Goederenrecht College 1
Privaatrecht vermogensrecht verbintenissenrecht (tussenpersonen onderling) +
Goederenrecht (rechtsrelaties tussen personen en goederen).
Zaken.
Artikel 3:2 BW.
Voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (eigendom).
Artikel 3:3: BW + artikel 5:20 BW
Lid 1: Onroerend. Een belangrijk woordje in lid 1 is het woordje duurzaam dit heeft
namelijk te maken met het Portacabin arrest.
Lid 2: Roerend ook elektriciteit 7:5 BW.
Art. 5:20 sub e BW: duurzaam + voor zover geen bestanddeel zijn. (uitzondering op
de hoofdregel).
In het bijzonder de verticale natrekking. Als we Art. 5:20 BW lezen alles wat boven en
onder is behoort tot het eigendom. Tenzij sub e: voor zover het geen bestanddeel is
van iemand anders onroerende zaak. Door het vestigen van een opstalrecht
doorbreek je de verticale natrekking. Bijv. mijn grond en daarop wordt een huis
gevestigd. In beginsel is dat huis ook van mij, maar door het vestigen van een
opstalrecht, kun je ervoor zorgen dat het huis niet van mij is.
Vermogensrechten.
Artikel 3:1 BW.
Aanwijzingen: overdraagbaarheid, stoffelijk voordeel.
Absolute rechten.
Ook wel goederrechtelijke rechten genoemd. Te vinden in de boeken 3 en 5.
Waarom noemen we het een absoluut recht? Het recht kun je tegenover eenieder
uitoefenen. De kenmerken van absolute rechten zijn:
- Werking tegenover eenieder.
- Droit de suite.
Het recht blijft op de zaak rusten ookal zou die zaak in andere handen terecht
komen.
- Droit de priorité.
De prioriteitsregel, oudste recht gaat voor het jongeren recht.
- Droit de preference.
- Exclusief recht
Voorbeelden: Eigendom, hypotheek en pandrecht.
,Relatievenrechten.
Ookwel persoonlijke rechten genoemd. Je kunt dit recht slechts uitoefenen tegen een
bepaald iemand of bepaalde personen. Te vinden in boek 6,7 en 8.
- Slecht uit te oefenen tegen één of meer bepaalde personen.
- Open stelsel.
- Geen droit de suite.
- In beginsel gelijke rang ongeacht moment van ontstaan (geen droit de priorité)
- Absoluut recht gaat vóór.
Voorbeelden:
Volledige rechten.
Artikel 5:1 BW.
Eigendom.
Beperkte rechten.
Definitie te vinden in artikel 3:8 BW.
Gebruiks/genotsrechten.
- Vruchtgebruik 3:201 BW.
- Erfdienstbaarheid 5:70 BW.
- Erfpacht 5:85 BW.
- Opstal 5:101.
Zekerheidsrecht:
- Pand 3:236 e.v. BW.
- Hypotheek 3:260 BW.
Bestanddelen:
Art. 3:4 BW
Lid 1: alles wat volgens verkeersopvatting deel uit maakt van die zaak, is een
bestanddeel van die zaak.
of
Lid 2: Krachtens fysieke verbinding.
Bestanddeel gaat op in de hoofdzaak, het verliest zijn zelfstandigheid.
Bestanddeelvorming art. 5:14 jo. 5:3 jo. 5:20 BW
Art. 5:3 BW Algemene artikel over natrekking
Art. 5:20 BW Als het specifiek gaat om grond.
Art. 5:14 BW Gaat om natrekking bij roerende zaken.
,Vruchten art. 3:9 BW
Lid 1: Natuurlijke vruchten:
Appels, puppy’s
Lid 2: Burgerlijke vruchten:
Rente op geld, dividend, huur, pacht.
Zolang de appels aan de bomen hangen of zolang de dividend niet is uitgekeerd zijn
dit onzelfstandige zaken. Dus je kunt ze niet verkopen of overdragen.
Lid 4: Wanneer zelfstandig?
Natuurlijke vruchten zijn zelfstandig door haar afscheiding.
Burgerlijke vruchten door het opeisbaar worden.
Beide is de verkeersopvatting bepalend.
Registergoederen art. 3:10 BW
Goederen waar inschrijving nodig is in openbare registers.
Bijv. een boot en een huis.
Gelaagde structuur:
Boek 3 is het algemene deel van dit recht. Hier gaan we vanuit.
Het stapelt zich op, we gaan van algemeen naar bijzonder.
Het uitgangspunt: bijzondere regels gaan voor de algemene regels.
Boek 5, 6 en 7 bijzonder
Boek 8, 9 en 10 heel bijzonder.
Jurisprudentie.
Portacabin arrest.
Een gebouw is onroerend in de zin van 3:3 BW als het bestemd is naar aard en
inrichting duurzaam ter plaatse te blijven (geen technische verbinding nodig).
Gelet wordt op de bedoeling van de bouwer. Dit moet naar buiten kenbaar zijn.
Verkeersopvattingen slechts indirect van belang. In dit specifieke geval was het wel
duurzaam omdat er allemaal leidingen waren aangelegd.
Waar moet je op letten of een gebouw of werk bestemd is om duurzame ter plaatse
te blijven?
- Op de bedoeling van de bouwer voor zover de bedoeling naar buiten kenbaar
is.
- Bestemming van het gebouw waaruit blijkt dat het gebouw duurzaam blijft.
- Verkeersopvattingen (= wat in de maatschappij normaal geacht wordt).
Zie ook onroerende kabels (art. 5:20 lid 2)
,DEPEX Curatoren
Een aanwijzing daarin is dat de zaak zonder dat bestanddeel incompleet moet
worden beschouwen.
Door de natrekking verlies je de eigendomsvoorbehoud.
Dit vloeit voort uit DEPEX Curatoren:
Als gebouwen en apparatuur in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd.
Bijv. een bowlingbaan en gebouw of bijv. Een kartbaan.
Casus
Praktijkopdracht 2
Geef van de navolgende goederen en rechten aan welke hierna genoemde
kwalificaties daarop van toepassing zijn:
(eigendom van) een auto is:
a. een absoluut en beperkt recht, een registergoed en een vermogensrecht;
b. een absoluut en volledig recht, een niet-registergoed en een zaak,
respectievelijk zakelijk recht;
c. een relatief en beperkt recht, een registergoed en een vermogensrecht;
d. een relatief en volledig recht, een niet-registergoed en een zakelijk recht.
hypotheekrecht op een huis is:
a. een absoluut en beperkt recht, een niet-registergoed en een vermogensrecht;
b. een absoluut en beperkt recht, een registergoed en een zakelijk recht;
c. een relatief en beperkt recht, een registergoed en een vermogensrecht;
d. een relatief en volledig recht, een niet-registergoed en een vermogensrecht.
vordering uit geldlening van Paul op Rob is:
a. een absoluut en beperkt recht, een niet-registergoed en een vermogensrecht;
b. een absoluut en volledig recht, een niet-registergoed en een zakelijk recht;
c. een relatief en volledig recht, een niet-registergoed en een vermogensrecht;
d. een relatief en volledig recht, een niet-registergoed en een zakelijk recht.
pandrecht verbonden aan geldlening van Paul aan Rob is:
a. een absoluut en beperkt recht, een niet-registergoed en een
vermogensrecht;
b. een absoluut en beperkt recht, een registergoed en een vermogensrecht;
c. een relatief en beperkt recht, een niet-registergoed en een vermogensrecht;
d. een relatief en volledig recht, een registergoed en een zakelijk recht.
erfdienstbaarheid op een stuk grond is:
a. een absoluut en beperkt recht, een niet-registergoed en een vermogensrecht;
b. een absoluut en beperkt recht, een registergoed en een zakelijk recht;
c. een relatief en beperkt recht, een registergoed en een vermogensrecht;
d. een relatief en beperkt recht, een niet-registergoed en een zakelijk recht.
,vruchtgebruik op een te boek gestelde zeilboot:
a. een absoluut en beperkt recht, een niet-registergoed en een zakelijk recht;
b. een absoluut en beperkt recht, een registergoed en een vermogensrecht;
c. een relatief en beperkt recht, een registergoed en een vermogensrecht;
d. een relatief en volledig recht, een registergoed en een zakelijk recht.
Bijbehorende vraag:
Wanneer is een recht:
- absoluut dan wel relatief; absoluut: limitatief opgesomd, boek 3 en 5.
Beperkte rechten en eigendom. Relatief: tegen 1 of bepaalde personen
uitoefenen. Dus tussen partijen en daar horen tweetal arresten bij.
Arresten:
Blaauwboer/ Berlips: Blaauwboer had grond gekocht van Berlips en Berlips
zou dit stukje grond bestraten. Maar Berlips heeft het verkocht aan Pietje.
Hoge Raad heeft gezegd dat die afspraak is een relatief persoonlijke recht en
werkt alleen tussen partijen en niet ten opzichte van een derde. Dus pietje
doet er niet toe.
Pos/Van den Bosch: twee partijen, die Van den Bosch had een koopoptie en
overeengekomen met tante Nieltje. Pos is neef van tante Nieltje. Zij overlijdt
en heeft Pos de boerderij geschonken, terwijl ze het zou verkopen aan Van
Den Bosch.
Gedrag van Pos maakte het uiteindelijk onrechtmatig: Pos wist van die
koopoptie en hij behoorde te weten dat Van den Bosch enorm nadeel zou
lijden als hij zijn koopoptie niet zou uit kunnen oefenen. De bijzondere
vertrouwenspositie die pos had met zijn tante, hij woonde bij haar thuis. Hij
kan daardoor enorme invloed op haar uitoefenen.
Enkele wetenschappen van wanprestatie.
- beperkt dan wel volledig; een beperkt recht Art. 3:8 BW, het is een recht
dat is afgeleid van het meer omvattende recht. Het wordt bezwaard. Volledig
recht is bijv. eigendomsrecht art. 5:1 BW.
- een registergoed of niet; Art. 3:10 BW voor overdracht of vestiging als je
een inschrijving in het openbare register nodig hebt, dan is het een
registergoed. Is dit niet nodig, dan is het geen registergoed.
- een zaak, zakelijk recht en/of vermogensrecht? Zaak: Art. 3:2 BW Voor
menselijk beheersbaar vatbaar object. Zakelijk recht: wanneer een eigendom
op een zaak rust en alle beperkte rechten die op zaken rusten.
Vermogensrechten:
Praktijkopdracht 3
Een woonboot kan een onroerende zaak zijn:
a. op grond van art. 3:3 lid 1 jo 5:20 lid 1;
b. op grond van art. 3:3 lid 1 en het arrest Portcabin;
c. op grond van art. 3:4 lid 1 jo 5:3 jo 5:20 lid 1;
d. op grond van art. 3:4 lid 1 en het arrest Dépex-curatoren.
,Bijbehorende vragen:
- Welke criteria zijn bepalend voor de vraag of een zaak roerend of
onroerend is?
Art. 3:3 BW daarin wordt aangegeven wanneer het onroerend is en roerend.
- Geef ten minste twee voorbeelden c.q. redenen waarom het onderscheid
roerend - onroerend bij zaken van belang is.
De vestiging en de leveringsvereisten zijn handig.
Belastingtechnisch
Onroerende zaken zijn registergoed (notariële akte en inschrijving in openbare
registers)
Dat je weet waar je een beperkt recht kunt vestigen, op een roerende zaak
kun je een pandrecht vestigen en niet op een onroerende zaak.
- Geef gemotiveerd uw oordeel over de volgende stelling:
Een zaak die onroerend is wegens verbinding met de grond is per
definitie eigendom van de grondeigenaar.
Onjuist, er bestaat ook opstalrecht. Partijen kunnen een opstalrecht vestigen,
waardoor de verticale natrekking art. 5:20 BW doorbroken kan worden.
Anders geldt de verticale natrekking bij.
Je zou het ook kunnen doorbreken door de mandeligheid en het vestigen van
appartementsrecht.
, Goederenrecht College 2
Bezit en houderschap
Art. 3:107 BW
Lid 1: Bezit: art. 3:107 is het houden van een goed voor zichzelf
Lid 2: Onmiddellijk: zonder dat diegene het goed voor zichzelf houdt.
Voorbeeld: als je een fiets uitleent. A. Diegene die de fiets uitleent is middellijk
bezitter. B. Diegene die de fiets heeft is onmiddelijk houder.
B leent uit aan C, C is dan onmiddellijk houder. B wordt dan middellijk houder.
Lid 3: Middellijk: bezit de bezitter via een andere die het goed vorm houdt.
Lid 4: Houderschap
Houder heeft geen eigendom pretenties, hij houdt het goed voor een ander.
Bezit te goede trouw
Art. 3:118 BW
Wanneer hij zich als rechthebbende beschouwd,
Lid 2: is eenmaal aangetoond dat je bezitter te goede trouw en als later het
tegendeel wordt bewezen, dan blijf je nog steeds bezitter te goede trouw. (= bijv. als
je een fiets van een dief hebt gekocht)
Lid 3: het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen. Als iemand dus het
tegendeel beweert, moet hij dit bewijzen.
Art. 3:108 BW
Beoordeling bezit of houderschap naar verkeersopvatting. (= iets wat wij met z’n alle
vinden, uiterlijke feiten)
Bij een dief kan je aan zijn gedrag ziet dat hij het goed voor zichzelf wil houden. Dat
is dan een bezitter niet te goede trouw.
Uitgangspunt
Een van die navolgende regels is art. 3:109 BW (= uitgangspunt).
Het vermoeden van bezit.
Je wordt dan bezitter. Dat betekent dat de ander die dat ontkent, dat hij dat dan moet
bewijzen. Dat hij niet bezitter is, maar een houder van die zaak.
Processuele functie
Art. 3:119 BW
Lid 1: De bezitter van een goede trouw wordt vermoed rechthebbende te zijn, als
iemand het tegendeel bewijst, dan moet hij dit bewijzen.
Het zijn van bezitter geeft je dus een sterkere positie.
,Functies van bezit:
1. Goederenrechtelijk functie = daardoor wordt iets veranderd in de
goederenrechtelijk positie, in de zin van dat je door dat bezit en voldoet aan
een aantal vereisten dat je van bezitter eigenaar kunt worden.
Voorbeeld:
Fiets wordt verkocht van de dief naar c
Art. 3:84 BW.
Overdrachtsvereiste:
Geldige titel: Overeenkomst
Beschikkingsbevoegdheid: dief is niet beschikkingsbevoegd, hij is wel bezitter ter
kwade trouw. Hij kan dus nooit eigenaar worden. Hij is daarmee
beschikkingsonbevoegd.
Geldige levering:
C is dus bezitter geworden door die overdracht, maar in beginsel(hij kan beroep doen
op art. 3:86 BW) geen eigenaar van die fiets.
Als dat beroep slaagt, dan wordt C eigenaar.
Of
De verkrijgende verjaring:
Als je iets heel lang bezit door tijdsverloop dan kan je door middel van verjaring van
bezitter eigenaar worden.
Verjaring is geregeld in art. 3:99 BW. Roerende zaken die niet-registergoederen zijn
en rechten aan toonder of order worden door een bezitter te goeder trouw verkregen
door een onafgebroken bezig van 3 jaren. Alle andere goederen 10 jaar.
Extinctieve verjaring:
Art. 3:105 BW
De rechtsvordering van de oorspronkelijke eigenaar verjaart na 20 jaar Art. 3:306
BW.
Occupatie/Inbezitneming:
Art. 5:4 BW:
Iemand die een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, verkrijgt
daarvan de eigendom.
Als je geld vindt, dan ben je een bezitter te kwader trouw (=ligt eraan wat je ermee
gaat doen).
Als het geld vindt en het naar de politiebureau brengt dan ben je een houder dan
geldt art. 5:5 BW.
,Actiefunctie van bezit: Art. 3:125 BW
Je kunt door bezitsverlies of door bezitsstoornis tegen de derde.
Materiele functie van bezit: art. 3:120 jo. 9 BW
Je hebt recht op de afgescheiden natuurlijk een de opeisbaar geworden burgerlijke
vruchten als je bezitter bent te goeder trouw.
Lid 2: Daarnaast kan hij de kosten die hij heeft gemaakt te goeder trouw
terugvorderen. Hij heeft een opschortingsrecht.
Ius tollendi
Bezitter te goeder trouw heeft ook het wegnemingsrecht art. 3:123 BW.
Aansprakelijkheidsfunctie:
De wet stelt de bezitter in een aantal wettelijke bepalingen als bezitter aansprakelijk.
Bijv. als je een ongeluk maakt. De bezitter van het voertuig is aansprakelijk art. 185
Wegenverkeerswet.
Art. 6:162 BW
Art. 6:173 BW
Art. 6:174 BW
Art. 6:179 BW
Bewijsfunctie (=vermoed):
Art. 3:120 BW De bezitter te goeder trouw hoeft niet te bewijzen (=sterke
rechtspositie). Iemand die beweert dat diegene die niet ter goeder trouw is moet dit
bewijzen.
Art. 3:119 BW (=vermoed)
Art. 3:118 BW (=vermoed)
Hoe verkrijg je bezit?
Art. 3:112 BW
3 mogelijkheden:
1. Inbezitneming art. 3:113(occupatie 5:4)
2. door overdracht (kijken naar 3:114 en 3:115) BELANGRIJK
3. door opvolging onder algemene titel (116, bijv. bij erfopvolging. Je zet zijn
positie voort art. 3:80 lid 2 BW.
Bezitsoverdracht art: 3:114 BW
Zelfde macht aan een ander overdragen.
Hoe gaat dat dan?
Door de feitelijke macht te verschaffen.
, Het kan ook via de symbolische overgave. Dat het niet voor de hand ligt om het
feitelijk overdragen.
Als mijn garage in de auto staat en ik verkoop het een iemand. De papieren die erbij
horen en bijv. de autosleutels kan je geven.
Of een huis dat je hebt gekocht door overgave van de sleutels.
Art. 3:115 BW
Zonder feitelijke overgave, maar door een tweezijdige verklaring
(=bezitsverschaffing).
Dit geldt uitsluitend voor zaken.
a: CP levering (= A. Ik verkoop en lever de fiets het aan B, maar ik houd hem nog
eventjes voor B. Door de levering wordt A houder van de fiets voor B. B wordt dan
eigener van de fiets en middellijk bezitter).
b: Brave Manu (= A heeft zijn fiets uitgeleend aan B, B is dan onmiddellijk houder. A
verkoopt de fiets aan B, dan wordt B eigenaar en bezitter. Dit is de korte hand, want
het middel was al in bezit van B).
c: Longe Manu (= A brengt zijn fiets naar de fietsenmaker om te repareren dus hij
de fietsenmaker is houder B. , maar verkoopt ondertussen zijn fiets aan C. Levering
met de lange hand). De fietsmaker moet de overdacht hebben erkend, hij moet er
van op de hoogte zijn(via via of iemand zegt het) of door een mededeling van de
overdracht aan de fietsenmaker. Door a of c.
Als het niet is erkend of is medegedeeld, dan heeft de levering niet heeft
plaatsgevonden, omdat art. 3:115 sub c uitdrukkelijk die mededeling of
erkenning heeft vereist!
Positie van de houder
Art. 3:111 BW
Verbod van Interversie van de houder.
2 ledig verbod:
1. Een houder kan zich niet tot bezitter maken.
2. Een houder kan zijn houderschap niet wijzigen voor een houderschap van een
ander. Ik leen mijn laptop uit aan Eram en Eram zou die laptop nooit mogen
verkopen. Eram zou nooit CP kunnen leveren.
Hoofdstuk 2 van het boek.
A leent zijn fiets uit aan B, waardoor B de houder is van die fiets voor A.
B verkoopt en levert die fiets CP aan C. Als dit zou kunnen dan zou B
een houder zijn voor C. Verbod van interversie zegt: dit kan niet, je kunt
niet eerst voor A en nu voor C houden.
Levering CP kan dit, een houder kan nooit CP regelen.
Wat kan Eram wel? Sub b en c. Een houder mag dit wel.
Dit volgt analoog uit het systeem(b en c) van de wet en de HR heeft dit
bepaald leaseplan/IBM (= longa manu).