Samenvatting onderwijskunde groep 3/4
Les 1 Adaptief onderwijs: afstemmen op het individuele kind. Onderwijs aanpassen aan het kind. Dit
is niet hetzelfde als traditioneel differentiëren. Je maakt samen met leerlingen het onderwijs.
Doelen van adaptief onderwijs:
- De leerling te laten leren door informatie dusdanig aan te bieden dat het bij de leerling past.
De leerling leert beter als de leerstof op de leerling is afgestemd en op zo'n manier wordt
aangeboden dat het de interesse van de leerling heeft.
- Kennis en lessen minder statisch maken, maar door samenwerken en afwisseling de leerling
enthousiasmeren voor datgene wat geleerd moet worden.
- Het aanspreken, stimuleren en ontwikkelen van de eigen verantwoordelijkheid en
zelfvertrouwen van de leerling
Intrinsiek of extrinsiek motiveren
Extrinsieke motivatie: als kinderen een waardering of goedkeurig krijgen, kunnen kinderen
gemotiveerd zijn.
Intrinsieke motivatie: als kinderen de activiteiten zelf interessant en uitdagend vinden.
Betrokkenheid is een belangrijke voorwaarde om ontwikkeling tot stand te brengen. De activiteiten
moeten ontwikkelingsbevorderend zijn. Activiteiten zijn in de zone van naaste ontwikkeling. Het leidt
tot fundamenteel leren. Leerkrachten kunnen het volgende doen om de intrinsieke motivatie
(betrokkenheid) tijdens speelwerktijd te verhogen:
- Kinderen gelegenheid geven hun eigen keuzes en plannen te volgen. Laevers benadrukt het
belang van dit eigen initiatief om betrokkenheid te bereiken. Je moet kinderen ondersteunen
bij het bedenken en uitvoeren van hun plannen. Het gaat ook om het bieden van uitdagingen
om kinderen aan te moedigen om alles uit hun activiteiten te halen wat erin zit. Eigen keuzes
en plannen krijgen een betere kans als kinderen een rijke, goed doordachte
speelleeromgeving treffen.
- Activiteiten moeten betekenis hebben voor kinderen. Kinderen weten wat ze aan het doen
zijn en weten waarom het belangrijk is om dat op dit moment te doen. Activiteiten die
kinderen zelf bedenken, zullen vaker intrinsieke betekenis hebben, maar ook aanbod van de
leerkracht kan die betekenis krijgen. Het gaat om hier en nu: betekenisvolle activiteiten niet
ver zoeken. Vygotsky leert ons dat kinderen vooral gemotiveerd zijn om aan echte leven deel
te nemen.
Een pedagogisch klimaat met de volgende uitgangspunten:
1. De basisbehoeften: relatie, competentie en autonomie (Stevens, 1997).
2. Toepassen in interactie, instructie en klassenmanagement.
3. Leerkracht maakt samen met de leerlingen het onderwijs.
4. Verschillen tussen leerlingen worden niet genegeerd.
,Drie basisbehoeften van kinderen:
1. Behoefte aan goede relatie: als een kind zich veilig voelt, durft het zijn omgeving te
ontdekken en zich ontwikkelen. Nabijheid: warme en ondersteunende relatie. Conflict:
conflicten kosten energie en gaat ten koste van leren. Het kind verwacht niets goeds van jou
en gaat meer lastig gedrag vertonen. Afhankelijkheid: een kind dat steeds jouw hulp zoekt,
mist het zelfvertrouwen. De basishouding voor een vertrouwensrelatie bestaat uit: echtheid,
acceptatie, waardering en empathisch handelen: je accepteert het kind zoals het is, ook als je
bepaald gedrag afwijst. Je waardeert de dingen die een kind kan en je kunt je verplaatsen in
het kind. Zelf doe je je niet anders voor dan je bent.
2. Behoefte aan competentie: het gevoel dat je iets kunt. De leerkracht
versterkt het zelfvertrouwen van kinderen en begeleidt ze daarin. Het
gevoel ‘Ik kan het’ is enorm belangrijk voor het zelfvertrouwen.
3. Behoefte aan autonomie: ook wel onafhankelijkheid genoemd. De
leerkracht stimuleert het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Laat
het initiatief bij het kind en kijk of het kind er zelf uitkomt, of het zelf
richting kan geven aan zijn handelen. Laat merken dat je erop
vertrouwt dat het zal lukken.
Drie basisbehoeften koppelen aan drie aspecten van handelen van de leerkracht:
,Les 2 Differentiëren
Groepssamenstellingen:
Homogene groepen: kinderen zitten van eenzelfde leeftijdsgroep bij elkaar, niveaugroepen.
Voordeel: homogeen groeperen is vooral nuttig bij een werkwijze waarbij iedereen in de groep
hetzelfde programma volgt. Leerstofjaarklassensysteem: klassikale werkwijze, waarbij leerstof aan
leerjaar is gekoppeld (groep 3 tot en met 8).
Nadeel: dit systeem is in kleutergroepen niet te zien, want het gaat niet om de leerstof, maar om de
ontwikkeling van kinderen. Er is nooit voorgeschreven wat een kind halverwege of aan het eind van
de kleuterperiode precies moet weten of kunnen.
Heterogene groepen: kinderen zitten van verschillende leeftijdsgroepen bij elkaar, geen onderscheid
naar niveau.
Voordeel: scholen menen dat kinderen niet alleen iets van een leerkracht leren, maar vooral ook heel
veel van elkaar. Deze opvatting past bij de sociaal-constructivistische visie van Regio Emilia, maar ook
bij het OGO. Kinderen kunnen van anderen leren, maar ook aan anderen. Daarnaast doen kinderen
rijkere sociale ervaringen op. Ieder ervaart een keer hoe het is om de jongste te zijn en hulp te
krijgen, en hoe het is om de oudste te zijn en hulp te geven. Er ontstaat gemakkelijker een sfeer van
samenwerking en zorg voor elkaar.
Nadeel: sommige kinderen worden in hun onzekerheid aangewakkerd doordat de oudere kinderen in
de groep veel meer kunnen dan zij. Voor de oudste kinderen zijn sommige gezamenlijke activiteiten
soms te kinderachtig. De jongsten in de weg van de oudsten en andersom (bijvoorbeeld:
onderwijstijd van instructie in de kring).
Soorten differentiaties:
Differentiatie in instructie:
1. Pre-teaching: je geeft extra tijd en uitleg, maar vóór de rest van de klas die uitleg krijgt. De
kinderen beginnen met een voorsprong aan een les met nieuwe stof.
2. Verlengde instructie: als je merkt dat kinderen tijdens of na de klassikale instructie nog extra
uitleg nodig hebben, geef je verlengde instructie. Bepaal wanneer je dit doet en hoe je het
organiseert.
3. Gedifferentieerde instructie: instructie aan de hele groep, maar niet iedereen heeft evenveel
instructie nodig. Je kunst het afschilprincipe gebruiken: verschillende strategieën toepassen,
rekening houden met de wijze waarop verschillende individuen informatie opnemen
(bijvoorbeeld: door te luisteren, waarnemingen als doen, spelen, onderzoeken, et cetera).
Differentiatie in lesstof:
BHV-model: een model om in een groep te differentiëren tussen leerlingen. De gemiddelde leerstof is
afgestemd op de gemiddelde leerling.
- Basisstof: leerstof die kinderen in ieder geval zouden moeten beheersen op een bepaald niveau. Na
de toets kunnen ze kijken of ze de basisstof hebben begrepen.
- Herhalingsstof: als ze de toets niet goed hebben gemaakt, krijgen ze herhalingsstof. De leerstof
wordt op een andere manier aangeboden.
- Verrijkingsstof: voor kinderen die de basisstof hebben begrepen, is er verrijkingsstof. Ze gaan dieper
op de stof in met verwerkingsopdrachten.
, Differentiatie in tempo of niveau:
Onderwijs flexibiliseren: kinderen toestaan om de leerlijnen in hun eigen tempo door te werken. En
dit betekent weer dat er niveaugroepjes in de klas ontstaan.
Differentiatie in verwerking:
De leerlingen kunnen na de uitleg de stof gaan verwerken. Je kunt differentiëren door mogelijkheden
te bieden van bepaalde verwerkingsvormen: tekenen, verslag doen, op computer de stof verwerken,
vragen over de lesstof maken, et cetera. Dit hangt wel af van de lesstof die wordt aangeboden.
Differentiatie in samenwerken:
Je kunt kinderen laten kiezen uit: individueel, in tweetallen of in groepjes werken. Je kunt ook voor
verschillende vormen kiezen, bijvoorbeeld bij instructie en verwerking.
Differentiatie naar belangstelling:
Je biedt de leerstof op verschillende manieren aan of vanuit verschillende kanten om het duidelijker
te maken, waardoor het aansluit bij de verschillende interesses van leerlingen.
Verschil tussen differentiatie en adaptief onderwijs:
Adaptief onderwijs gaat uit van de verschillen tussen kinderen en stemt het onderwijs af op
de behoefte van de leerlingen. De visie erachter is dat kinderen beter leren als de leerstof op de
interesses van de leerlingen is afgestemd. Adaptief onderwijs wil afwisseling in de lessen en meer
aandacht voor samenwerken. Het zelfvertrouwen en de eigen verantwoordelijkheid van de
leerlingen moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden.
Differentiatie is de wijze waarop een leerkracht met de verschillen tussen leerlingen omgaat. Het
doel is om alle leerlingen een bepaald niveau te laten behalen door te variëren in zaken als
instructiewijze en instructietijd. De twee belangrijkste manieren van differentiatie zijn convergente
en divergente differentiatie.
Kortom: bij adaptief onderwijs gaat het om relatie, competentie en autonomie gekoppeld aan
instructie, interactie en klassenmanagement. En bij differentiatie bepaalt de stof hoe je een
aanpassing maakt.