet worden ingediend bij de inspecteur, die beslist bij een voor
bezwaar vatbare beschikking.
9.3 Tarief (hoeveel?)
9.3.1 Normaal tarief
In art. 22 wet Vpb staat het tarief genoemd.
Er mag rekening worden gehouden met voorheffingen. Als op de winst van een belastingplichtige
dividendbelasting of kansspelbelasting is ingehouden door degene die het dividend c.q. de prijs heeft
uitgekeerd, mogen deze belastingen op grond van art. 25 lid 1 wet Vpb in mindering worden
gebracht op de verschuldigde vennootschapsbelasting.
5