Samenvatting Pedagogische Systemen
in de Baby- en Kindertijd Hoorcolleges
Deze samenvatting van PSBK omvat de hoorcolleges (1 t/m 10) en is in het Nederlands geschreven.
De hoorcolleges zijn uitgebreid samengevat. Verkleinde tekst is aanvullend. Controleer altijd in de
cursushandleiding of er nog extra stof is die van belang is voor het tentamen.
Inhoud
Hoorcollege 1 Introductie...................................................................................................................1
Hoorcollege 2 Het bio-socio-ecologische model.................................................................................2
Hoorcollege 3 Het gezin als pedagogisch systeem: microprocessen..................................................6
Hoorcollege 4 Het biologisch systeem..............................................................................................11
Hoorcollege 5 Het gezin en het exo-, macro- en chronosysteem.....................................................17
Hoorcollege 6 Gezin en het mesosysteem........................................................................................20
Hoorcollege 7 Interventies in het gezinssysteem.............................................................................23
Hoorcollege 8 Kinderopvang (en peuter- en kleuteronderwijs) in het jonge ecosysteem van het
kind...................................................................................................................................................26
Hoorcollege 9 De school in het ecologische systeem van het kind...................................................30
Hoorcollege 10 Maatschappelijke opbrengsten van pedagogische voorzieningen..........................36
Hoorcollege 1 Introductie
Boodschap Elk persoon ontwikkelt zich door een complex samenspel van verschillende factoren, die
geordend zijn in systemen. Daarom is het ook zo moeilijk om de ontwikkeling te voorspellen!
Biologische systemen: genen, hersenen, hormonen, lichaam, etc.
Sociale of ecologische systemen: gezin, familie, buurt, school, studie, vrienden, culturele
groep, etc. (culturele overdracht).
Chronosysteem: de ontwikkelingen van de samenleving. Economisch, sociaal, cultureel en
politiek.
Fysische omgeving: huisvesting, veiligheid, kwaliteit, voeding, etc.
Maar ook door toeval!
Waar gaat opvoeding over? Biologie, interacties, begeleiden en ondersteunen, culturele overdracht
en tijdsgeest.
Samenvatting
Opvoeding draagt bij tot hoe jij je als persoon ontwikkelt.
Opvoeding is belangrijk voor de ontwikkeling van een kind, maar is niet de enige factor.
Definitie ‘De pedagogische wetenschappen bestuderen (empirisch-analytische discipline) de opvoeding,
het onderwijs en de hulpverlening aan kinderen en jeugdigen met het oog op verbetering van de
praktijk (interventie of handelingswetenschap).’
Empirisch-analytisch
Definitie: Op systematische wijze pedagogische handelingen, methoden, programma’s, therapieën
uitproberen en kijken of er sprake is van een pedagogisch effect = een handelingswetenschap.
,Bezwaren: geen theorievorming, geen bestudering van processen, geen normatieve uitspraken (Wat
is een goede opvoeding? Hoe moet deze eruit zien?).
Empirisch: kennis ontstaat door het systematisch verzamelen van gegevens en deze via
statistische methoden analyseren.
Analytisch: reductie, de hele werkelijkheid is te complex om te onderzoeken.
Onderzoek moet repliceerbaar zijn.
Theorie en kennis moet falsificeerbaar zijn.
Niet normatief: de empirisch-analytische pedagogiek schrijft niet voor hoe de opvoeding
eruit moet zien.
Langeveld en normatieve pedagogiek
Normatieve pedagogiek: waartoe voeden wij op? Wat is een goede opvoeding?
‘Het kind begrijpen, zoals het is,’. Kijk zo onbevooroordeeld mogelijk naar de wereld en naar
het kind met diens unieke mogelijkheden en moeilijkheden (N=1 methode).
Fenomenologische benadering, ‘Utrechtse School’.
De mens is een animal educandum, een wezen dat opgevoed moet worden met als doel
‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’.
Een kind moet zich (leren) ontwikkelen en als een mondige burger een plaats weten te
vinden in de wereld. Hier ligt een duidelijke opdracht en zelfs morele verantwoordelijkheid
voor de ouders en andere opvoeders.
Micha de Winter
De Winter (UU): beide empirisch-analytisch onderzoek en normatieve pedagogiek. ‘Een
‘hoopgevende sociale pedagogiek’ die bijdraagt aan de ontwikkeling van democratisch burgerschap’.
Minder problematiseren en meer gericht zijn op groei.
Minder individueel en meer sociaal.
Jeugd gedijt beter in rijke sociale netwerken.
‘De empirisch-analytische pedagogiek is zichzelf steeds meer gaan richten op individuele problemen
en stoornissen. We hebben een enorme neiging tot problematisering die ervoor zorgt dat steeds
minder kinderen en volwassenen ‘normaal’ zijn.
Grote maatschappelijke opvoedingsvraagstukken:
Migratie, radicalisering, onderwijsachterstanden, exclusie, sociale ongelijkheid,
kindermishandeling en discriminatie.
Als mensen het idee hebben dat ze geen enkele invloed hebben op hun omgeving, en dat
hun stem niet wordt gehoord, dan leidt dat tot pessimisme, moedeloosheid of woede.
De Winter: hoop = ‘leren zien van mogelijkheden tot verbetering’.
Hoorcollege 2 Het bio-socio-ecologische model
Nature & nurture Bronfenbrenner’s Systemenmodel
‘Het misverstand opvoeding’
Sterke effecten van erfelijkheid op uiteenlopende menselijke eigenschappen (intelligentie,
schoolsucces, persoonlijkheid, beroepskeuze, politieke voorkeur…).
Slechts heel kleine effecten van de gedeelde omgeving (gezin, klas).
,Spoetnik effect De Russen brengen in de Koude Oorlog als eerste met succes een satelliet in een baan om de aarde
(Spoetnik). Amerika reageert, o.a. met een pedagogisch programma: brede stimulering van de ontwikkeling van de arme
(merendeels zwarte) bevolking.
Arthur Jensen Head Start (programma gericht op verhoging van het IQ) kon niet slagen, want intelligentie (‘g-factor’), als
erfelijke eigenschap is niet wezenlijk veranderbaar .
G-factor: de gemeenschappelijke kern van uiteenlopende tests voor intelligentie en
verwante cognitieve capaciteiten.
Bezwaren tegen het gedragsgenetische model Geen ‘inhoudelijke’ theorie
over de manier waarop genen (= genotype) omgezet worden in intelligentie
(IQ), persoonlijkheid, politieke voorkeur, gedrag… (=fenotype).
Afwijkende bevindingen:
Er is een sterk effect van adoptie op IQ, schoolprestaties, gedrag, enz.
Gemiddelde IQ van een populatie stijgt (Flynn-effect).
Minder sterk effect van erfelijkheid in deelpopulaties met een lagere sociaaleconomische
status. Hoe hoger de sociaaleconomische status, hoe sterker het effect van erfelijkheid.
Er zijn voorbeelden van succesvolle vroege interventies.
Epigenese: het proces waardoor de genen tot uitdrukking komen in het fenotype.
Het Flynn-effect lijkt uit te doven (geen verdere stijging)
Geen grote, brede, culturele veranderingen sinds eind vorige eeuw, of veranderingen die juist negatief uitpakken
op IQ?
Toegenomen differentiatie in onderwijs, afnemende kwaliteit voor sommige groepen? – Geletterdheidscrisis.
Verklaringen Verandering van de ‘genenpool’ van de populatie is niet waarschijnlijk, de periode 30 à 50 jaar, is te kort.
Stijgend IQ ook gevonden van de ene op de andere generatie, dus in een nog kortere periode.
Waarschijnlijker: toegenomen educatie en mediagebruik, toegenomen complexiteiten van beroepen
en veranderingen van curriculum.
Nature-nurture paradox
IQ is in hoge mate erfelijk (nature), maar tegelijkertijd sterk afhankelijk van de omgeving
(nurture).
Hoe ondersteunender de omgeving, hoe hoger het IQ èn hoe sterker de
erfelijkheidscomponent.
Epigenese!: hoe genotype wordt omgezet in fenotype met daarbij alle processen die een rol
spelen OF G X E: het interactie-effect van het genotype met de omgeving.
Genetisch biologisch determinisme: waar of omgekeerd?
Voorbeeld Gilbert Gottlieb, experiment met eendenkuikens:
Imprinting: eendenkuikens, net uit het ei gekropen volgen onmiddellijk moedereend: ‘genetisch verankerd
mechanisme’.
Handelen Gottlieb: eieren tijdens de broedtijd blootstellen aan harde geluiden of een klein
gaatje maken in ei geen moeder-volggedrag.
Veranderingen in de normale omgeving leiden tot andere uitkomsten.
Developmental manifold: de genen hebben niet meteen een hele
directe relatie met het fenotype (gedrag en vaardigheden). *Het is een
, potentie dia via allerlei lagen moet worden waargemaakt waarbij sprake is van wederkerige invloeden. Als bijvoorbeeld de
omgeving anders is, moeten de genen daar weer op reageren. Wederkerige invloed, ‘probabilistische
epigenese’.
Tweelingstudie dyslexie: G X E Erfelijkheid is dus veel belangrijker bij hoogopgeleiden. Bij gunstige omstandigheden wordt
het potentieel beter verwezenlijkt.
Conclusie Complexe persoonlijke vaardigheden zoals intelligentie, emotieregulatie, aangepast gedrag, lezen, rekenen, kritisch denken,
creativiteit ontwikkelen zich uit een ‘veelvoud van mogelijkheden’, uit een ‘diffuus genetisch potentieel’, via langdurige trajecten van
ontwikkeling, opvoeding en leren gereguleerd (‘gekanaliseerd’, ‘georkestreert’) door pedagogische en culturele systemen.
Bronfenbrenner model
Individuele ontwikkeling en leren proces = persoon x context x tijd
Persoon: de genetische basis van het individu, de activiteiten en ervaringen van het individu,
de verworven kennis, vaardigheden en sociaal-emotionele competenties van het individu
over tijd.
Context: de fysieke, sociale en culturele omgevingen waarin een kind opgroeit, zich als
persoon ontwikkelt en bepaalde kennis en vaardigheden verwerft.
Tijd: de duur van een micro-interactie van een persoon met een object (exploreren van
speelgoed, …), de herhaling of continuering van deze interactie, de veranderingen in de
samenleving en cultuur op grotere schaal.
Proximale processen (epigenese) Proximale processen = de (micro) interactie van een persoon met
de onmiddellijke omgeving (met materialen, andere personen, symbolische structuren).
Kwantiteit: kracht, duur, samenhang tussen verschillende contexten.
Kwaliteit: mate van initiatief en sturing, wederkerigheid, responsiviteit.
Inhoud: waardevolle persoonskenmerken, kennis, vaardigheden, gedragsstijlen, sociale en
culturele identiteit.
Persoon
Disposities, mogelijkheden, vaardigheden
o Temperament: basale ‘reactiviteit’.
o Leervermogen: waarneming, verwerkingscapaciteit.
o Controlevaardigheden: aandacht, inhibitie, geheugen.
Hulpbronnen
o Informele en formele educatie (bijvoorbeeld in het gezin).
o Toegang tot hoogwaardige voorzieningen.
Eisen en ontwikkelingstaken
o Sociaal-aanvaardbaar gedrag.
o Vaardigheden als kunnen lezen, samenwerken en creatief zijn.
Context
Micro-systemen: kind-object en kind-ouder interactie; interactie processen in de
kinderopvang, de schoolklas, in spel met vrienden (proximale proces).
Meso-systeem: de verbinding tussen de microsystemen van het kind, bijvoorbeeld het
verband tussen gezin, school en club.
Exo-systeem: de indirecte verbinding van de micro- en meso-systemen van een kind met de
micro- en mesosystemen van anderen. Het kind is geen actieve partcipant, maar het heeft
wel invloed op de ontwikkeling.