Psychologie van gedrag in organisaties Hoofdstuk 3
3.1.1 Mentale eigenschappen en gedrag
In individuele verschillen kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
- Zichtbare (fysieke) eigenschappen (zoals lengte en oogkleur);
- Mentale eigenschappen, die tot expressie komen in het gedrag.
Mentale eigenschappen:
- Niet direct zichtbaar, de enige manier om hier inzicht in te krijgen is kijken naar het gedrag.
Iemands intelligentie is niet direct zichtbaar. Intelligentie kan alleen worden afgeleid uit gedrag, bijvoorbeeld hoe iemand het doet op een
intelligentietest.
Elke uitspraak over hoe iemand in elkaar zit, is gebaseerd op observaties van diens gedrag. Dit betekent echter niet dat het gedrag dat we zien,
altijd iets zegt over de persoon.
Mensen trekken vrijwel automatisch conclusies over individuele verschillen op basis van waarneembaar gedrag. Sjoerd haalt bijvoorbeeld altijd hoge cijfers,
waardoor zijn docenten concluderen dat hij intelligent is. Het probleem met deze gedachtegang is dat verschillen in gedrag niet alleen ontstaan door verschillen
in persoon, maar ook door verschillen in situatie. Misschien staat Sjoerd thuis onder hoge druk om goede cijfers te halen, maar is hij helemaal niet intelligenter
dan Ronald. Deze laatste kan echter niet geboeid worden door school en gooit er met de pet naar. Afgaand op waarneembaar gedrag is Sjoerd intelligenter, maar
de realiteit is misschien dat Ronald veel hoger zou scoren op een intelligentietest.
Dit is een belangrijk punt: individuele verschillen kunnen we alleen inschatten door verschillen in gedrag te observeren, maar verschillen in
gedrag zeggen niet altijd iets over de daadwerkelijke individuele verschillen.
De fundamentele attributiefout
De fundamentele attributiefout heeft betrekking op de neiging om gedrag van anderen te snel toe te schrijven aan eigenschappen van die
ander, zoals persoonlijkheid of intelligentie.
De invloed van situationele factoren (factoren die buiten een persoon liggen) word daarbij onderschat, zelfs als deze er duidelijk zijn.
De fundamentele attributiefout is een belangrijk probleem bij het interpreteren van gedrag.
Het team van Jelle kreeg de ene na de andere verandering voor de kiezen. Als teamleider was Jelle zelf actief betrokken bij het nadenken over de
organisatieverandering, maar zijn team kreeg alles pas te horen als het in kannen en kruiken was. De teamleden hadden geen inspraak of inbreng en moesten
telkens weer aan nieuwe eisen voldoen. Dit maakte teamleden passief en afwachtend. Jelle had veel last van die houding. 'Tja, als mensen zo'n houding hebben,
gaat er natuurlijk nooit iets veranderen', verzuchtte hij tegen zijn coach. 'Ik heb gewoon de pech een groep van uiterst passieve mensen te hebben, mensen
zonder ambitie of dromen.'
De medewerkers van Jelle werden niet meegenomen in de verandering, de belangen van autonomie en meesterschap werden sterk
ondermijnd en de controle was laag voor hen. Deze situatie leidt op den duur tot negatieve emoties en het wegvallen van motivatie. Vanuit het
perspectief van Jelle lag het echter aan een eigenschap van de mensen zelf. Het zijn volgens hem mensen zonder ambitie of dromen.
Om goed zicht te krijgen op mentale eigenschappen is het belangrijk om dit type invloeden die ontstaan door specifieke situaties te herkennen
en in plaats daarvan te focussen op stabiele patronen in gedrag. Wanneer en persoon in verschillende situaties hetzelfde type gedragingen laat
zien, kan dit mogelijk iets zeggen over een eigenschap van die persoon.
Als de medewerkers van Jelle voor de veranderingen ook zo passief waren, had hij mogelijk een punt gehad.
Mentale eigenschappen en aangeleerd gedrag
Wanneer verschillen in gedrag niet ontstaan door situatie, kunnen we spreken van individuele verschillen.
Dit soort verschillen ontstaan zowel door verschillen in aangeleerd gedrag als door verschillen in mentale eigenschappen.
Voorbeelden van mentale eigenschappen zijn intelligentie, doorzettingsvermogen en inlevingsvermogen. Het zijn eigenschappen die we
allemaal hebben, in verschillende mate.
Aangeleerd gedrag heeft in deze context betrekking op specifieke kennis, vaardigheid en gedragingen. De manier waarop mensen elkaar
groeten in Nederland is aangeleerd gedrag, net zoals software kunnen programmeren of kennis over het belastingstelsel.
In de praktijk is het vaak moeilijk om een goed onderscheid te maken tussen mentale eigenschappen en aangeleerd gedrag. Een eigenschap als
empathie kan bijvoorbeeld worden ontwikkeld en ondersteund door specifieke vaardigheden.
Ook is de manier waarop een vaardigheid zich ontwikkelt afhankelijk van mentale eigenschappen. Hoe goed iemand leert programmeren is
deels afhankelijk van eigenschappen als intelligentie en creativiteit.
Variatie in eigenschappen
Mensen beschikken over een groot aantal mentale eigenschappen: van intelligentie en creativiteit tot muzikaliteit en ruimtelijk inzicht.
Mensen verschillen in of ze grotere of kleinere voeten hebben, Dit is een gradueel verschil.
De gemiddelde schoenmaat voor de Nederlandse man is 43
65% van de Nederlandse mannen heeft schoenmaat 42- 44
Slechts 2% van hen heeft schoenmaat 39 en 1,7% heeft schoenmaat 47
Schoenmaat is zoals dit heet 'normaal verdeeld: de meeste mensen hebben een gemiddelde schoenmaat, slechts en kleine groep heeft hele grote of hele kleine
voeten
Elke mentale eigenschap, of het nu om muzikaliteit of ruimtelijk inzicht gaat, is normaal verdeeld. Dit betekent dat een klein percentage van de
mensen deze eigenschap heel uitgesproken heeft en de eigenschap bij een klein deel van de mensen bijna afwezig kan lijken. De overgrote
meerderheid van de mensen zit daar ergens tussenin. Het is dus niet zo dat sommige mensen wel of niet muzikaal zijn, maar dat ze wat meer of
minder muzikaal zijn.
, Psychologie van gedrag in organisaties Hoofdstuk 3
3.1.2 Het nature-nurture-vraagstuk
Het nature-nurture-vraagstuk, oftewel het verschil tussen aangeboren en aangeleerd.
De voorstanders van de nurture-verklaring betoogden dat de mens als en onbeschreven blad ter wereld komt en alle eigenschappen en
verschillen daarin het gevolg zijn van opvoeding en omgeving.
De voorstanders van de nature-verklaring betoogden daarentegen juist dat de eigenschappen van mensen volledig door erfelijkheid worden
bepaald. Een bedelaar is een bedelaar omdat hij daarvoor in de wieg is gelegd.
Wetenschappelijk onderzoek heeft deze discussie reeds lang beslecht. Meer dan veertig jaar onderzoek onder identieke tweelingen (mensen
die identiek genetisch materiaal hebben) laat duidelijk zien dat een substantieel deel van deze variatie genetisch bepaald is. Zo werd
bijvoorbeeld gekeken naar identieke tweelingen die apart waren opgegroeid, meestal zonder van elkaars bestaan af te weten. mensen bleken
grote overeenkomsten te hebben in hun mentale eigenschappen, zoals intelligentie en vriendelijkheid.
Een eeneiige tweeling is genetisch identiek, maar heeft nooit exact dezelfde ervaringen.
Genen zijn niet allesbepalend. Wetenschappers drukken de invloed van genen graag uit in erfelijkheidspercentages.
De invloed van genen op het aantal vingers dat je hebt is bijvoorbeeld 100 procent.
De genetische invloed op lengte is een stuk minder groot: circa 90 procent. Lengte laat dus 10 procent over voor omgevingsinvloeden. Niet
veel, zal je zeggen. Wanneer je echter bedenkt dat Nederlanders in de laatste vijftig jaar gemiddeld acht centimeter langer zijn geworden, dan
begrip je dat 10 procent redelijk wat ruimte overlaat.
Dat Nederlanders de langste mensen ter wereld zijn, heeft dan ook weinig te maken met talent maar meer met voeding (omgeving). Engelsen
zijn met 175,3 cm gemiddeld 5,5 centimeter kleiner dan Nederlanders, terwijl ze genetisch nauw aan Nederlanders verwant zin. Het
percentage Engelsen met vijf vingers aan elke hand is daarentegen hetzelfde, aangezien omgeving weinig invloed heeft op het aantal vingers.
Bij fysieke eigenschappen liggen erfelijkheidspercentages meestal tussen de 50 en 100 procent. De kans op overgewicht is bijvoorbeeld voor 50
procent genetisch bepaald.
Bij mentale eigenschappen liggen deze percentages substantieel lager, vaak tussen de 20 en 50 procent.
Omgeving heeft dus veel meer invloed op hoe intelligent iemand is of wat voor persoonlijkheid iemand ontwikkelt.
Omgeving is dus een belangrijke factor in de ontwikkeling. Bij intelligentie is bijvoorbeeld naast genen, de kwaliteit van scholing en belangrijke
factor.
Mensen komen dus niet als een onbeschreven blad ter wereld, maar omgeving speelt wel een belangrijke rol in het beschrijven van dit blad.
Het is niet nature of nurture, beide werken nauw samen in de ontwikkeling van een uniek individu.
3.1.3 Persoonlijkheid en vermogens
In mentale eigenschappen kan een onderscheid gemaakt worden tussen persoonlijkheid en vermogens. Persoonlijkheid heeft betrekking op
individuele verschillen in patronen van denken, voelen en gedrag. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verschillen in:
- Hoe iemand reageert in sociale situaties (bijvoorbeeld verschillen in vriendelijkheid of openheid);
- Motivationele voorkeuren (bijvoorbeeld iemand heeft meer behoefte aan status);
- Emotionele reacties (bijvoorbeeld hoe angstig iemand is).
Persoonlijkheid heeft dus meer invloed op waar iemands voorkeuren liggen, vermogens op hoe goed iemand kan leren en kennis toepassen.
3.2 Dimensies van persoonlijkheid
Persoonlijkheid heeft betrekking op individuele verschillen in patronen van denken, voelen en gedrag. Sommige mensen zijn bijvoorbeeld
spraakzaam en spontaan in gezelschap, andere houden zich meer op de achtergrond. Het begrijpen van die verschillen helpt gedrag in
organisaties beter te begrijpen. Het helpt bijvoorbeeld te begrijpen welke situaties beter bij iemand passen en welke problematisch zouden
kunnen worden.
3.2.1 Perspectieven op persoonlijkheid
In organisaties worden persoonlijkheidsmodellen frequent gebruikt ter ondersteuning van bijvoorbeeld coaching, loopbaanbegeleiding of
selectie. Veel van deze modellen zijn typologieën, wat betekent dat ze mensen onderverdelen in typen. Een populaire methode verdeelt
mensen onder in de kleuren blauw, rood, groen en geel.
De blauwe medewerker
Deze mensen zijn analytisch en zeer detailgericht. Ze denken formeel en kunnen afstandelijk overkomen. Ze zien de situaties om hen heen graag geordend en
komen zonder input vanuit anderen tot conclusies. Ze nemen tijd voor denken, verzamelen graag alle feiten en komen dan met een passende reactie. Ze hebben
een hekel aan rommel en laatkomers. Een blauw persoon vindt iets al snel vaag overkomen en kan niet zo goed omgaan met emotionele mensen.
Dergelijke modellen heten typologieën, omdat ze mensen onderverdelen in typen.
Een populair voorbeeld van een typologie is de Myer-Briggs Type Indicator (MBTI), die bij elkaar 16 types onderscheidt. Deze 16 types zijn
combinaties van verschillende eigenschappen zoals introvert (naar binnen gericht) - extravert (naar buiten gericht).
Iemand die extravert is, gaat graag naar feestjes, een introvert blijft liever thuis met een goed boek.
Typologieën zijn uitermate populair in organisaties, omdat deze modellen de gebruiker in staat stellen zichzelf en anderen snel te plaatsen. Ze
maken de (sociale) wereld overzichtelijk en geven iemand het gevoel mensen te begrijpen en te weten hoe te reageren. Is iemand blauw, dan is
het belangrijk die persoon veel feiten en details te geven bijvoorbeeld.
Het probleem met typologieën is dat mensen niet in soorten komen. Zoals we eerder zagen, zijn de verschillen tussen mensen gradueel en zijn
deze verschillen normaal verdeeld. Dit betekent dat de meerderheid van mensen niet introvert of extravert is, maar hier ergens tussenin zit