Inleiding Onderwijswetenschappen 22/23 P1.
Hoorcollege 1 - 8/9/22 - Referentiekader voor de
onderwijswetenschappen
Onderwijswetenschappen is “de wetenschap die zich richt op leren en instructie; binnen
een grote variatie aan formele en informele contexten, toepasbaar op alle leeftijdsgroepen”.
Bij een onderwijs wetenschappelijk vraagstuk staan leren en instructie centraal, de
doelgroepen verschillen.
Actoren; concrete personen, de organisaties die ze vertegenwoordigen of de organisaties
zelf
Processen; lopen over de tijd heen, bv; leer- of instructie processen.
Variabelen; kenmerken (bv van actoren) die verschillende waarden kunnen hebben (bv
man/vrouw).
Wetenschappelijk onderzoek laat veel zien over actoren, processen en variabelen. Het is
niet enkel theorie.
Bij actoren spelen stakeholders een rol; groepen hebben verschillende belangen. Deze
spelen verschillende rollen in het onderwijs en de rol die je ‘speelt’ bepaalt je
reactie/opvatting/etc ten aanzien van een onderwerp.
Er zijn drie aggregatieniveaus; microniveau, mesoniveau, macroniveau.
Microniveau; interactie tussen instructieverantwoordelijke en lerende.
- Hoe begeleiden ‘coaches’ leerlingen in Agora-onderwijs?
- Instructieverantwoordelijke is bv coach, trainer, docent, begeleider
- ondervindt invloed van kenmerken; geslacht, leeftijd etc.
- ondervindt begeleiding van bv mentor, websites, samenwerkingen etc.
- Lerende is persoon die iets op systematische manier leert bv cursist
- kenmerken van lerende; geslacht, leeftijd, opvattingen, etc.
- ondervindt begeleiding van bv medeleerling, ouders,
huiswerkbegeleiding etc.
- Organisatie is van belang voor relatie tussen instructie en leeractiviteiten.
- Dit kan een positieve of negatieve invloed hebben
- Bv; beschikbare lestijd, afspraken met leerlingen, aantal
computers etc.
Mesoniveau; leren en onderwijs wordt bekeken vanuit perspectief
school/instelling/team/etc.
- Op welke manier bevordert de directeur de invoering van Agora onderwijs?
- Dit is een hoger organisatieniveau → actoren, factoren en activiteiten worden minder
concreet.
- Actoren ; klassen, schoolteams
- Kenmerken; samenstelling klassen, denominatie school
, - Begeleiding; pedagogische centra, aanwezigheid ondersteuning
- Organisatie; onderwijsvisie, beschikbare lokalen.
Macroniveau; leren en onderwijs wordt bekeken vanuit beleid/wetgeving/etc.
- Hoe definieert de onderwijsinspectie de kwaliteit van onderwijs? En welke
beperkingen leggen zij daarmee op?
- Hoogste organisatieniveau
- Actoren; studentenvakbond, minister etc.
- Kenmerken; demografische kenmerken leerlingen en leerkrachten
- Begeleiding; belangenverenigingen, vakbonden
- Context; politieke situatie, economische conjectuur
- Organisatie; inrichting onderwijs (basisonderwijs, vmbo, havo, vwo etc)
- Didactisch handelen; eindtermen, kerndoelen basisonderwijs, CITO toets
Instructieactiviteiten zijn beslissingen van instructieverantwoordelijke;
- Leerdoelen; wat wil je bereiken met de instructie? → is observeerbaar
- Lesstof; datgene dat je leert
- Instructiestrategie (werkvorm); handelingen (bv uitleggen, vragen etc) waarmee
leeractiviteiten worden uitgelokt
- Media; welk medium wordt gebruikt? (bv; boek, computer, tablet etc).
- Toetsing; manier waarop gecontroleerd wordt of leerdoelen zijn bereikt.
- Summatief (telt mee) of formatief (telt niet mee)
Leeractiviteiten (Vermunt, 2003);
- Cognitief; leiden direct tot leerresultaten op mentaal vlak
- Affectief; gebruiken leerlingen om gevoelens te verwerken die zich bij het leren voor
doen
- Metacognitief; kennis over kennis/leren. Het nadenken over het aanpakken van
studeren.
Hoorcollege 2 - 12/9/2022 - Leren en instructie -- Thuis
Over de actor op microniveau; de lerende
Leertheorieën zijn descriptief; ze beschrijven het verloop van het leerproces. Dat geeft
antwoord op vragen als hoe verloopt het leerproces, welke factoren spelen een rol, etc.
Leertheorieën en implicaties voor de praktijk;
- In de praktijk; het lesgeven, onderwijzen, ontwerpen van lesmateriaal, training etc.
- Ertmer & Newby kwamen met Linking science (=instructional design)
- De vertaling naar de praktijk kent veel onzekerheden
- Daarom probabilistisch
, Wetenschapsfilosofie en epistemologie;
Empirisme vs Rationalisme
Behaviorisme Cognitieve psychologie Constructivisme
Objectivisme vs Constructivisme
- Empirisme; mens bezit geen aangeboren kennis. Ervaring is de primaire bron van
kennis. Alles wat we aan nieuwe kennis leren, komt voort uit de interacties om ons
heen, waarbij onze zintuigen een grote rol spelen.
- Rationalisme; de reden (het denken) is de bron van onze kennis. Er zijn bepaalde
waarheden, welke te ontdekken zijn door gebruik van intellect.
- Behaviorisme & cognitivisme zijn gebaseerd op objectieve epistemologie.
- Het objectivisme gaat er vanuit dat kennis wordt verworven door gebruik van
zintuigen en logica. Er zijn universele waarheden, die te achterhalen zijn met
logica en zintuigen. Kennis kan worden overgedragen via de buitenwereld
naar een lerende.
- Constructivisme ziet kennis als iets dat geconstrueerd wordt door lerenden terwijl
zij zelf de buitenwereld proberen te begrijpen. Deze kennis is niet voor iedereen
gelijk, zo kunnen er verschillen ontstaan tussen personen tijdens het leren.
Behaviorisme gaat om klassieke conditionering (Pavlov, Stimulus - Respons). Neutrale
stimulus kan, na voldoende associaties, geconditioneerde respons oproepen à
stimulus-substitutie.
Stimulus - respons;
- Ongeconditioneerde stimulus (UCS - unconditioned stimulus)
- Stimulus die van nature automatisch een respons oproept (tik van de hamer)
- Ongeconditioneerde respons (UCR - unconditioned respons)
- De niet geleerde respons als reactie op ongeconditioneerde stimulus (reactie
kniepees)
- Geconditioneerde stimulus (CS - conditioned stimulus)
- een voorheen neutrale stimulus, die door associatie met de UCS een
geconditioneerde respons oproept (belletje)
- Geconditioneerde respons (CR - conditioned respons)
- Aangeleerde respons als reactie op voorheen neutrale stimulus (reactie
kniepees)
Operante conditionering heeft als basis idee dat de omgeving de frequentie van het
optreden van gedrag controleert of beïnvloedt, via bekrachtigers. De focus ligt op de
gevolgen/consequenties van de respons. De bekrachtiger/reinforcer is de consequentie. Het
is uit de consequentie op een respons, dat iemand leert.
Het verschil tussen klassieke conditionering en operantie conditionering;
Bij operante conditionering wordt er gericht op een gewild respons; je kan bepalen wat de
respons is. Bij klassieke conditionering is de respons een reflex of een onwillekeurige
respons.
Onderstaande tabel laat zien hoe stimilus invloed hebben.