Samenvatting taal groep 3/4
deel 2 – semester 3
2016-2017
Les 1
ARTIKEL: Het belang van eigenaarschap in woordenschatontwikkeling (Meike Aslander en Loes
Hortenslus)
Kinderen moeten eigenaar worden van de woorden die ze krijgen aangeleerd. Om dit te bereiken is
het zinvol als leerlingen de betekenis van woorden zelf achterhalen. Dit doen ze met behulp van
strategieën die ze krijgen aangeboden. Daarnaast moet de leerkracht als model fungeren en de
kinderen moeten als het ware een kijkje hebben in het hoofd. Dit is essentieel, omdat een beperkte
woordenschat bijna altijd tot slechte schoolresultaten leidt. Woordenschat in groep 1/2 is een goede
voorspeller voor begrijpend lezen en schoolprestaties in latere schooljaren. Dus, een voldoende
woordenschat is essentieel voor een succesvolle schoolcarrière.
Volgens Nancy Frey en Douglas Fisher moet een woordenschatonderwijs betekenisvol zijn. Leerlingen
moeten onafhankelijk worden bij het leren van woorden. Pas dan kunnen ze een woord aanpassen in
hun eigen belevingswereld. De woordleerstrategieën die ze daarvoor hebben toegepast, kunnen ze
ook gebruiken bij het zoeken van de betekenis van andere woorden.
De volgende vijf uitgangspunten zorgen voor een goed gestructureerd woordenschatonderwijs. Je
moet ervoor zorgen dat iedere keer (onbekende) woorden op dezelfde manier worden behandeld.
1. Doelgericht: dit is het selecteren van de juiste woorden die worden aangeboden.
SLEUTEL VOOR HET VERBETEREN VAN DE WOORDENSCHAT BIJ KINDEREN (eigenaarschap).
Leerkrachten moeten weten welke woorden kinderen vanzelf zullen leren en welke ze aangeleerd
moeten krijgen. En dit vraagt een goede voorbereiding:
- Basiswoorden: woorden die in het dagelijkse
taalgebruik voorkomen. Ze komen vanzelf aan bod
in kringgesprekken of gespreksituaties in de klas.
- Vakspecifieke woorden: woorden die een kind
‘moet’ kennen, maar het voldoet niet aan de
transfereis. Het komt weinig voor. Zoals, cacao of
kronkelen. De leerkracht moet het wel kunnen
uitleggen als het nodig is om het verhaal te
begrijpen, maar ze moet het niet centraal zetten.
- Weinig voorkomende woorden: woorden die
geschikt zijn om aan te leren. Deze woorden overstijgen het dagelijkse taalgebruik van de
kinderen. Ze zijn toe te passen in verschillende vakgebieden, staan voor een belangrijk
concept en komen vaker voor in het verhaal.
2. Transparant: de leerkracht is het voorbeeld hoe zij met nieuwe woorden omgaat (modeling). De
kinderen leren nieuwsgierig te zijn naar woorden en strategieën om de betekenis van woorden te
achterhalen. De leerkracht kan bij het modellen gebruik maken van de context, opbouw van
woorden (morfologie, woorddelen, woordstructuur, woordfamilies) of van bronnen (internet,
woordenboeken, et cetera).
,3. Bruikbaar: leerlingen leren samen woorden gebruiken in gesproken en geschreven taal. Laat
kinderen praten over het verhaal dat ze hebben gelezen. Zo verbinden kinderen de moeilijke
woorden met andere woorden die ze al kennen. Moeilijke woorden komen dan herhaald tegen en
blijft het ook langer hangen. Dit kan door middel van spelletjes of gesprekken: naspelen van een
verhaal aan een verteltafel, een eigen boekje maken n.a.v. een verhaal of herhaald voorlezen.
4. Persoonlijk: leerlingen leren nieuwe woorden toepassen in nieuwe situaties. Het moet aansluiten
bij de belevingswereld van kinderen. De betekenissen van onbekende woorden worden zoveel
mogelijk in hun eigen woorden weergegeven, bijvoorbeeld door zelf gekozen plaatjes, klassikaal
woordenschrift of een persoonlijk woordenschrift.
5. Prioriteit: als de focus op woordenschat schoolbreed is, zullen de resultaten stijgen. Een taalrijke
omgeving, bijvoorbeeld een woordmuur, is van groot belang als er ook daadwerkelijk iets mee wordt
gedaan.
WEBSITE: www.lesintaal.nl
Intentioneel woordenschatonderwijs: doelbewust en gestructureerd (planmatig) werken aan het
uitbreiden van de woordenschat. Er wordt gebruikgemaakt van een gestructureerde methode met
aandacht voor woordselectie, voor thematisch werken, voor een opbouw in het aanbod, enzovoort.
Bij kleuters zijn dat bijvoorbeeld de methoden Piramide of Schatkist.
Didactisch model woordenschatuitbreiding: een manier om planmatig te werken aan
woordenschatuitbreiding. De leeromgeving moet daar geschikt worden gemaakt, de juiste
werkvormen voor kiezen, woordleerstrategieën aanleren en de juiste instructie geven. Het mentale
lexicon (het woordnetwerk) moet systematisch worden uitgebreid. Dit betekent van receptief
productief.
Receptief: het herkennen van woorden wanneer hij ze hoort of leest.
Productief: het kennen en begrijpen van woorden en ook zelf gebruiken als hij spreekt of schrijft.
De productieve woordenschat is altijd kleiner van omvang dan de receptieve. Een taalgebruiker kan
altijd meer begrijpen dan hij zelf kan spreken.
Het viertakt-model:
1. Voorbewerken: het activeren van woordkennis en vooral van al aanwezige gerelateerde
begrippen.
2. Semantiseren: het uitleggen van woordbetekenissen.
3. Consolideren: het oefenen van woord en betekenis bijvoorbeeld door middel van een woordkast,
woordparaplu, et cetera. Het moet minstens zeven keer aangeboden zijn, voordat het in het
woordnetwerk wordt vastgezet.
4. Controleren: het nagaan of de woorden zijn onthouden. Dit kan na een paar weken na het
woordenschataanbod.
Woordenschattoetsen: de toets vorm afstemmen op de leerdoelen. De woorden die daarin
voorkomen, kunnen receptief en productief worden getoetst.
Woordenlijsten: gepubliceerde lijst met basiswoorden die de kinderen per groep moeten beheersen.
Vooral in groepen met veel anderstalige leerlingen is dit belangrijk.
,Les 2
ARTIKEL: Effectief leesonderwijs nader bekeken. Technisch lezen, woordenschat en leesstrategieën in
samenhang (K. Vernooy)
Vernooy onderscheidt drie belangrijke onderliggende vaardigheden voor begrijpend lezen: vlot
teksten kunnen lezen, het beschikken over een goede leeswoordenschat en het kunnen toepassen van
leesstrategieën.
Om van alle kinderen goede lezers te maken, moeten in groep 1 tot en met 8 met behulp van
programma’s en methoden de volgende hoofdgebieden aandacht krijgen. Het zijn belangrijke
indicatoren voor effectief leesonderwijs:
1. Mondelinge taalvaardigheid, spraak/taalontwikkeling
Mondelinge taalvaardigheid, spraak/ontwikkeling is van groot belang voor het
leren lezen, onder andere omdat dit invloed heeft op zowel de woordenschat
als op de ontwikkeling van fonologische vaardigheden. Veel leesproblemen
zijn toe te schrijven aan taalproblemen. Uit onderzoeken van Catts (1999)
bleek dat problemen op het gebied van de mondelinge taalvaardigheid een
negatieve invloed hebben op het fonemisch bewustzijn. Een slecht ontwikkeld
fonemisch bewustzijn heeft vervolgens negatieve consequenties voor het
leren lezen. Hiernaast zie je de relatie tussen mondelinge taal en lezen:
Kortom: mondelinge taalvaardigheid heeft indirect een invloed op het toekomstig leren lezen en
op het begrijpend lezen, in het bijzonder met woordenschat. Voor toekomstige leesontwikkeling is
het van belang dat dergelijke problemen al in het eerste kleuterjaar krachtig worden aangepakt.
Hoe kunnen scholen werken aan mondelinge taalvaardigheid?
Kleuterleerkrachten moeten aandacht besteden om de mondelinge taalvaardigheid en
taal/spraakproblemen te signaleren en op te pakken. Dergelijke problemen verdwijnen niet vanzelf;
ze kunnen het sociaal-emotioneel functioneren van kinderen negatief beïnvloeden en in groep 3
leiden tot leesproblemen. De volgende 3 ingrediënten van interactie zijn van belang bij het
verbeteren van de mondelinge taalvaardigheid:
1. Taalaanbod: het taalaanbod van de leerkracht is kwalitatief goed en begrijpelijk. De leerkracht
praat veel, verwoordt wat ze zelf doet en wat de leerlingen doen.
2. Taalproductie: leerlingen krijgen veel kansen om op eigen initiatief te praten over dingen die voor
hen belangrijk of interessant zijn.
3. Feedback: leerlingen krijgen reacties op hun taaluitingen van de leerkracht en van klasgenoten. De
inbreng van leerlingen wordt gewaardeerd. De leerkracht herhaalt taaluitingen van het kind in
gecorrigeerde of uitgebreide vorm.
2. Ervaring opdoen met geschreven taal:
Kennis van geschreven taal heeft invloed op de toekomstige leesontwikkeling van een kind.
Letterkennis is belangrijk en kinderen moeten aan het eind van groep 2 zo’n 15 letters kennen.
Om leesproblemen te voorkomen is het belangrijk dat kinderen in groep 2 op een speelse manier
aandacht besteden aan letters, zodat ze bij de overgang naar groep 3 minimaal 15 letters kennen.
Anders hebben deze kinderen straks veel meer tijd nodig om deze letters te leren en dit verhoogd de
risico op leesproblemen.
,Hoe kunnen scholen werken aan geschreven taal en letterkennis?
Leerkrachten kunnen bijvoorbeeld de volgende activiteiten uitvoeren:
- Praten over boeken
- Ontwikkelen van kennis over de geschreven taal.
- Herkennen en kunnen noemen van de letters van het alfabet (woorden verzamelen voor de ABC-
muur)
- Kinderen uit groep 2 later werken met Klankie (www.klankie.nl)
3. Fonemisch bewustzijn ontwikkelen
Fonemisch bewustzijn (gesproken woorden bestaan uit klanken) is een aspect van fonologisch
bewustzijn; de vaardigheid om los van de inhoud te reflecteren op gesproken taal. Verschil:
Fonologisch bewustzijn: kinderen weten dat woorden kunnen rijmen, met dezelfde klanken kunnen
beginnen of eindigen en dat woorden uit klanken bestaan die kunnen worden gebruikt om nieuwe
woorden te vormen.
Fonemisch bewustzijn: vaardigheid om binnen woorden klanken te onderscheiden, daarover na te
denken en deze te manipuleren (klank weglaten, toevoegen of vervangen).
Om leesproblemen te voorkomen is fonemisch bewustzijn belangrijk. Het is een
betere voorspeller voor leessucces dan IQ, woordenschat, begrijpend luisteren of
opleiding van de ouders. Volgens Jenkins en O’Connor (2002) bepaald fonemisch
bewustzijn en letterkennis de leesontwikkeling. Risicokleuters die intensieve
interventies op het gebied van fonemisch bewustzijn krijgen aangeboden, lezen in
groep 3 beter dan kinderen die deze aandacht niet krijgen.
Kortom: stimulering op het fonemisch bewustzijn is noodzakelijk voor kinderen
die bij ‘Taal voor Kleuters’ slecht scoren op de onderdelen rijmen en auditieve
synthese. Als je deze kinderen dagelijks met een speciaal programma extra
aandacht geeft, kunnen problemen bij het leren lezen worden voorkomen. Het is
ineffectief voor de toekomstige leesontwikkeling om met dergelijke activiteiten te
wachten tot ‘de kinderen eraan toe zijn’.
Mening schrijver:
Volgens een veelgehoorde opvatting is het niet nodig om in de kleutergroepen met programma’s te
werken die gericht zijn op het fonemisch bewustzijn, omdat het fonemisch bewustzijn tijdens het
leren lezen in groep 3 aandacht krijgt. Vernooy vindt dat deze opvatting het overweldigend bewijs
van de betekenis van fonemisch bewustzijn voor het toekomstig leren lezen negeert. Juist voor
kinderen afkomstig uit risicogroepen zijn deze programma’s belangrijk. Dit is volgens Pressley (2002)
op basis van onderzoek vastgesteld. Fonemisch bewustzijn vormt de basis voor het begrip en het
gebruik van het alfabetisch principe bij het leren lezen. Een kind met een ontwikkeld fonemisch
bewustzijn weet dat het (gesproken) woord /b/oe/k/ uit drie fonemen bestaat. Ontbreekt het
fonemisch bewustzijn bij het leren lezen, dan moet het kind de woorden vooral herkennen op basis
van zijn geheugen, omdat hij niet in staat zijn de letters van het alfabet te verbinden met de klanken
van de taal.
, Hoe kunnen scholen werken aan het fonemisch bewustzijn?
Leerkrachten kunnen activiteiten opbouwen van makkelijk naar moeilijk:
1. Sorteren van klanken: kinderen moeten woorden herkennen of woorden noemen die met
dezelfde klank beginnen.
2. Het samenvoegen van klanken tot een woord: dit is de auditieve synthese (/k/a/t: kat).
3. Het isoleren van klanken: kinderen moeten de begin-, midden- en eindklank van een bepaald
woord onderscheiden.
4. Klanken toevoegen of vervangen: als je de middelste klank bij bas vervangt door /o/; welk
woord krijg je dan?
5. Het onderscheiden van de klanken waaruit een woord bestaat: dit is de auditieve analyse
(kat: /k/a/t/).
4. Leren lezen en het automatiseren van de letter-klankkoppeling
In het beginnend leesonderwijs (groep 3) staan de letter-klankkoppeling en auditieve synthese
centraal. Kinderen moeten leren dat de woorden en lettergrepen die ze horen in de gesproken taal
uit kleine klankeenheden (fonemen) zijn samengesteld. Om nauwkeurig en vlot te leren decoderen, is
het noodzakelijk dat kinderen het alfabetische principe begrijpen; gesproken taal bestaat uit klanken
en dat letters naar klanken verwijzen. De letters (grafemen) moeten met klanken (fonemen) worden
verbonden of andersom. Het is daarom noodzakelijk dat leerkrachten gebruikmaken van een goede
methode voor leren lezen.
Om leesproblemen te voorkomen is het automatiseren van de letter-klankkoppeling belangrijk. Het is
een fundament voor het leessucces van leerlingen. Als de leerling moeizaam en langzaam decodeert,
sterk spellend leest, komt het kortetermijngeheugen onder druk te staan, waardoor de moeizame
lezer vaak niet meer toekomt aan de inhoud van de tekst die hij leest.
Kortom: het is dus van groot belang dat scholen op een zeer goede manier aandacht besteden
aan het leren lezen en dat alle kinderen aan het eind van groep 3 minimaal teksten van het niveau
AVI 2 geautomatiseerd kunnen lezen.
Hoe kunnen scholen werken aan het leren lezen en de automatisering van de letter-
klankkoppeling?
Doelgericht, gestructureerd onderwijs, waarin de kennis en vaardigheden die leerlingen moeten
verwerken centraal staan, leidt tot betere leesresultaten, maar ook tot een positiever zelfbeeld van
leerlingen. Het is noodzakelijk dat leerkrachten hiervoor een goede methode gebruiken bij het leren
lezen.
5. Vlot leren lezen
Om op school en in de samenleving goed te kunnen functioneren, is het essentieel dat kinderen zich
ontwikkelen tot vlotte lezers. Veel niet vlotte lezers hebben grote problemen met begrijpend lezen.
Om leesproblemen te voorkomen is vlot lezen belangrijk. Als kinderen in groep 4-6 onvoldoende vlot
lezen, stagneert het voortgezet lezen. Dit heeft negatieve effecten op het begrijpend lezen. Om
complexe woorden vlot te kunnen lezen, moeten kinderen volgens Mommers (2002) spontaan
deelstructuren in die woorden herkennen. Zwakke lezers in groep 4 en 5 hebben gerichte instructie,
oefening en coaching nodig in het vlot lezen. Leerlingen die niet vlot kunnen lezen, hebben dit
meestal onvoldoende gehad in het voortgezet technisch lezen.