100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie Robert S. Feldman 7e editie €9,99
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Ontwikkelingspsychologie Robert S. Feldman 7e editie

20 beoordelingen
 864 keer bekeken  69 keer verkocht

Samenvatting van het boek Ontwikkelingspsychologie (meest recente versie). Van de oorpsronkelijke 504 pagina's die het boek telt teruggevoerd naar 93, zónder verlies van belangrijke informatie. Er zijn geen stukken weggelaten uit het boek, alles zit in deze samenvatting verwerkt. De stof wordt hel...

[Meer zien]
Laatste update van het document: 3 jaar geleden

Voorbeeld 10 van de 93  pagina's

  • Ja
  • 15 juni 2017
  • 16 juli 2021
  • 93
  • 2016/2017
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (44)

20  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: quintendales • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: evelinedeknudt • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: feliciabraam • 2 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: soelhouari • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: claudiaverschueren • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: dlucas • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: wytzevandermolen • 5 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
joycetm
SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




Deel 1: de ontwikkeling van het kind
H.1 Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 EEN ORIËNTATIE OP DE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
Ontwikkelingspsychologie (of levenslooppsychologie) is de wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en
stabiliteit die zich voordoen vanaf de conceptie tot de adolescentie.


1.1.1. DE REIKWIJDTE VAN HET VAKGEBIED
Onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen is te verdelen in vier centrale thema’s of benaderingen:
• Fysieke ontwikkeling: kijkt naar de invloed van de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten,
drinken en slaap op ons gedrag
• Cognitieve ontwikkeling: kijkt naar intellectuele vermogens; leren, geheugen, het oplossen van problemen en intelligentie
• Sociale ontwikkeling: kijkt naar de ontwikkeling en de verandering van sociale relaties en interacties met anderen
• Persoonlijkheidsontwikkeling: kijkt naar de duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden.

LEEFTIJDSGROEPEN EN INDIVIDUELE VERSCHILLEN
Kinderen worden ingedeeld in verschillende leeftijdsgroepen:
• Conceptie – geboorte: prenatale periode
• Geboorte - 3 jaar: babytijd
• 3-6 jaar: peuter– en kleutertijd
• 6-12 jaar: schooltijd
• 12-20 jaar: adolescentie


Wanneer over leeftijdsgroepen wordt gesproken gaat het over gemiddelden: het tijdstip waarop kinderen gemiddeld genomen een
mijlpaal bereiken. De variaties worden alleen opmerkelijk bij aanzienlijke afwijkingen van het gemiddelde
Bv. Een kind dat veel later dan gemiddeld begint met praten kan naar een logopedist gaan.
Sommige perioden hebben een duidelijk afgebakende grens, andere perioden niet.
Bv. De babytijd begint bij de geboorte. De overgang tussen schooltijd en adolescentie vindt meestal plaats rond de 12 jaar, maar dit kan
per kind verschillen omdat de grens tussen deze 2 perioden gebaseerd is op een biologische verandering (het begin van het seksuele
rijpingsproces)


De tijdstippen waarop gebeurtenissen zich in het leven van mensen voltrekken kunnen variëren door:
• Biologische oorzaken: bv. de een is sneller volgroeid, de ander bereikt sneller de mijlpalen in de ontwikkeling
• Omgevingsfactoren: bv. de leeftijd waarop mensen liefdesrelaties aangaan varieert per cultuur
• Leeftijd: bv. bij jonge kinderen is de ontwikkeling grotendeels genetisch bepaald en gaat bij alle kinderen grotendeels gelijk op. Hoe
ouder kinderen worden, hoe groter de onderlinge diversiteit en de invloed van omgevingsfactoren.


1.1.2. DE INVLOED VAN COHORTEN OP ONTWIKKELING: ONTWIKKELEN IN EEN SOCIALE WERELD.
Ieder mens behoort tot een specifieke cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren. Leden van een
cohort worden beïnvloed door:
• Normatieve gebeurtenissen: voltrekken zich voor de meeste leden van een cohort op dezelfde manier (bv. de puberteit).
• Cohorteffecten: treden op als gevolg van normatieve historisch bepaalde invloeden, biologische en omgevingsinvloeden die
verbonden zijn aan een specifiek historisch moment (bv. kinderen die in 2000 in Enschede woonden werden allemaal
geconfronteerd met biologische en omgevingseffecten als gevolg van de vuurwerkramp).
• Leeftijdgebonden invloeden: biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in een bepaalde leeftijdsgroep,
ongeacht waar of wanneer ze opgroeien (bv. pubertijd, menopauze).
• Socioculturele gebeurtenissen bv. de opkomst van social media
• Sociale gebeurtenissen bv. oorlogen, economische oplevingen en depressies, hongersnoden, epidemieën
• Normatieve invloeden: leiden tot conformiteit, omdat men de gevolgen van afwijkend gedrag vreest (bv. etnische afkomst, sociale



H1: EEN INLEIDING IN DE ONTWIKKELING VAN HET KIND 1

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




klasse, lidmaatschap van en subcultuur).
• Niet-normatieve gebeurtenissen: specifieke gebeurtenissen in het leven een specifiek persoon op een tijdstip dat zulke
gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen (bv. het eerste kind ter wereld dat via IVF werd verwekt)


1.2 KINDEREN: VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST
Bij de eerste denkbeelden over de jeugd werden kinderen als ‘miniatuurvolwassenen’ beschouwd. Later werd de jeugd gezien als een
afzonderlijke periode in het leven, wat tot de opkomst van de ontwikkelingspsychologie heeft geleid.

ACTUELE VRAAGSTUKKEN EN ONDERWERPEN: DE ONDERLIGGENDE THEMA’S VAN DE
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE.
Een van de belangrijkste kwesties binnen de ontwikkelingspsychologie is de vraag of ontwikkeling zich op een continue of
discontinue manier voltrekt. De meeste psychologen zijn echt erover eens dat beide soorten naast elkaar bestaan.
• Continue verandering: geleidelijke ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit die van de
vorige niveaus
• Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stadie plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat
kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia.

KRITIEKE EN GEVOELIGE PERIODEN: DE INVLOED VAN DE OMGEVING
Een kritieke periode is een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste gevolgen heeft. De
gevolgen werden gezien als permanent, onomkeerbaar. Momenteel overheerst de overtuiging dat mensen op veel vlakken flexibeler
zijn dan aanvankelijk werd aangenomen. Vooral op cognitieve, sociale, en persoonlijkheidsgebieden manifesteert zich een
aanzienlijke mate van plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur kan worden gewijzigd.
Daarom spreken we nu van gevoelige perioden: een afgebakende periode waarin een organisme extra gevoelig is voor bepaalde
omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald facet van de ontwikkeling. Vooral kinderen zijn bijzonder gevoelig voor
invloeden uit de omgeving. De gevolgen zijn niet altijd permanent. Het concept gevoelige perioden erkent het de plasticiteit van
mensen in ontwikkeling.

LEVENSLOOPMODEL VERSUS FOCUS OP SPECIFIEKE PERIODEN
Vroeger ging de meeste aandacht naar de babytijd en de adolescentie. Tegenwoordig wordt de gehele periode van conceptie tot en
met de adolescentie van belang geacht. Er is ontdekt dat er in elk levensstadium sprake is van groei en ontwikkeling. Daarnaast
wordt een belangrijk deel van iemands omgeving bepaald door de andere mensen in zijn sociale omgeving. De ontwikkeling van
baby’s groeit bijvoorbeeld gedeeltelijk voort uit de ontwikkeling van volwassenen. Bv. een 37-jarige moeder heeft een heel andere
invloed op haar kind dan een 16-jarige moeder.

DE RELATIEVE INVLOED VAN NATURE EN NURTURE OP DE ONTWIKKELING
• Nature verwijst naar de erfelijke eigenschappen en omvat elk facet die het resultaat is van het geleidelijk ontvouwen van
voorbestemde genetische informatie: maturatie. Nature bepaalt of onze ogen blauw of bruin zijn en of we goed worden
in atletiek.
• Nurture verwijst naar de omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen; bijvoorbeeld de manier waarop ouders hun
kinderen opvoeden.


Hoeverre het gedrag van mensen een gevolg is van nature of nurture is nog steeds niet duidelijk. Bv. als de hoogte van iemands
intelligentie vooral wordt bepaald door erfelijkheid, zijn pogingen om de intelligentie op latere leeftijd te verbeteren gedoemd te
mislukken. Als intelligentie vooral een resultaat is van omgevingsinvloeden zou de kwaliteit van scholing en stimulatie kunnen
leiden tot een hogere intelligentie.
De interactie tussen nature en nurture is complex: sommige genetisch bepaalde eigenschappen hebben een directe invloed op het
gedrag van kinderen, maar dragen ook indirect bij aan de vorming van hun omgeving. Door de genetische achtergrond zijn we
geneigd bepaald gedrag te vertonen, maar dat gedrag komt niet per se tot uiting zonder een passende omgeving.




H1: EEN INLEIDING IN DE ONTWIKKELING VAN HET KIND 2

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




Deel 1: de ontwikkeling van het kind
H.2 THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK
2.1 VISIES OP KINDEREN

2.1.1. HET PSYCHODYNAMISCH PERSPECTIEF: FOUCUS OP INNERLIJKE KRACHTEN
Psychodynamisch perspectief: gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon
zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft. Innerlijke krachten (kunnen hun oorsprong vroeg in de kindertijd
hebben) blijven iemands gedrag het hele leven beïnvloeden.

DE PSYCHOANALYTISCHE THEORIE VAN FREUD
Gaat ervan uit dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid (PH) en gedrag. Het onbewuste is het deel van de
persoonlijkheid waarvan men zich niet bewust is. Het bevat infantiele wensen, verlangens en behoeften. Deze zijn verstorend van
aard en daarom afgesloten van iemands bewustzijn
Bv. “Een kind ervaart dat het te weinig aandacht krijgt van zijn ouders. Om dit ‘tekort’ te compenseren vraagt hij op de basisschool
steeds aandacht van de juf, en op latere leeftijd van zijn partner. Maar hoeveel aandacht hij ook krijgt, het is nooit genoeg. De persoon is
zich er echter niet van bewust dat dit gedrag voortkomt uit een tekort uit zijn vroege kindertijd. Waarom is hij zich hier niet van bewust?
Het idee is onverdraaglijk: het wordt verdrongen (in het onbewuste gelaten).”


Freud maakte een onderscheid tussen de verschillende delen van de PH. Volgens hem heeft de PH drie aspecten:
• Id: Primitief, ongeorganiseerd, aangeboren deel van de PH (al aanwezig bij de geboorte)
- Primitieve driften à honger, seks, agressie, irrationele impulsen
- Opereert vanuit genotsprincipe: doel à zoveel mogelijk bevrediging en zo weinig mogelijk spanning creëren.
• Ego: Rationele en redelijke deel van de PH
- = buffer tussen de echte wereld en het primitieve id.
- Opereert vanuit realiteitsprincipe à instinct wordt in toom gehouden om veiligheid te bewaren en te integreren
in de samenleving
• Superego: het geweten à maakt het onderscheid tussen goed en kwaad
• Ontwikkeld rond 5-6-jarige leeftijd


Volgens Freud voltrekt de psychoseksuele ontwikkeling zich doordat kinderen een aantal fasen doorlopen waarbij genot of
bevrediging telkens met een ander deel van het lichaam wordt geassocieerd. Als kinderen niet in staat zijn zichzelf in een bepaalde
fase voldoende te bevredigen of juist teveel worden bevredigd, ontstaat er fixatie (= gedrag dat in eerdere fase is blijven steken
vanwege een onopgelost conflict).
Bv. Fixatie op de orale fase kan maken dat een volwassene voortduren bezig is met orale activiteiten (kauwgum kauwen, duimen, eten,
nagelijs bijten, praten). Maar óók symbolische orale activiteiten zoals ‘bijtend’ sarcasme.

DE PSYCHOSOCIALE THEORIE VAN ERIK ERIKSON (1902-1994)
Psychosociale ontwikkeling: een alternatieve benadering van ontwikkeling, die de veranderingen omvat in de manier waarop we
aankijken tegen onze interacties met- en het gedrag van anderen en onszelf als leden van de maatschappij. De nadruk ligt op sociale
interactie met anderen. Volgens Erikson worden mensen worden gevormd en belemmerd door de samenleving en de cultuur
Mensen ontwikkelen zich gedurende het leven in acht verschillende stadia. Deze manifesteren zich volgens een vast patroon en zijn
min of meer gelijk voor alle mensen. Elk stadium heeft een crisis/conflict dat het individu moet oplossen. Geen enkel conflict/crisis
wordt volledig opgelost (het leven wordt steeds gecompliceerder). Toch moet elk stadium in een bepaalde mate zijn afgerond om te
kunnen voldoen aan de eisen van een volgend stadium

GROOTSTE VERSCHILLEN TUSSEN FREUD EN ERIKSON:
• Freud: ontwikkeling compleet wanneer adolescentie is bereikt.
• Erikson: groei en verandering blijft het hele leven doorgaan




H2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK 3

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




Meningen over het psychodynamisch perspectief
• Freud: mijlpaal in de psychologie, maar tegenwoordig in twijfel getrokken (geen bewijs)
o Beperkte onderzoekspopulatie (Rijke Oostenrijkse middenklasse kinderen in een streng, puriteins tijdperk) à is de
theorie toepasbaar op brede, multiculturele bevolkingsgroepen?
o Freud richtte zich vooral op mannelijke ontwikkeling: seksistisch en discriminerend voor vrouwen
• Erikson: meer steun dan Freud, maar eveneens meer focus op mannen dan vrouwen
Psychoanalytische theorieën geven een goede beschrijving van gedrag uit het verleden, maar kan geen voorspellingen maken over
het toekomstig gedrag.


2.1.2. HET BEHAVIORISTISCH PERSPECTIEF: FOCUS OP WAARNEEMBAAR GEDRAG
Het behavioristisch perspectief is een benadering van ontwikkeling waarbij men uitgaat dat waarneembaar gedrag en externe
stimuli cruciaal zijn om de ontwikkeling van een persoon te begrijpen. Het bestudeert mensen niet van binnenuit, maar van buitenaf,
met nadruk op direct waarneembare feiten: de effecten van mensen voorwerpen, en gebeurtenissen op gedrag. In het behavioristisch
perspectief is nurture is belangrijker dan nature en het verwerpt het idee dat mensen ontwikkelingsstadia doorlopen. Zij gaan ervan
uit dat mensen worden beïnvloed door de omgevingsstimuli waaraan ze toevallig worden blootgesteld.

KLASSIEKE CONDITIONERING
Klassieke conditionering is een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale
stimulus die normaal gesproken die reactie (respons) niet uitlokt. Ivan Pavlov ontdekte dat als een hond herhaaldelijk wordt
blootgesteld aan een koppeling van twee stimuli (het geluid van een bel en een bak hondenvoer), hij op dezelfde manier leert
reageren op de bel als op het voer: door te kwijlen. Normaal gesproken reageren honden niet kwijlend op een bel; dit gedrag is het
resultaat van conditionering. Gedrag dat wordt geassocieerd met een stimulus (eten) wordt verbonden aan aan een andere stimulus
(de bel). Het proces van conditionering verklaart hoe we emotionele response aanleren, vooral intense of negatieve emoties.
Bv. Merlijn werd in het donker beroofd door iemand met een pistool en nog lang daarna was hij bang in het donker, ook al was hij


H2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK 4

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




helemaal veilig. Het donker werd zo sterk geassocieerd met de angsten die hij ervoer bij de overval dat het donker (de stimulus) nog
jarenlang angstgevoelens (de respons) uitlokte.

OPERANTE CONDITIONERING
Operante conditionering (B.F. Skinner, 1975) is een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt,
afhankelijk van zijn associatie met positieve of negatieve consequenties. Individuen leren doelbewust te reageren op hun omgeving
om gewenste consequenties tot stand te brengen.
Bv. Ilias van 7 is extra lief voor zijn zusje als hij een snoepje wil.
Of kinderen bepaald gedrag herhalen is afhankelijk van de vraag of gedrag wordt gevolgd door een bekrachtiging: het aanbieden
van een stimulus die de kans vergroot dat gedrag wordt herhaald.
Bv. Bv. mensen zullen harder werken als ze salarisverhoging krijgen.
De kans dat gedrag wordt herhaald wordt kleiner als het straf, een onplezierige of pijnlijke stimulus of het wegnemen van een
gewenste stimulus als gevolg heeft. Als gedrag niet wordt herhaald omdat het geen beloning oplevert of gestraft wordt is er sprake
van extinctie. De principes van Operante conditionering worden toegepast bij gedragsmodificatie: een formele techniek om de
frequentie van gewenst gedrag te verhogen en ongewenst gedrag te verlagen.

DE SOCIAAL-COGNITIEVE LEERTHEORIE: LEREN DOOR TE IMITEREN
Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie van Albert Bandura leren mensen voor een groot deel door het gedrag van andere
personen (een model) te observeren. We hoeven de consequenties van gedrag niet aan den lijve te ondervinden om het aan te leren.
Het sociaal cognitief leren voltrekt zich in vier stappen:
1. De waarnemer moet de meest cruciale aspecten van het gedrag van een model bewust waarnemen
2. De waarnemer moet zich het gedrag kunnen herinneren
3. De waarnemer moet het gedrag accuraat kunnen reproduceren
4. De waarnemer moet gemotiveerd zijn om het gedag aan te leren en uit te voeren.
Gedrag aanleren is dus geen kwestie van straf en beloning zoals bij operante conditionering, maar van observeren.
Meningen over het behavioristisch perspectief
Het heeft een grote bijdrage geleverd, van technieken voor het scholen van zwaar geestelijk gehandicapte kinderen tot procedures
om agressie in te dammen. Tegelijkertijd zijn de klassieke en operante conditionering op fundamentele punten in strijd met de
sociaalleertheorie terwijl ze beide onderdeel zijn van hetzelfde perspectief.


2.1.3. HET COGNITIEF PERSPECTIEF: KIJKEN NAAR DE OORSPRONG VAN ONS BEGRIP
Het cognitief perspectief richt zich op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen te begrijpen en erover na
te denken. Met behulp van dit perspectief hopen onderzoekers erachter te komen hoe kinderen en volwassenen informatie
verwerken, welke manier van denken en begrijpen van invloed is op het gedrag, hoe cognitieve vermogens veranderen tijdens de
ontwikkeling, …

DE COGNITIEVE ONTWIKKELINGSTHEORIE VAN PIAGET
Jean Piaget meende dat alle mensen in een vaste volgorde een reeks universele cognitieve ontwikkelingsstadia doorlopen. Piaget
concentreerde zich vooral op de cognitieverandering die plaatsvindt wanneer kinderen de overstap maken van het ene naar het
andere stadium. Hij meende dat het menselijk denken is opgebouwd uit schema’s: georganiseerde mentale patronen die bepaalde
gedragingen of acties vertegenwoordigen. Adaptie, de manier waarop kinderen reageren op en zich aanpassen aan nieuwe
informatie, kan worden verklaard door twee basisprincipes die samen zorgen voor onze cognitieve ontwikkeling.
• Assimilatie: proces waarbij we ervaringen interpreteren binnen hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze
• Accommodatie: het proces dat bestaande manieren van denken verandert in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Bv. als een jong kind dat nog niet kan tellen kijkt naar twee rijen knopen die ieder evenveel knopen bevatten, zal het zeggen dat de
rij waarin de knopen dicht bij elkaar liggen minder knopen bevat dan de rij waar de knopen ver uit elkaar liggen. Het kind
assimileert de ervaring van tellen in zijn bestaande schema’s die het principe ‘groter is meer’ bevatten. Als het kind later aan nieuwe
ervaringen is blootgesteld verandert de inhoud van het schema. Er is sprake geweest van accommodatie als het kind begrijpt dat de
kwantiteit van de knopen identiek is ongeacht hoever ze uit elkaar liggen.
Meningen over Piagets theorie
Piagets visie op de volgorde van cognitieve ontwikkeling is accuraat. Sommige cognitieve vaardigheden manifesteren zich echter
duidelijk eerder dan Piaget dacht. Daarnaast wordt de universaliteit van Piagets stadia in twijfel getrokken. Bepaalde cognitieve
vaardigheden manifesteren zich op andere tijdstippen in niet-westerse culturen. Ook zijn er in elke cultuur mensen die het hoogste


H2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK 5

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




cognitieniveau nooit lijken te bereiken. De grootste kritiek is dat de ontwikkeling niet zo discontinu is als Piagets model doet
voorkomen (groei voltrekt zich in vier aparte stadia waarin de kwaliteit van de cognitie per stadium verschilt): groei is een veel meer
continu proces. Deze kritiek gaf aanzet voor de informatieverwerkingstheorie.

DE INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIE
De informatieverwerkingstheorie is een belangrijk alternatief voor Piagets theorie. Het is een benadering van cognitieve
ontwikkeling waarbij men probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan. Deze
theorie gaat ervan uit dat complex gedrag als leren, herinneren, categoriseren en denken opgebroken kan worden in een reeks
individuele, specifieke stappen. Net als computers hebben kinderen een beperkt vermogen om informatie te verwerken. In de loop
van de ontwikkeling maken ze gebruik van steeds ingewikkeldere strategieën en verbetert de snelheid en de efficiëntie. De neo-
Piagetiaanse theorie is een informatieverwerkingstheorie die stelt dat cognitie bestaat uit verschillende typen individuele
vaardigheden zoals het vermogen om te lezen, rekenen, te herinneren – in tegenstelling tot de steeds ingewikkeldere algemeen
cognitieve vermogens van Piaget.
Meningen over de informatieverwerkingstheorie
Hoewel deze theorie steeds meer aandacht krijgt, is er kritiek om het feit dat er weinig aandacht wordt besteed aan creativiteit (de
beste ideeën ontwikkelen zich op een onlogische, non-lineaire manier) en sociale context waarin de ontwikkeling plaatsvindt.

COGNITIEVE NEUROWETENSCHAP
Een van de meest recente toevoegingen van theorieën binnen de ontwikkelingspsychologie is de cognitieve neurowetenschap, die
zich richt op de manier waarop hersenprocessen gerelateerd zijn aan cognitieve activiteit. Het probeert de locaties en functies
binnen de hersenen te achterhalen die verband houden met verschillende soorten activiteit.
Meningen over de cognitieve neurowetenschap
Critici beweren dat de theorie ontwikkelingsverschijnselen vaak beter beschrijft dan verklaart. Bv. aangetoond is dat de hersenen van
kinderen met autisme groter zijn, maar waarom is niet bekend. Toch levert het een belangrijke bijdrage in de inzichten in zowel normale
als abnormale ontwikkeling en zijn er verschillende methoden ontstaan om in te grijpen bij abnormale ontwikkelingen.


2.1.4. HET SYSTEMISCH PERSPECTIEF: EEN BREDE VISIE OP ONTWIKKELING
Veel ontwikkelingspsychologen benaderen het verloop van de ontwikkeling vaak uit een categoriale invalshoek (fysiek, sociaal, of
cognitief, …). Het systemisch perspectief kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke, cognitieve, persoonlijkheids- en
sociale wereld. De unieke ontwikkeling van een kind kan niet goed worden beoordeeld als dat kind niet in een complexe sociale en
culturele context wordt geplaatst.

HET BIO-ECOLOGISCH MODEL VAN BRONFENBRENNER
Urie Bronfenbrenner was de grondlegger van het bio-ecologisch model dat uitgaat van vijf omgevingsniveaus die elk biologisch
organisme gelijktijdig beïnvloeden. De ontwikkeling kan niet worden begrepen als we geen rekening houden met hoe een persoon
in elk van deze niveaus past.
- Het microsysteem is de dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven
Bv. hun thuis, ouders, vrienden, leraren.
- Het mesosysteem benadrukt de (in)directe invloeden die ons met elkaar verbinden
ó Zorgt voor connecties tussen de verschillende aspecten van het microsysteem
Bv. het bindt kinderen aan ouders en leraren, medewerkers aan bazen, vrienden aan vrienden, ...
Bv. de invloeden van een moeder na een slechte dag op kantoor en vervolgens thuis kortaf is tegen haar kind
- Het exosysteem staat voor de algemene invloeden en omvat sociale instituties
ó Deze maatschappelijke instituties beïnvloeden het micro- en mesosysteem
Bv. scholen, kerken, plaatselijke media en overheid, …
Bv. de kwaliteit van school beïnvloed de cognitieve ontwikkeling en kan langetermijnconsequenties hebben
- Het macrosysteem omvat de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat
Bv. de maatschappij in het algemeen, politiek gedachtegoed, religieuze systemen, …
Bv. onderdeel zijn van de westerse cultuur en tegelijkertijd onderdeel zijn van de Turks-Nederlandse subcultuur
- Het chronosysteem ligt ten grondslag aan alle andere systemen en is de invloed van het verstrijken van de tijd op de
ontwikkeling van kinderen
Bv. historische gebeurtenissen als 11 september, vrouwen die buitenshuis gaan werken, …




H2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK 6

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




Het model belicht de onderlinge samenhang tussen de verschillende factoren en de invloed ervan op de ontwikkeling. Doordat
verschillende niveaus met elkaar in verbinding staan, heeft een verandering in het ene deel van het systeem ook invloed op andere
delen. Andersom maken veranderingen in het ene niveau weinig verschil als het andere niveau niet verandert.
Bv. Het ontslag van een ouder (mesosysteem) heeft invloed op het mesosysteem van het kind.
Bv. Het verbeteren van de schoolomgeving heeft een verwaarloosbaar effect op schoolprestaties als het kind in de privé omgeving niet
wordt gestimuleerd om goede cijfers te halen.

DE INVLOED VAN CULTUUR
De westerse cultuur is een individualistische cultuur waarin de nadruk ligt op persoonlijke identiteit, uniekheid, vrijheid en de
waarde van het individu. De Aziatische cultuur is een collectivistische cultuur waarbij het welzijn van de groep belangrijker is dan
dat van het individu, ook al gaat dat ten koste van hun persoonlijke welzijn. Het spectrum individualisme-collectivisme illustreert
hoe zulke algemene culturele waarden een belangrijke rol spelen in hoe mensen de wereld zien en zich gedragen.
Meningen over het bio-ecologisch model
Bronfenbrenner heeft te weinig oog voor biologische invloeden volgens sommige critici. Toch is het een belangrijk model in de
ontwikkelingspsychologie.

DE SOCIOCULTURELE THEORIE VAN VYGOTSKY
Vygotsky’s theorie benadrukt he verloop van de cognitieve ontwikkeling als resultaat van de sociale interacties tussen leden van een
cultuur. Hij meende dat kinderen de wereld leren begrijpen via hun probleemoplossende interacties met andere mensen en dat
ontwikkeling een wederzijdse transactie is tussen de mensen in de omgeving van het kind en het kind zelf. Mensen en
omstandigheden beïnvloeden het kind, dat op zijn beurt de mensen en omstandigheden beïnvloedt. Dit patroon herhaalt zich in een
eindeloze lus, waarin kinderen zowel ontvangers als bronnen van socialiserende invloeden zijn.
Bv. een kind dat opgroeit in een breed familieverband groeit op met een ander idee over gezinsleven dan een kind waarvan de
familieleden verder weg wonen.
Meningen over Vygotsky’s theorie
Vygotsky theorie heeft na 80 jaar steeds meer invloed gekregen, omdat mensen steeds meer bewust worden van de centrale rol van
culturele factoren in de ontwikkeling: de aandacht wordt door de cultuur in een bepaalde richting gestuurd met als gevolg dat
bepaalde sociale vaardigheden worden ontwikkeld die het resultaat zijn van de de culturele omgeving. Critici vinden dat de sterke
nadruk op cultuur en sociale ervaringen te weinig oog had voor de effecten van biologische factoren en de manier waarop mensen
in staat zijn hun eigen omgeving vorm te geven.


2.1.5. HET EVOLUTIONAIR PERSPECTIEF: WAT ONZE VOOROUDERS BIJDRAGEN AAN ONS GEDRAG
Het evolutionair perspectief probeert gedrag te identificeren dat het resultaat is van genetische erfenis van onze voorouders. Deze
theorieën vloeien voort uit de evolutietheorie van Charles Darwin. Het perspectief leunt zwaar op de ethologie, de wetenschap die
kijkt naar de invloed van biologische kenmerken op gedrag. Een van de belangrijkste aanhangers van de ethologische theorie,
Konrad Lorenz, ontdekte dat pasgeboren ganzen zodanig geprogrammeerd zijn dat dat ze zich hechten aan et eerste bewegende
object dat ze na hun geboorte zien. Dit leidde ertoe dat de ontwikkelingspsychologie aandacht ging besteden aan aangeboren


H2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK 7

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




genetische patronen in menselijk gedrag. Het evolutionair perspectief omvat ook de gedragsgenetica, die de effecten van erfelijkheid
op het gedrag bestudeert.
Meningen over het evolutionaire perspectief
He evolutionaire perspectief speelt een steeds grotere rol op het gebied van levenslange ontwikkeling. Er is echter veel kritiek over
het feit dat te weinig aandacht besteed wordt aan omgevings- en sociale factoren en veel theorieën niet experimenteel te toetsen
zijn.


2.2 DE WETENSCHAPPELIJKE WERKWIJZE EN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

2.2.1. THEORIEËN EN HYPOTHESES: ONTWIKKELINGSVRAGEN STELLEN
Wetenschappelijke werkwijze: het
proces van het stellen en
beantwoorden van vragen met
behulp van zorgvuldige,
gecontroleerde technieken,
waaronder systematische,
georganiseerde observatie van
gegevensverzameling.

THEORIEËN: GLOBALE VERKLARINGEN FORMULEREN
Onze persoonlijke theorieën zijn gebaseerd op ongeverifieerde, willekeurige waarnemingen.
Bv. Kleuterleidsters die anderstalige ouders het advies geven om Nederlands met het kind te spreken
Wetenschappers integreren eerdere bevindingen en theorieën systematisch in hun eigen theorieën door eerdere observaties te
ordenen en conclusies te trekken die niet rechtstreeks uit de feiten spreken.
Bv. Uit onderzoek blijkt dat deze adviezen juist in de weg staan van een succesvolle meertaligheid

HYPOTHESES: TOETSBARE VOORSPELLINGEN SPECIFICEREN
Na het vormen van een theorie moet deze wetenschappelijk getoetst worden door middel van een hypothese: een voorspelling die
zodanig is geformuleerd dat zij getoetst kan worden.

DE KEUZE VOOR ONDERZOEKSSTRATEGIE: EEN ANTWOORD VINDEN OP DE VRAGEN
Na het opstellen van de hypothese moet een strategie worden ontwikkeld om de validiteit ervan te toetsen.
- Operationalisering is het proces waarmee een hypothese wordt vertaald in een specifieke, toetsbare procedures die
gemeten en waargenomen kunnen worden


2.2.2. SOORTEN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
EXPERIMENTEN
Experimenteel onderzoek: is er een oorzakelijke relatie tussen de verschillende factoren? Een onderzoeker regelt meestal twee
verschillende ervaringen (behandelingen) voor de proefpersonen.
- Eén groep proefpersonen krijgt een van de behandelingen ž de behandelingsgroep
- De andere groep krijgt een andere of geen behandeling ž de controlegroep

CORRELATIONEEL ONDERZOEK
- Correlationeel onderzoek: is er een verband (correlatie) tussen twee factoren (variabelen)? Bij correlationeel onderzoek
kan niet gesproken worden over oorzakelijke verbanden.

SURVEYS
Een groep mensen die een grote populatie vertegenwoordigd wordt vragen gesteld over hun attitudes, gedrag of denkbeelden over
een onderwerp. Op basis van de respons worden conclusies getrokken over de algemene populatie die de onderzoekspopulatie
vertegenwoordigt. Deze methode is zeer eenvoudig maar niet altijd effectief.

NATUURLIJKE OBSERVATIE
Natuurlijke observatie is het observeren van natuurlijk voorkomend gedrag zonder in te grijpen in de situatie. Nadeel is dat er geen
controle uitgeoefend kan worden op allerlei factoren die bij experimenteel onderzoek wel gecontroleerd kunnen worden, en dat als

H2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK 8

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




men weet dat men geobserveerd wordt vaak het gedrag aanpast. Daardoor is het niet meer representatief.

CASESTUDY’S
Casestudy’s zijn uitgebreide diepte-interviews met een specifiek individu of een kleine groep individuen. Ze worden niet alleen
gebruikt om meer te weten over de persoon die wordt geïnterviewd, maar ook om algemenere principes te achterhalen of
hypothetische conclusies te trekken die van toepassing zijn op anderen.

HET KIEZEN VAN EEN ONDERZOEKSOMGEVING
Veldonderzoek wordt uitgevoerd in een natuurlijke omgeving, zoals de speeltuin, de klas, schoolbus, … Veldonderzoek kan zowel bij
correlationeel als experimenteel worden gebruikt. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van natuurlijke observatie. Ook hier is het
echter moeilijk om controle op de situatie en de omgeving uit te oefenen ž het wordt daarom vaker bij correlationeel onderzoek
gebruikt. Een laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd in een gecontroleerde omgeving die expliciet is opgezet om de
gebeurtenissen constant te houden.




2.3 ONDERZOEKSSTRATEGIEËN EN PROBLEMEN
Onderzoekers gebruiken meestal een van de volgende twee onderzoeksmethoden: theoretisch onderzoek of toegepast onderzoek.
Deze twee methoden vullen elkaar in feite aan.


2.3.1. THEORETISCH EN TOEGEPAST ONDERZOEK: TWEE COMPLEMENTAIRE METHODEN
Theoretisch onderzoek is specifiek bedoeld om verklaringen te toetsen en nieuwe wetenschappelijke kennis te vergaren.
Bv. Onderzoeken hoeveel cijfers kinderen van verschillende leeftijden kunnen onthouden om de cognitieve veranderingen tijdens de
jeugd te onderzoeken.
Toegepast onderzoek is bedoeld om praktische oplossingen voor directe problemen te vinden.
Bv. Onderzoeken hoe kinderen leren door manieren te vinden om kinderen gemakkelijker informatie te laten onthouden ž de
bevindingen worden toegepast op een specifieke omgeving van een specifiek probleem


2.3.2. HOE MEET JE VERANDERINGEN IN DE ONTWIKKELING?
- Longitudinaal onderzoek: het gedrag van een of meerdere individuen wordt gemeten door de tijd heen
- Dwarsdoorsnede-onderzoek: mensen van verschillende leeftijden worden op hetzelfde tijdstip met elkaar vergeleken
- Cross-sequentieel onderzoek: een aantal verschillende leeftijdsgroepen worden op verschillende tijdstippen bestudeerd


2.3.3. ONDERZOEK EN ETHIEK
Het Nederlands Instituut voor Psychologen heeft uitgebreide ethische richtlijnen voor onderzoekers ontwikkeld. Fundamentele
principes die moeten worden nageleefd zijn onder meer vrijwaring van schade, bewuste toestemming, beperkt gebruik van
misleiding en het recht op privacy van de proefpersonen.

H2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK 9

, SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE | 2017 DEEL 1: DE ONTWIKKELING VAN HET KIND




Deel 1: de ontwikkeling van het kind
H.3 Het begin van het leven
3.1 ERFELIJKHEID
Gameten: de geslachtcellen van de vader (spermacel) en moeder (ovum), die een nieuwe cel vormen tijdens de bevruchting.
Ongeveer een uur nadat de spermacel het ovum binnen is gegaan, fuseren de twee gameten tot één cel: een zygote.


3.1.1. GENEN EN CHROMOSOMEN: DE CODE VAN HET LEVEN
Onze genetische code wordt opgeslagen en gecommuniceerd in onze genen, de basiseenheden van genetische informatie. Ze spelen
de hoofdrol in de erfelijkheid en bevatten informatie voor alle erfelijke eigenschappen. Alle genen zijn opgebouwd uit DNA, die
bestaat uit lange ketens van chemische stoffen en bevat de ‘genetische code’ van een bepaalde eigenschap. Deze ketens zijn in een
specifieke volgorde en op specifieke locaties gerangschikt in DNA-strengen: 46 chromosomen die georganiseerd zijn in 23 paren. De
vader en de moeder leveren ieder 1 van de 2 chromosomen in elk van de 23 paren. Op het moment van conceptie (bevruchting)
verenigen deze zich in de zygote. De 46 chromosomen in de zygote bevatten de genetische blauwdruk van een individu die voor de
rest van zijn leven bepalend is voor zijn celactiviteit. Mitose is verantwoordelijk voor de replicatie van de meeste typen cellen en
zorgt dat bijna alle cellen van het lichaam dezelfde 46 chromosomen bevatten als de zygote. Meiose vormt dat de gameten van de
volwassen mens. Bij dit proces zijn 8 miljoen verschillende combinaties mogelijk voor de 23 paren die worden meegegeven.

MEERLINGGEBOORTEN: TWEE (OF MEER) VOOR DE GENETISCHE PRIJS VAN ÉÉN
Monozygotische tweelingen: eeneiige tweelingen ž genetisch identiek ž verschillen in hun toekomstige ontwikkeling zijn puur het
gevolg van omgevingsfactoren omdat ze genetisch precies gelijk zijn. Een cellencluster in de eicel splitst zich binnen 2 weken na
bevruchting af ž er ontstaan 2 genetisch identieke zygoten
Dizygotische tweelingen: twee-eiig žgenetisch hetzelfde als gewone broers of zussen. Twee afzonderlijke eicellen worden ongeveer
tegelijkertijd bevrucht door twee afzonderlijke zaadcellen

JONGEN OF MEISJE? HET VASTSTELLEN VAN HET GESLACHT VAN EEN KIND
22 van de 23 menselijke chromosomenparen bevatten ieder twee gelijksoortige chromosomen. De enige uitzondering is het 23e
paar; dit is het paar dat het geslacht van het kind vaststelt.
• Bij vrouwen bestaat het 23e paar uit twee relatief grote X-vormige chromosomen: XX
• Bij mannen bestaat het 23e paar uit een X vormige en een kleine Y-vormige chromosoom: XY
• Elke gameet draagt één chromosoom van de 23 paren chromosomen van beide ouders. Bij het 23e paar:
• Is dat voor vrouwen XX ž een eicel draagt altijd een X-chromosoom
• Is dat voor mannen XY žeen zaadcel bevat ofwel een X, ofwel een Y ž sperma bepaalt het geslacht


3.1.2. DE BASISBEGINSELEN VAN DE GENETICA: HET MENGEN EN KOPPELEN VAN EIGENSCHAPPEN
• Dominante eigenschap: de eigenschap die tot uiting komt wanneer er twee concurrerende eigenschappen aanwezig zijn
• Recessieve eigenschap: een eigenschap die in een organisme aanwezig is, maar niet tot uiting komt
• Genotype: de onderliggende combinatie van genetisch materiaal die in een organisme aanwezig is maar uiterlijk onzichtbaar is
• Fenotype: een kenmerk die daadwerkelijk zichtbaar is
• Homozygoot: van een bepaalde eigenschap gelijke genen erven
• Heterozygoot: van een bepaalde eigenschap verschillende vormen van het gen erven
Bruine ogen zijn een dominante eigenschap (B). Blauwe ogen zijn een recessief (b). Het allel (genen die eigenschappen bevatten die
verschillende vormen kunnen aannemen) van een kind kan gelijke of ongelijke genen bevatten. Krijgt het kind van één ouder de
dominante kleur bruin (B) en van de andere de recessieve kleur blauw (b), dan ontstaat een allel met Bb. Bruin domineert, dus het
kind zal bruine ogen hebben. Ontvangt het kind van beide ouders de recessieve eigenschappen blauw (b), dan ontstaat een allel met
bb en zal het kind blauwe ogen hebben.


3.1.3. DE OVERDRACHT VAN GENETISCHE INFORMATIE BIJ MENSEN
Er zijn echter maar weinig eigenschappen afhankelijk van één genenpaar (allel). De meeste eigenschappen ontstaan door
polygenische overerving: een combinatie van meerdere genenparen die verantwoordelijk zijn voor de productie van een specifieke


H3: Het begin van het leven 10

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper joycetm. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €9,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 56326 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€9,99  69x  verkocht
  • (20)
In winkelwagen
Toegevoegd