Inleiding psychologie aantekeningen HC’s jaar 1 gegeven door
Mieke Donk
Hoorcollege 1 over genen en evolutie 06-09-‘22
Psychologie is de wetenschappelijke studie van de geest en het brein om gedrag te verklaren.
Waarom hebben we hier een wetenschap voor nodig? -> want meestal faalt logisch nadenken
Heeft een gewelddadig persoon gewelddadige genen?
’70 gewelddadig gedrag werd alleen veroorzaakt door de omgeving
’90 gewelddadig gedrag werd alleen veroorzaakt door genen
Nu genen + omgeving maken gewelddadig gedrag
Genexpressie: of een gen aan/uit staat. Dus of er transcriptie plaatsvindt of niet. In verschillende
cellen is verschillende genexpressie. Dit komt doordat de biochemische omgeving binnen de cel
verschilt
door verschillen in omgeving buiten de cel
door het moment in ontwikkeling
de omgeving in het algemeen
ervaring
gedrag
Genotype: een organismes specifieke set van genen
Fenotype: de uiterlijke eigenschappen en het gedrag van een organisme. Wordt bepaalt door het
genotype en het milieu (ook het milieu in het verleden).
Elk gen is een setje met een ander gen. De paren zijn gelokaliseerd op overeenkomende posities op
paren van chromosomen. Een allel (dominant/recessief) is een specifiek variant van een gen.
Homozygote: allelen op de locus zijn hetzelfde.
Heterozygote: allelen op de locus verschillen.
Een specifiek trekje of gedrag wordt bepaald door de interactie tussen de omgeving (verleden en
heden) en 1 genenpaar/ meerdere genenparen. (Polygene overerving)
Het genoom is gevormd door evolutie over vele jaren.
Charles Darwin:
- alle moderne organismen stammen af van een aantal gemeenschappelijke voorouders
- alle moderne organismen zijn samengekomen over tijd door evolutie
3 condities voor natuurlijke selectie
1. variatie onder de individuen van een populatie
2. individuen met een bepaalde eigenschap overleven en krijgen meer nakomelingen dan
andere
3. De eigenschap met dit voordeel wordt doorgegeven van ouders naar nakomelingen.
Hierdoor hebben in de volgende generatie van de populatie meer individuen die bepaalde
eigenschap.
Het bewijs voor moderne evolutietheorie komt van vele bronnen.
Fossielen, nu pas gevonden door microscopen, kon eerst niet.
De gelijkenis tussen genomen van verschillende organismen
Pseudogenen: een inactief gen dat geen eiwit produceert. Deed het vroeger bij onze
voorouders waarschijnlijk wel, door mutatie niet meer. Ook wel junk-DNA genoemd.
1
, Verdeling van soorten over de wereld
o Continentale eilanden (eerst vast aan vast land) versus oceanische eilanden (was
nooit vast). Hierdoor zijn de inheemse soorten heel anders.
Evolutie door natuurlijke selectie maakt organismes niet beter. Het maakt ze beter aangepast aan
hun omgeving. Evolutie door natuurlijke selectie zorgt er ook niet voor dat organismen een stijf
gedragspatroon gaan volgen.
Ondanks overweldigend bewijs blijven sommige mensen sceptisch over de evolutietheorie. Allemaal
gelovige wappies.
Genen en gedrag
De nature-nurture discussie is steeds onbelangrijker geworden.
In de plaats daarvan, is er een continue interactie tussen genen en milieu.
Wie we zijn wordt bepaald door hoe onze genen tot uiting komen in verschillende milieus.
Hoorcollege 2 over het brein en het zenuwstelsel 07-09-‘22
Zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel
o Ruggenmerg
o Brein
Perifere zenuwstelsel
o Zenuwen buiten het ruggenmerg
Bouwblokken van en zenuwstelsel
Het zenuwstelsel is gemaakt van 2 basiscellen: gliacellen en neuronen
Neuronen: dendrieten, axonen, nucleus, insnoeringen van Ranvier, myelineschede, cellichaam.
Membraan om neuron heen is semipermeabel. Is een selectief membraan. Het membraan wordt
geprikkeld, waardoor de binnenkant van het neuron relatief gezien minder negatief wordt. Als de
prikkel de drempelwaarde (-55 mV) bereikt, ontstaat er lokaal een actiepotentiaal. Actiepotentiaal:
een elektrisch signaal dat door het axon passeert. Het signaal zorgt ervoor dat de axonuiteinden
neurotransmitters loslaten die signalen overbrengen naar andere neurons.
Wanneer de neuron wordt geprikkeld, worden natriumpoorten geopend, stroomt natrium de cel in,
waardoor er relatief een nog groter verschil ontstaat (depolarisatie). Op het hoogtepunt sluiten de
natriumpompen weer. Als de kaliumpompen opengaan (kalium stroomt naar buiten de cel) wordt de
binnenkant van de cel relatief weer minder positief (repolarisatie). Dan is er de absolute refractaire
periode gevolgd door de relatieve refractaire periode, waarin heel lastig info overgebracht kan
worden, omdat het membraanpotentiaal nu nog negatiever is door de hyperpolarisatie, is dus meer
voor nodig om drempelwaarde te bereiken. Tijdens de absolute refractaire periode is de
hyperpolarisatie maximaal en kunnen geen signalen ontvangen worden, waardoor de signalen maar
in 1 richting gaan, van het cellichaam af. Daarna weer rustpotentiaal. Het rustpotentiaal wordt mede
in stand gehouden door natriumkaliumpompen.
Rustpotentiaal is -70 mV.
Actiepotentiaal is +40 mV.
Verschillende soorten neuronen:
Gevoelsreceptoren (in de huid)
Sensorische neuronen
Motorische neuronen
2
, Schakelneuronen
Neuronen brengen wel OF niet over. Sterkere impuls betekent dus dat;
meer neurons meedoen
de frequentie van de impulsoverdracht hoger is
Een synaps: de plaats/ruimte waar een impuls wordt overgedragen van de ene naar de andere
zenuwcel.
Neurotransmitters van het presynaptisch membraan komen vrij in de synaptische spleet en binden
aan receptoren die zich bevinden op het postsynaptisch membraan. Als de drempelwaarde wordt
bereikt, wordt het signaal doorgegeven.
Neurotransmitter: een chemische substantie die signalen uitzenden van de ene neuron naar de
ander. Werkt volgens het slot en sleutel model. De werking word gestopt door: autoreceptors,
synaptische heropname, enzymen. Neurotransmitters kunnen exhiberend of inhiberend zijn. Als ze
inhiberend zijn openen ze kanalen (het ligt dus aan welke kanalen openen!!) waarbij negatieve
deeltjes de cel binnenkomen. De drempelwaarde wordt misschien niet bereikt. Hyperpolarisatie
treedt op: binnenkant cel wordt extra negatief.
Drugs, 2 soorten:
Agonisten
o Verhoogt neurotransmitter (precursor kan worden toegevoegd: helpt met
produceren neurotransmitter.)
o Blokkeren de heropname van neurotransmitters
o Gaan tegen afbraakenzymen in (dus neurotransmitters blijven langer in de synaps,
waardoor effect langer aanhoudt)
o Doet de neurotransmitter na
o Voorbeeld: prozac
Antagonisten
o Verlaagt neurotransmitter
o Verhogen de heropname van neurotransmitters
o Maken de afbraakenzymen effectiever
o Blokkeren receptoren
o Voorbeeld: betablocker en ldopa
Zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel Perifere zenuwstelsel
Somatische zenuwstelsel Autonome zenuwstelsel
Orthosympathisch (inspanning) /Parasympatisch (ontspanning)
Somatische zenuwstelsel: bewuste/vrijwillige processen (een voorwerp pakken)
Autonomische zenuwstelsel: onbewuste processen (hartslag)
Methoden om het brein te bestuderen:
Klinische observatie van patiënten
Experimentele technieken: vaak invasief (betekent het lichaam in), daarom vaak alleen op
dieren.
TMS (Treatment coil, magnetic field, stimulated area)
Elektrofysiologie
o EEG (gek hoedje)
3