Hoofdstuk 1 Ondernemingen en hun functie in de economie
De economie houdt zich bezig met vraagstukken die samenhangen met de mens in zijn streven naar
‘welvaart’. De vraag die er dan naar boven komt is hoe de mens zo efficiënt mogelijk zijn welvaart
verhogen met zo weinig mogelijk inspanning. In de Algemene Economie wordt er gekeken naar de
relatie tussen de consumenten en de producenten. Hierbij kan er een onderscheid gemaakt worden
tussen Micro/ Meso- en Macro-economie. Binnen de micro-economie wordt er gekeken naar de
interne omgeving van een bedrijf, daarbij kan men denken alle bedrijfsprocessen die binnen de
onderneming gebeuren. Hierbij heeft de ondernemer invloed om deze omgeving sturing te geven. Bij
de meso-economie kan er gekeken worden naar de bedrijfstak waarin een onderneming zich bevindt.
Bij de macro-economie wordt er gekeken over de economische problemen van de gehele
maatschappij, hierbij kan gedacht wordt aan regelgeving, inflatie en werkloosheid. Ook wel de
externe omgeving.
Binnen de Bedrijfseconomie wordt er gekeken naar de productieprocessen binnen een
onderneming. Daaronder vallen niet alleen ondernemingen die producten leveren, maar ook
ondernemingen die diensten leveren. Deze ondernemingen zijn allemaal uit op winst.
Twee belangrijke elementen in de definitie van een onderneming. Een productieorganisatie verwerkt
productiemiddelen naar producten. Een productieorganisatie is actief op twee markten, namelijk op
de inkoop- en verkoopmarkt.
Binnen de productieorganisatie is er sprake van een samenwerking tussen arbeid en kapitaal
(kapitaal = grondstoffen en duurzame productiemiddelen). Een onderneming streeft naar
waardecreatie: wat er betaald wordt bij de inkoop dient bij de verkoop van het product goed
gemaakt te worden. Het overschot tussen de inkoop en de verkoop wordt winst genoemd. Het
behalen van winst is het primaire doel van een onderneming, hoe deze winst behaald wordt is
secundair. Hoe meer efficiency en effectiviteit erin het ondernemersproces aanwezig is hoe groter
de winst eventueel kan zijn.
Efficiency: De doelmatigheid van het productieproces (kostprijs gericht). Er is sprake van efficiënt als
er bij een bepaalde hoeveelheid goederen zo weinig mogelijk kosten gemaakt worden.
Effectiviteit: Doelgericht van het productieproces (omzet). Een productieproces is effectief als het
eindproduct in trek is bij de klant en als die er graag voor betaald.
Voor een onderneming is winst een maatstaaf voor de efficiency en de effectiviteit. Voor de
onderneming is winst het doel en de activiteit om die winst te behalen het middel.
Om de continuïteit (het voortbestaan van de organisatie) van een onderneming te waarborgen is het
van belang om winst te pakken vanuit een lang termijnperspectief. Tegenwoordig hebben bedrijven
een mission statement, daarin worden de doelen die de onderneming nastreeft benoemd.
Er zijn twee soorten sectoren, namelijk de non-profitorganisaties en de profitsector. Ondernemingen
die naar winst streven vallen onder de profitsector.
Naast de profitsector is er de non-profitsector, deze is te verdelen tussen de overheidssector en de
particuliere non-profitsector.
De overheidssector bestaat uit het Rijk, de provincies, de gemeentes en de waterschappen. De
overheid levert collectieve goederen en diensten om de collectieve goederen en diensten te kunnen
,financieren gebruikt de overheid het budgetmechanisme. De overheid stelt een budget vast
waarmee de productie van deze collectieve goederen en diensten gefinancierd worden. De overheid
kan ook voorzieningen uit handen geven aan de particuliere sector. Dan worden deze voorzieningen
geprivatiseerd waardoor deze voorzieningen op het marktmechanisme moeten gaan werken. Bij het
marktmechanisme wordt de prijs bepaald door de vraag en aanbod van de markt.
Onder de particuliere non-profitorganisaties vallen de stichtingen en verenigingen.
De verschillen tussen de non-profitorganisaties en de ondernemingen zijn als volgt:
- Non-profitorganisaties hebben als doel om een maatschappelijke van belang achtende
voorziening tot stand te brengen. Zonder oog om winst te maken, wat bij een onderneming
wel het geval is.
- Non-profitorganisaties zijn economisch niet zelfstandig, ze zijn daardoor afhankelijk van
donaties, contributie, subsidies en erfenissen.
- Bij het beoordelen als een non-profitorganisatie het goed gedaan heeft is het moeilijk te
beoordelen. Er kan niet zoals bij een onderneming naar de winst van de onderneming
gekeken worden. Er wordt daarom bij een non-profitorganisatie gekeken naar hoe effectief
de non-profit te werk is gegaan.
Landbouw en extractie:
Bij landbouw worden de rijkdommen van de natuur gebruikt. Er zijn relatief weinig grondstoffen
nodig om het eindproduct te verkrijgen. Bij extractie houdt men zich bezig met het winnen van
delfstoffen (goud, zilver, olie) daarbij worden productiemiddelen gebruikt.
Industrie:
Bij de industrie maken ze van een grondstof een nieuw product. Er kan onderscheid gemaakt worden
in stukproductie en massaproductie.
Bij stukproductie wordt er “maatwerk” geleverd naar de wensen van de klant. Hierbij is er geen
voorraad aanwezig.
Bij massaproductie is het één standaard product die in grote hoeveelheden geproduceerd wordt.
Deze producten zijn bedoeld voor een bepaalde markt en er zijn grote hoeveelheden voorraad.
Serie-stukproductie: er worden vele onderdelen geproduceerd, maar de klant kan zijn eigen product
samenstellen uit de verschillende onderdelen, waardoor het nog een product van de klant zelf is.
Serie-massaproductie: Er zijn verschillende varianten van een product waarbij de machine eens in de
zoveel tijd veranderd om een andere variant van het product te produceren.
Handel:
Bij de handelsonderneming kan er onderscheid gemaakt worden tussen de groothandel en
detailhandel.
De detailhandel is de ‘laatste schakel’ en levert de producten rechtstreeks aan de eindgebruiker.
De groothandel is de schakel tussen de fabriek en de detailhandel. De groothandel koopt de
goederen in bij de fabriek en verkoop deze weer door aan de detailhandel.
Dienstverlening:
Ondernemingen die zich bezighouden met dienstverlening, verrichten prestaties voor hun klanten,
zonder dat nieuwe goederen gemaakt worden of worden overgedragen.
,Elke onderneming heeft een rechtsvorm. De rechtsvorm legt vast welke juridische relaties zich
binnen en buiten de onderneming plaats vinden. Er zijn twee soorten rechtsvormen, namelijk de
rechtspersoonlijkheid en de niet- rechtspersoonlijkheid. Als de onderneming een rechtspersoon is
dan zijn alle juridische relaties met de onderneming. Als de onderneming geen rechtspersoon is dan
staan alle juridische relaties met de eigenaar (natuurlijk persoon).
De winst van een eenmanszaak wordt belast met inkomstenbelasting, de inkomstenbelasting bestaat
uit drie verschillende belastingboxen. Box 1: Inkomstenbelasting. Box 2: aanmerkelijkbelanghouder.
Box 3: Spaar en beleggingen.
Behaalde winst
Zelfstandige aftrek -
Winst na aftrek van zelfstandige aftrek
Winst vrijstelling -
Belastbare winst
Tarief uit box 1
Belastingbedrag
Heffingskorting -
Daadwerkelijke te betalen belasting
Alle ondernemers hebben een wettelijke boekhoudverplichting. De eenmanszaak heeft een
publicatieplicht, maar een N.V. en een B.V. hebben deze plicht wel.
Verschillen tussen de naamloze vennootschap (N.V.) en de besloten vennootschap (B.V.):
- Bij de B.V. staan aandelen op naam vermeld, bij de N.V. is dat niet het geval. Daardoor
kunnen ze makkelijk van naam veranderen en verhandeld worden. N.V. zijn altijd
beursgenoteerde ondernemingen.
- In de statuten van de B.V. kan een blokkeringsclausule worden opgenomen, die beperkingen
oplegt aan de aandeelhouder bij verkoop van zijn aandelen.
- Voor een oprichting van een N.V. is er een minimumkapitaal nodig van €45.000 vereist, bij
een B.V. is er geen minimumkapitaal vereist.
Bij elke verkoop is de onderneming omzetbelasting schuldig aan de fiscus. De ondernemers mogen
deze belasting terugvorderen tenzij ze de eindconsument zijn.
- Voor een onderneming is de omzetbelasting geen kostenpost, deze wordt door berekend in
de prijs. De onderneming kan de betaalde omzetbelasting terugvorderen van de fiscus.
- In de resultatenrekening speelt de omzetbelasting geen rol.
- De omzetbelasting wordt om de drie maanden met de fiscus verrekend.
- Voor de consumenten is de btw niet aftrekbaar, voor de consumenten is het
kostprijsverhogende belasting.
Bijzondere situaties in de omzetbelasting:
- Laagtarief: Op sommige producten is er een tarief van 6% van toepassing (levensmiddelen).
- Vrijstelling van omzetbelasting: deze kan twee gevolgen hebben, namelijk de ondernemer is
geen omzetbelasting schuldig aan de fiscus. De ondernemer kan de door berekende
omzetbelasting niet terugvorderen.
, Bij de export: goederen die vanuit Nederland aan het buitenland verkocht worden, worden niet
getroffen door de omzetbelasting. Als een Nederlands bedrijf vanuit het buitenland goederen
importeert komen er wel Nederlandse omzetbelasting overheen.
Er zijn drie vormen van samenwerking namelijk, fusie & overname, franchising en kartelvorming.
Fusie & Overname:
Overnames worden gerealiseerd door aandelen van een ander bedrijf op te kopen. Een fusie is
wanneer twee partijen samen door gaan als één onderneming. Er zijn vier vormen van overnames &
fusies.
1. De overnemer en de overgenomene werken in dezelfde bedrijfstak.
2. De overnemer en de overgenomene werken in de op een volgende schakels van de
bedrijfskolom. Dit heet integratie. Voorbeeld een bedrijf die olie wint, neemt een
olieraffinaderij over.
3. Overnemer en de overgenomene werken in dezelfde schakel van verschillende
bedrijfskolommen. Dit wordt parallellisatie genoemd. Voorbeeld een groothandel die in olie
handelt neemt een groothandel over die in voedselwaren handelt. Er komt een verbreding
van het assortiment.
4. Overnemer en de overgenomene werken in verschillende schakels van verschillende
bedrijfskolommen, dit zijn conglomeraten. Dit is tegenwoordig niet aantrekkelijk, doordat
het moeilijk centraal aan te sturen is.
Franchising: Een zelfstandige ondernemer sluit zich aan bij een keten, zodat de ondernemer gebruik
kan maken van bepaalde faciliteiten die deze keten biedt, zoals inkoop, marketing en de
winkelinrichting. Het belangrijkste voor een franchisenemer is de zelfstandigheid waaronder een
ondernemer kan werken. De franchisenemer betaald een bepaalde vergoeding om onder deze
franchise te mogen werken.
Kartelvorming: Bij kartelvorming maken zelfstandige producenten onderlinge afspraken, die de
concurrentie beperken. De mogelijkheid om deze afspraken te maken hangt af van de marktvorm. Is
het een markt van volledige mededinging zijn er te veel ondernemingen aanwezig om een kartel te
vormen. Bij een monopolie is er maar één aanbieder dus is er geen concurrentie aanwezig, waarbij er
ook geen kartelvorming mogelijk is.