Anatomie en Fysiologie van de mens
19e druk – Dr. L. -L. Kirchmann
Samenvatting
Hoofdstuk 2 Cellen en weefsels
2.1 Cellen
Belangrijkste elementen in het menselijk lichaam
– Calcium, Ca; onderdeel van beenderen en tanden (botten ook). Ook belangrijk voor
membraanfuncties, zenuwimpulsen, spiercontracties en bloedstollingen
– Stikstof, N; onderdeel van eiwitten, nucleïne zuren en andere organische verbindingen
– Fosfor, P; onderdeel van beenderen en tanden, nucleïnezuren en energierijke verbindingen
– Kalium, K; belangrijk voor membraanfuncties, zenuwimpulsen en spiercontracties
– Natrium, Na; belangrijk voor membraanfuncties, zenuwimpulsen en spiercontracties
– Chloor, Cl; belangrijk voor water absorptie (dus de vochtbalans, dus de bloeddruk) en
membraanfunctie
– Magnesium, Ma; nodig voor de werking van bepaalde enzymen
– Zwavel, S; onderdeel van veel eiwitten
– Ijzer, Fe; nodig voor zuurstof transport en energieopslag
– Jodium, I; onderdeel van schildklierhormonen
In het lichaam zijn er 3 soorten koolhydraten. Monosachariden, disachariden en polysachariden
1. Monosachariden (glucose en fructose) zijn aanwezig in lichaamsvloeistof en kunnen direct
worden opgenomen door het bloed
2. Disachariden (sucrose, lactose en maltose) moeten eerst worden afgebroken tot
monosachariden
3. Polysachariden (glycogeen) haar voornaamste functie is de opslag van glucosemoleculen.
Glycogeen bevindt zich alleen in dierlijke cellen. Zetmeel en cellulose zijn ook polysachariden,
maar bevinden zich in planten
In het lichaam zijn ook 4 verschillende soorten lipiden (vetten)
1. Vetzuren, functie energiebron en worden direct vervoerd in het bloed
2. Vetten (monoglyceriden, diglyceriden en triglyceriden), functie energieopslag en bron en
isolatie. Worden opgeslagen in vetweefsels en worden afgebroken tot glycerol en vetzuren
voordat ze door het bloed worden vervoerd en dus als energiebron kunnen worden gebruikt
3. Steroïden (cholesterol), functie is bouwstof van celmembranen, hormonen
4. Fosfolipiden, bouwstof van celmembranen. Bestaat uit vetzuren en niet lipide moleculen
We gaan het nu even hebben over organellen! Leuk toch
Oke we gaan ze even allemaal langs en daarna benoem ik de functie.
Ten eerste, elke cel van een organisme hebben 3 dingen overeen; de celwand, cytoplasma en een
nucleus
Dan nu de organellen en hun functie
, Celmembraan Scheidt de cel van de externe mileu, is wel
gevoelig voor omgeving d.m.v receptoren
Cytoplasma De inhoud van de cel m.u.v de celkern. Bestaat
voor 80% uit water en ook koolhydraten,
eiwitten ionen etc
Cytoskelet Geeft steun en vorm aan de cel
ER (endoplasmatisch reticulum) Ruw ER bevat ribosomen en speelt een rol bij de
synthese van eiwitten. Glad ER bevat geen
ribosomen en heeft verschillende functies zoals
aanmaak van lipiden, peptiden en koolhydraten.
Beide ERen zorgen voor transport van stoffen
(bijv eiwitten) naar het Golgi apparaat
Golgi apparaat Verder bewerken, opslaan en transporteren van
eiwitten
Mitochondrium Energievoorziening vd cel, hebben hun eigen
DNA
Ribosomen Eiwit synthese, leest mRNA af tot eiwitten
Lysosomen Afbraak van afvalstoffen van de cel en vertering
van grote moleculen; dus suikers eiwitten vetten
etc kunnen worden afgebroken tot aminzuren,
monosachariden en vetzuren. Hierdoor
belangrijk voor de eiwitsynthese, want er
aminozuren zijn nodig voor translatie.
Nucleus met nucleolus (kernlichaampje) Bevat het erfelijk genetisch materiaal, DNA dus.
Donker van kleur omdat er veel eiwitten op
liggen
Membraantransport, hier zijn verschillende varianten van
– Diffusie, wordt beïnvloedt door concentratieverschil. Kleine anorganische stoffen worden
getransporteerd en in vet oplosbare stoffen. Kost geen energie, want passief. Wanneer de
deeltjes tegen het concentratieverschil in moeten, kost het natuurlijk wel energie maar dat
lijkt mij logsich.
– Osmose, verplaatsing van water, wordt ook beïnvloedt door het concentratieverschil
– Filtratie, gebeurt aan het begin van een haarvat omdat de druk in het haarvat hoger is dan de
druk in het omliggende weefsel. Er wordt water met kleine opgeloste deeltjes (ionen)
verplaatst
– Vesiculair transport, dit is de transport van macromoleculen die door diffusie niet konden
worden overgebracht. Er is onderscheid tussen endocytose en exocytose. Bij endocytose
wordt een stof de cel in gebracht door het celmembraan rond de stof te bouwen en
vervolgens te internaliseren. Bij exocytose gebeurt bijna het omgekeerde. De stoffen die naar
buiten moeten worden in de vorm van een korrels of blaasjes verzameld, waarna hun
membraan versmelt met het celmembraan en zo de inhoud naar buiten wordt gebracht,
zonder het celmembraan te beschadigen.
Endoplasmatisch reticulum zonder ribosomen, dus het glad ER is veel te vinden in ovaria en testes en
zorgt ook voor de productie en opslag van steroide hormonen
Menselijke chromosomen
Chromosomen zijn eigenlijk de dragers van het erfelijk materiaal. Mensen hebben elk 22 paar
autosomale chromosomen en 1 paar geslachtchromosomen (bij de man XY en de vrouw XX). Een