1. Inleiding
NT2-verwervende leerlingen: Leerlingen die van huis uit een andere taal spreken dan Nederlands of
die tweetalig opgroeien, met Nederlands en een andere taal als moedertaal.
Tweedetaalverwerving: Kinderen die van huis uit een andere taal spreken dan Nederlands pikken de
taal op in allerlei situaties waarin Nederlands wordt gesproken. Dit is voor een groot deel
vergelijkbaar met de verwerving van de moedertaal.
Tweedetaalleren: Situaties op school waarin een kind Nederlands leert.
Hoe ouder tweedetaalverwervers zijn, des te meer invloed ze ondervinden van hun eerste taal
(accent).
Onderinstromers: Kinderen die al vanaf de kleuterklas op een Nederlandse school zitten.
Neven- of zijinstromers: Kinderen die sinds kort in Nederland zijn.
Voorbeeld ‘knip en lijmles’:
- Deze oefening doet een beroep op hogere vaardigheden, waar NT2-leerlingen vaak nog niet
aan toe zijn. Ze moeten de Nederlandse taal zelf nog goed leren.
- Kritische noot: deze oefening is niet gericht op het leren van de taal.
- Taalonderwijs is traditioneel vooral schriftelijk onderwijs. Dit komt o.a. doordat
Nederlandstalige kinderen over het algemeen met een redelijke mondelinge vaardigheid van
het Nederlands op school komen. Bovendien is het qua organisatie veel makkelijker en
overzichtelijker om een schriftelijke taak te geven.
Voorbeeld wereldoriëntatie:
- Kinderen denken niet meteen aan Nederland als er ‘ons land’ staat.
- Kinderen denken vaak vooral aan de letterlijke betekenis van woorden (bijv.; ‘binnenvielen’)
- De islamitische jaartelling is niet gelijk aan de westerse, christelijke jaartelling.
- De taal in zaakvakken bevat vaak moeilijke woorden die onvoldoende worden uitgelegd.
Bovendien sluiten ze vaak niet aan bij de eigen leef- en ervaringswereld van kinderen. Ook
worden er vaak verwijzingen gebruikt.
- Vakken als wereldoriëntatie bieden in principe allerlei mogelijkheden voor het verwerven van
Nederlands, maar die moeten dan wel worden benut.
Vaak hebben NT2-leerlingen goed technisch leren lezen. Ze zijn goed in het leren verklanken van
woorden, en daardoor hebben ze vaak oppervlakkig gezien een goede leesvaardigheid. Begrijpend
lezen is lastiger.
Bij onderwijs aan NT2 leerlingen gaat het vooral om de 3 D’s:
- Doelen: Wat zijn de leerdoelen die de leerlingen moeten behalen?
- Didactiek: Hoe kan de leerkracht dit dan het beste bereiken?
- Differentiatie: NT2-leerlingen verschillen vaak onderling enorm wat hun Nederlandse
taalvaardigheid betreft. De leraar moet daarom goed differentiëren.
,2. Ontwikkeling van mondelinge vaardigheden
Veel kinderen worden tweetalig opgevoed: beide talen worden afwisselend en ook door elkaar
gesproken, afhankelijk van het onderwerp, de gesprekspartner of de plaats waar het gesprek
plaatsvindt. Voor een tweetalige opvoeding is het het beste als het van jongs af aan tweetalig wordt
opgevoed en niet eerst één taal leert en later pas de tweede.
Taaldominatie: Vaak spreekt het kind één van de twee talen beter dan de andere. Het is dan
dominant in één van de twee talen. Die taaldominantie kan verschuiven.
Receptieve taalvaardigheid: passieve taalvaardigheid (wat het kind begrijpt, verstaat, weet)
Productieve taalvaardigheid: actieve taalvaardigheid (wat het kind zelf uitspreekt en zegt)
Stille periode: De periode waarin ze niets zeggen, maar goed luisteren en daarbij actief bezig zijn de
taal te leren. Kinderen die pas na een lange stille periode iets gaan zeggen, zijn vaak even ver in hun
taalontwikkeling als kinderen die maar een korte stille periode hebben.
Omdat er zoveel verschillende factoren zijn die het tweedetaalverwervingsproces beïnvloeden, is het
vaak moeilijk te bepalen of de NT2-verwerving bij een individuele leerling nu snel of langzaam gaat,
en waarom dat zo is.
Hoe verwerven kinderen een tweede taal?
- Tot in de jaren ’70 werd taalleren gezien als een proces van gewoontevorming, waarin
imitatie en reïnforcement (bekrachtiging) een grote rol speelden.
- De theorie voorspelt dat transfer zal optreden van T1-gewoontes, naar de nieuw te leren T2-
gewoontes.
- Vrij algemeen werd aangenomen dat de invloed van de eerste taal op de tweede taal zeer
groot was.
- Interferentie: Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal (negatieve transfer).
- Interferentiehypothese: Verschillen tussen de eerste en tweede taal werden als
leerproblemen beschouwd en moesten dus onderwezen worden.
- Deze theorie hield niet lang stand. Kinderen verwerven een taal niet door domweg hun
omgeving te imiteren. Bovendien bleek de invloed van de eerste taal veel minder groot dan
werd aangenomen.
- Tussentaal: Noodzakelijke tussenstappen om goed Nederlands te leren
o Overgeneralisatie: Regel toepassen in alle gevallen
o Creatieve constructie: De taalverwerver is een creatieve bouwer aan de nieuwe taal.
- Universalistische taalverwervingshypothese: Processen van eerste- en
tweedetaalverwerving zijn universele processen. Taalontwikkelingsfouten worden
veroorzaakt door specifieke problemen die het Nederlands kent.
- Gaandeweg werd duidelijk dat de aard en mate van het taalaanbod vanuit de omgeving erg
belangrijk is voor tweedetaalverwerving.
- Interactionele benadering: Het taalaanbod van en interactie met moedertaalsprekers speelt
een grote rol in het tweedetaalverwervingsproces.
- Outputhypothese: Taalverwervers de gedwongen worden de tweede taal te spreken, gaan
bewuster om met de vormelijke kenmerken in het aanbod dat ze krijgen. Ze proberen
erachter te komen hoe morfologische en syntactische regels in elkaar zitten, of reproduceren
grote taaleenheden en zetten die in verschillende combinaties. Feedback is essentieel.
, - Ook frequentie speelt een zeer grote rol. Woorden die vaak voorkomen in het aanbod,
worden het eerst verworven. Een hoge aanbodfrequentie en veel herhaling hebben een
positieve invloed op taalverwerving. Onderzoek toont aan dat een woord pas wordt
onthouden als het minimaal 7x voorkomt in verschillende contexten.
Belangrijke theorieën in verband met taalleren
- Behaviorisme:
o Taalleren is een proces van gewoontevorming, waarin imitatie en bekrachtiging een
belangrijke rol spelen. De invloed van de eerste taal op de tweede taal is heel groot.
- Nativisme:
o Gaat ervan uit dat mensen ter wereld komen met een aangeboren
taalverwervingsmechanisme. De tussentaal bij taalverwerving is heel systematisch en
voorspelbaar.
- Interactionisme:
o Het belang van interactie tussen biologische en sociale aspecten van taalverwerving
wordt benadrukt. Frequentie van taalaanbod, herhaling en interactie spelen de
belangrijkste rol in taalverwerving.
Alle drie de opvattingen blijken voor een gedeelte op te gaan:
- Kinderen verwerven een tweede taal door actief te luisteren naar wat de mensen in hun
omgeving tegen hen en tegen elkaar zeggen.
- Op basis daarvan stellen ze hypotheses op wat woorden in de tweede taal betekenen en hoe
regels van de tweede taal in elkaar zitten.
- Bij het opstellen van hypotheses is de structuur van de tweede taal bepalend. De fouten die
kinderen daarbij maken, komen vooral voort uit de moeilijkheidsgraad van de tweede taal.
- De ontwikkelingsvolgordes in de tussentaal zijn voor eerste- en tweedetaalverwervers vaak
dezelfde.
- Voor sommige aspecten echter gaan de tweedetaalverwervers uit van hun eerste taal. Dit
doen ze vooral in de beginfasen van tweedetaalverwerving en met name in hun uitspraak.
- Het taalaanbod en de interactie met de omgeving spelen ook bij het bijstellen en opnieuw
vormen van hypotheses een belangrijke rol. Veel vormen worden niet geleerd o.b.v. regels,
maar door de grote frequentie van die vormen in het taalaanbod.
- De tweedetaalverwerving zal beter en sneller verlopen wanneer de kinderen veel en op hen
toegesneden taalaanbod krijgen, in de interactie worden betrokken en feedback krijgen.
Consequenties van deze opvattingen voor de inhoud en vorm van NT2-onderwijs:
- NT2-leerders moeten veel taanbod krijgen dat zo veel mogelijk is aangepast aan hun niveau.
- In de leerstof kunnen sommige vormen en verschijnselen systematisch geordend worden,
parallel aan de verwervingsvolgorde.
- Alleen wat betreft uitspraak kan het nuttig zijn extra aandacht te besteden aan NT2-klanken,
die in de eerste taal niet voorkomen of niet betekenisonderscheidend zijn.
Hoe snel verwerven kinderen een tweede taal?
De taal- en onderwijsdoelen voor een- en tweetaligen moet gelijk zijn. De manier waarop die doelen
bereikt moeten worden, zijn mogelijk verschillend. Taalbegrip betekent nog niet automatisch
taalproductie.
, Deeltalvaardigheden: 4 aspecten van taalvaardigheid:
- Klankvaardigheid
- Woordenschat
- Vaardigheid in woord- en zinsopbouw
- Gespreksvaardigheid
Klankvaardigheid
- NT2-verwervende kinderen hebben over het algemeen op hun 9e jaar het klanksysteem van
het Nederlands onder de knie.
- Omdat op klankniveau de eerste taal van invloed is op het verwerven van de tweede taal,
moet in de kleutergroepen aandacht geschonken worden aan de klankvaardigheid van NT2-
verwervers.
- Ook neveninstromende leerlingen moeten onderwijs in klankvaardigheid krijgen.
- Luister- en uitspraakonderwijs is vermoeiend voor een leerling en moet dus steeds maar kort
duren. Hooguit 5 minuten, maar wel elke dag. Enkele voorbeelden:
o Wisselrijtjes met woorden aanbieden die maar in 1 klank van elkaar verschillen.
o De leerkracht kan daarbij plaatjes aanwijzen, plaatjes laten uitknippen uit een
tijdschrift, uitgeknipte plaatjes laten sorteren en de klank benoemen.
o Rijmpjes en klankversjes aanbieden om bepaalde klanken goed te oefenen.
o Bij oudere kinderen een spiegel aanbieden om de mondstand te kunnen zien.
o Opnemen van spraak
Woordenschat
- De grootste verschillen in taalvaardigheid tussen T1 en NT2 zitten in woordenschat.
- De absolute verschillen worden steeds groter. (bijv. 12 jaar: 17.000 vs. 10.000 woorden)
- De verschillen in woordkennis hebben een enorm effect op de schoolprestaties.
Vaardigheid in woord- en zinsbouw
- Hierbij gaat het om zeer verschillende en ongelijksoortige vormen en verschijnselen.
- Bijv. vervoegen van werkwoorden en het maken van samengestelde woorden.
- Je kunt kinderen regels onderwijzen, maar dit is lastig bij jongere kinderen. Zij moeten de
regel (onbewust) toch zelf afleiden uit het taalaanbod.
- Meestal verwerven ze eerst de regelmatige regel, zie ze op elke vorm toepassen
(overgeneralisatie) en daarna pas de onregelmatige regels.
- De volgorde die eerste- en tweedetaaverwervers hanteren is dezelfde:
o Eerst regelmatige meervouden:
Eerst op -en
Daarna die op -s
Ten slotte onregelmatige
o Bij voltooide deelworden:
Eerst de zwakke
Vervolgens de sterke
Ten slotte onregelmatige
- NT2-leerder kunnen wel 3 of 4 jaar achterlopen t.o.v. NT1-verwervende leerlingen.
- Leerkrachten constateren soms een stilstand (nadat ze in de beginfase sterk vooruit zijn
gegaan), maar uit onderzoek blijkt dat ze wel degelijk vooruitgaan. In de beginfase is een
opvallend verschijnsel te zien; bijv. van geen verbuiging of vervoeging, naar wel een