Anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 7
Spieren soorten spieren; skeletspier, hartspier, gladde spier die bepaalde soort spier is
weer ogpebouwd uit weefsels.
Je hebt twee verschillende spiergroepen.
- Willekeurige spieren, kun je zelf aansturen.
Voorbeeld: armspieren, beenspieren
Skeletspierweefsel zijn van invloed bij beweging
- Onwillekeurige spieren, kun je niet zelf aansturen.
Voorbeeld: hart, longen, darmen
Gladde spieren zijn van invloed bij de onwillekeurige spieren
Skeletspier
Skeletspieren bestaan voornamelijk uit spierweefsel.
Skeletspieren zijn direct of indirect aan beenderen van het skelet gehecht.
Functies van een skeletspier:
- Bewegen skeletdelen (Contracties/samentrekking zorgt voor beweging)
- Handhaven van houding en lichaamspositie
- Ondersteunen van weke delen
- Openen en sluiten van in- en uitgangen (mond, anus, etc.)
- Regelen van lichaamstemperatuur
Een skeletspier is omgeven door een laag bindweefsel Epimysium.
In de skeletspier zelf, zitten weer kleine spierbundels.
Waar leegte is omdat daar geen spierbundel meer pasten zit ook bindweefsel voor de
spierbundels namelijk perimysium.
In een spierbundel zitten weer spiervezels.
Deze spiervezels zijn weer omgeven door een beschermende laag bindweefsel
Endomysium.
Skeletspieren trekken alleen samen wanneer ze worden gestimuleerd door het CZS.
In een skeletspier zitten duizenden spiervezels.
, Spiervezel
Een skeletspiervezel is multinucleair, dat wil zeggen dat per cel wel honderden celkernen
aanwezig zijn, die vlak onder het celmembraan liggen.
*Celmembraan het laagje dat de cel omgeeft.
Het plasmembraan, sarcolemma omgeeft de cel. (Celwand van de cel)
In de cel bevindt zich het cytoplasma, sarcoplasma.
Er bevinden zich openingen in het oppervlak van het sarcolemma.
Deze openingen zijn weer verbonden met een netwerk van smalle buisjes, T-tubuli.
Deze buisjes zijn gevuld met een vloeistof en vormen doorgangen door de spiervezel.
Elke spiervezel bevat honderden tot duizenden myofibrillen.
Myofilamenten zijn eiwitten; actine en myosine die ervoor zorgen dat myofibrillen aan
elkaar blijven vastzitten om zo een lange lengte kunnen creëren.
Myofibrillen kun je in stukjes delen, het kleinste stukje wat kan
functioneren noemen we sarcomeer.
Door de rangschikking van de filamenten waar een sarcomeer dus
in is opgebouwd krijgt het spierweefsel een gestreept uiterlijk.
Dikke filamenten liggen altijd in het midden van de sarcomeer.
De dunne filamenten liggen aan de buitenkant van sarcomeer en
zijn vastgehecht aan eiwitten, waardoor ze Z-lijnen vormen.