21
Domein 3: taalbeschouwing
Aangeboren taalvermogen Alle kinderen beschikken volgens de Amerikaanse
taalkundige Chomsky over een aangeboren taalvermogen dat
de algemene principes bevat waaraan elke taal ter wereld
voldoet. Deze visie gaat in tegen het idee dat vooral imitatie
belangrijk is bij taalverwerving. Bij imitatie staat niet zozeer
het kind, maar veel meer de taalomgeving centraal.
Aannamens van relevantie, Regels van spreken:
kwaliteit, kwantiteit en stijl/wijze - Coöperatieprincipe gaat er vanuit dat mensen willen
samenwerken.
- Relevantie: een uiting sluit aan op de voorgaande
- Kwaliteit: is betrouwbaar
Kwantiteit: wordt er genoeg info gegeven.
Kwaliteitsaanname gaat voor kwantiteitsaanname.
Aantonende wijs, zie: indicatief Een werkwoordsvorm in de aantonende wijs geeft aan dat de
handeling van het werkwoord daadwerkelijk geacht wordt
plaats te vinden. In tegenstelling daarmee is de handeling een
bevel of een wens in de aanvoegende of gebiedende wijs.
Aanvoegende wijs, zie: De aanvoegende wijs drukt een wens, raad of aansporing uit.
conjunctief Tegenwoordig kom je deze wijze bijna alleen in vaste
uitdrukkingen tegen (Het ga je goed! Moge het schip
behouden blijven! Koste wat het kost, Leve de koningin!)
De persoonsvorm in de aanvoegende wijs bestaat uit het hele
werkwoord (infinitief) zonder –n.
In het meervoud wordt er soms een –n achter de
persoonsvorm geschreven maar het hoeft niet.
Aanwijzend voornaamwoordd Deze, die, dit, dat, dezelfde, hetzelfde, diezelfde, datzelfde,
zo’n, zulk, zulk een, dusdanige, dergelijk, zodanige, zelf.
Accent (als type taalvariantie) Dit is het geheel aan kenmerken van iemands
uitspraakvormen, zowel fonologisch als fonetisch. Aan een
accent kun je soms horen dat iemand een taal spreekt die hij
niet als moedertaal heeft verworven.
Achterzetsel, zie: voorzetsel Als ware een voorzetsel dat aan het einde van de zin staat,
bijv. hij reed de garage in.
Actief-passiefonderscheid Actief = het onderwerp voert de actie uit.
Passief = het onderwerp ondergaat de actie.
Actieve vorm, zie: bedrijvende De bedrijvende of actieve vorm is in het Nederlands en veel
vorm andere talen de gebruikelijkste zinsconstructie waarmee een
handeling wordt beschreven. Een zin met deze constructie
wordt ook wel een "bedrijvende zin" genoemd. Kenmerkend
voor de bedrijvende vorm is dat het overgankelijke
(transitieve) werkwoord in de actieve vorm staat.
Een eenvoudig voorbeeld van een Nederlandse zin in de
bedrijvende vorm is:
- Piet (onderwerp) leest (persoonsvorm) een boek
(lijdend voorwerp) .
Soms kan in een zin die in de bedrijvende vorm staat, het
object toch naar voren worden gehaald om het meer nadruk
te geven. Er treedt dan tevens inversie op:
- Die man (lijdend voorwerp) zou (persoonsvorm) ik
(onderwerp) wel willen slaan (werkwoordelijke rest)!
Het lijdend voorwerp kan in dit geval ook herhaald worden
(door een zogenoemd steunpronomen), vooral in de
gesproken taal:
- Die man, die zou ik wel willen slaan!
- Die zou ik wel willen slaan, die man!
Actieve zin, zie: bedrijvende zin Actieve zin (of zin in de bedrijvende vorm): De chirurg
, 22
opereert de soldaat. Zin waarin het onderwerp iets doet.
Activeren van kennis Het ophalen van de informatie waarover een leerling al
beschikt (vaak voorkennis).
AdjC, adjectivische consituent Bn, of bijv. bijzin, duidt een eigenschap van nominale
(AdjP) constituent aan.
Adjectief, zie: bijvoeglijk Zegt iets voer een zelfstandig naamwoord.
naamwoord
AdvC, adverbiale constituent Bijwoord of bijwoordelijke bepaling
(AdvP)
Adverbiale bepaling Is hetzelfde als een bijwoordelijke bepaling. Geeft een nadere
bepaling van het gezegde. Je kunt het (meestal) weglaten
zonder dat de zin ongrammaticaal wordt. Bijv. Vanwege het
slechte weer zag ik gisteren een film in de bioscoop.
Adverbium, zie: bijwoord Zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of
een ander werkwoord. “Hoe” en “er” zijn altijd bijwoorden. Een
voorzetsel achter een bijvoeglijk naamwoord is ook een
bijwoord.
Affix Een affix is een (meestal gebonden) morfeem dat van zichzelf
geen betekenis heeft, maar dat aan een ander morfeem
(meestal een woord) vastgehecht wordt om zodoende een
nieuw woord met een afgeleide betekenis te vormen. Globaal
wordt er onderscheid gemaakt tussen afleidings- en
buigingsaffixen.
Alle morfemen die aan een woord worden geplakt, bijv. dans
~er
Agens Voor de entiteit die het initiatief neemt voor een gebeurtenis.
De handelende persoon (nominale constituenten beschrijven
entiteiten). De miljonair (agens) schonk zijn vermogen
(patiens) aan Artsen zonder grenzen (recipiens).
Alfabetisch schrift Een schriftsysteem waarin het centrale principe elke
individuele klank correspondeert met een apart letterteken.
Allofoon Wanneer je als kind je moedertaal leert, betekent dit eigenlijk
dat je de klanken van deze taal leert. Deze spraakklanken
heten fonemen en hun variaties allofonen.
Een foneem kan op verschillende manieren geproduceerd
worden en toch waargenomen worden als hetzelfde foneem.
Wanneer dit gebeurt, spreek je van allofonen. Dit betekent
dus dat allofonen verschillende vormen of varianten zijn van
één foneem. Zo zijn bijvoorbeeld de /r/ en /l/ in het Nederlands
onderscheidende klanken (en dus fonemen); /tor/ en /lor/
betekenen heel verschillende dingen.
Allomorf Elk van de verschillende vormen van een morfeem. Morfemen
zijn kleinste bouwstenen van klanken met betekenis.
* vrije morfemen; hebben een eigen betekenis
* gebonden morfemen; zijn afhankelijk van andere klanken
(vb 'er' in dans~er)
Ambiguïteit Een ambiguïteit of dubbelzinnigheid betreft de mogelijkheid
om aan een tekst uiteenlopende betekenissen toe te kennen.
Anafora In de taalkunde is een anafoor of verwijswoord een woord of
woordgroep die naar iets anders dat meestal net iets eerder of
later genoemd wordt verwijst.
Een anafoor is een stijlfiguur, die bestaat uit het herhalen van
steeds weer een of meerdere woorden aan het begin van
elkaar opvolgende zinnen of zinsdelen.
Anaforische referentie Wanneer een pronominaal taalelement zo terugverwijst naar
een ander taalelement, ook wel ‘antecedent’ genoemd.
Voorbeeld: Hoe is het met Mieke? Die heb ik lang niet gezien.
Antecedent Het woord, de zin waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord
terugwijst, bijv. het boek dat ik heb gekocht.
, 23
Assimilatie van klanken Assimilatie is de gehele of gedeeltelijke gelijkwording van een
medeklinker aan een andere medeklinker. Als de medeklinker
zich aanpast aan een eraan voorafgaande medeklinker,
spreekt men van progressieve assimilatie. Als de medeklinker
zich aanpast aan een erop volgende medeklinker, spreekt
men van regressieve assimilatie.
Voorbeelden: vaatdoek (de t is in de uitspraak samengevallen
met de erop volgende d: [vaadoek]), zakdoek (wordt
uitgesproken met een stemhebbende k: [zaγdoek] of als
[zadoek])
Automatische Een woordenboek die aangestuurd wordt door de stem. Dus
spraakherkenning met de stem teksten dicteren en/of spraakopdrachten geven.
Bedrijvende vorm, zie: actieve De bedrijvende of actieve vorm is in het Nederlands en veel
vorm andere talen de gebruikelijkste zinsconstructie waarmee een
handeling wordt beschreven. Een zin met deze constructie
wordt ook wel een "bedrijvende zin" genoemd. Kenmerkend
voor de bedrijvende vorm is dat het overgankelijke
(transitieve) werkwoord in de actieve vorm staat.
Een eenvoudig voorbeeld van een Nederlandse zin in de
bedrijvende vorm is:
- Piet (onderwerp) leest (persoonsvorm) een boek
(lijdend voorwerp) .
Soms kan in een zin die in de bedrijvende vorm staat, het
object toch naar voren worden gehaald om het meer nadruk
te geven. Er treedt dan tevens inversie op:
- Die man (lijdend voorwerp) zou (persoonsvorm) ik
(onderwerp) wel willen slaan (werkwoordelijke rest)!
Het lijdend voorwerp kan in dit geval ook herhaald worden
(door een zogenoemd steunpronomen), vooral in de
gesproken taal:
- Die man, die zou ik wel willen slaan!
Die zou ik wel willen slaan, die man!
Bedrijvende zin Actieve zin (of zin in de bedrijvende vorm): De chirurg
opereert de soldaat. Zin waarin het onderwerp iets doet.
Beginsel/principe van de Veel woorden worden niet geschreven volgens het
afleiding/etymologie fonologisch beginsel, maar zijn ook niet aangepast aan de
regels voor het moderne Nederlands. Ze behielden hun
oorspronkelijke schrijfwijze: we zeggen dat ze etymologisch
gespeld worden.
Tuis – thuis
Sochtends – ’s ochtends
Meid – mijt
Peil – pijl
Odeklonje – Eau de cologne
Beginsel/principe van de Gelijkvormingheid: Eenzelfde woord of woorddeel, ook al
gelijkvormigheid/analogie/morfo wordt het weleens anders uitgesproken, schrijven we altijd op
logie dezelfde manier. We schrijven niet goet, maar goed, wegens
goede. We schrijven niet werksaam, maar werkzaam,
vanwege langzaam.
Analogie: Woorden die op een overeenkomstige manier zijn
gevormd, worden ook op een overeenkomstige manier
gespeld. De regel is alleen van toepassing op afleidingen en
samenstellingen en op verbogen en vervoegde vormen. In
dergelijke woorden schrijven we soms letters waar we geen
klank aan beantwoorden, omdat we in vergelijkbare woorden
wel een bepaalde klank horen. Fietster – fietsster vanwege
naai-ster. Hij word – Hij wordt vanwege stam+t.