Werken aan normatieve professionaliteit
Hoorcolleges, ‘kernthema’s van de filosofie’ en artikelen
Week 1: introductie argumentatie leer
- Kernthema’s van de filosofie: H10 redeneren en argumenteren, pagina 237-265
10.1 Relatie, logica en argumentatietheorie
Logica en de argumentatietheorie overlappen, maar: Argumentatietheorie meer betrekking op
taalbeheersing en de taalkunde en logica meer betrekking op de exacte vakken.
10.2 Meningsverschillen en discussies
Meningsverschillen:
- Enkelvoudig geschil: een geschil waarbij maar een kwestie aan de orde is. ‘Ik ga slagen’ ‘dat
denk ik niet’ dus of het is wel zo, of het is niet zo.
- Gemengd enkelvoudig geschil: een geschil waarin meer dan één gesprekspartner een
standpunt inneemt.
- Niet gemengd enkelvoudig geschil: een iemand neemt wel een standpunt aan, en de ander
niet. ‘Ik ga slagen’ ‘hoezo’ iemand zegt iets, de ander trekt dit in twijfel (geen standpunt).
- Meervoudig geschil: wanneer er meer dan één kwestie aan de orde is. Er komt dan meer dan
een meningsverschil tot uiting.
- Niet gemengd meervoudig: de standpunten zijn niet elkaars tegengestelde, Er is sprake van
twee verschillende kwesties. Maar er is maar één iemand die een standpunt inneemt. ‘Ik ben
ervan overtuigd dat ik morgen slaag voor mijn examen en Ik denk dat je moeder ons wel geld
voor de vakantie zou willen lenen’ Waarom ben je zo zeker dat je slaagt? En Waarom zou
mijn moeder ons geld willen lenen?
- Gemengd meervoudig: Het is gemengd want Er zijn twee standpunten maar ze zijn niet
elkaars tegengestelde, daarom kunnen ze niet beide waar zijn maar ze kunnen wel beide
onwaar zijn. ‘Ik ben ervan overtuigd dat ik morgen slaag voor mijn examen’ ‘je zakt als een
baksteen’
Tegengestelde proposities= elkaars tegengestelde zijn, ze kunnen niet allebei waar zijn en ook niet
allebei onwaar.
Strijdige proposities= een propositie die niet tegelijk waar kan zijn, maar wel onwaar.
Contraire proposities= ze kunnen tegelijkertijd onwaar zijn of waar.
Het ideaal van de argumentatietheorie: is dat de steeds, door redelijke discussie en kritische toetsing
van het ter discussie staande standpunt, tot overeenstemming komen over de houdbaarheid of
onhoudbaarheid van dat standpunt.
Kritische discussie= instrument om geschillen op te lossen. Iedere gesprekspartner probeert de ander
met serieuze overtuigingen over te halen tot de eigen positie.
Niet iedere discussie is een kritische discussie, je hebt ook informatieve discussies of onderzoek
discussies.
Ook zijn er discussies die wel van een geschil uitgaan maar niet de oplossing van het conflict tot
doel hebben. Dit heet een ruzie, twistgesprek of onderhandelingen.
10.3 redelijke en onredelijke discussiezetten
Discussie regel om de ‘hoezo niet’ en ‘hoezo wel’ antwoorden uit te sluiten: verdedigingsplicht regel
Overtredingen van de discussieregels:
- Je moet je eigen standpunt kunnen verdedigen, doe je dit niet: ontduiken van bewijslast.
- Drogredenen= overtredingen van de argumentatie regels in een kritische discussie.
- Verschuiven van de bewijslast= verder gaan met die ‘waarom wel/niet’ vragen om de ander
op te zadelen met de taak om met argumenten te moeten komen.
, - Standpunt regel: een aanval op een standpunt moet betrekking hebben op het standpunt dat
ook daadwerkelijk door de andere partij is benoemd.
Kritiek op iemands argumentatie:
Houdbaarheidskritiek= heeft betrekking op de houdbaarheid van het standpunt, een soort nieuwe
‘hoezo vraag’ maar dan iets specifieker. Trekt in twijfel of het bewijs dat wordt genoemd wel echt is
gezegd. ‘Ik ga slagen, dat zei mijn instructeur ook’ ‘wanneer heeft hij dat gezegd?’
Bewijskracht kritiek= het kritiek richt zich op een mogelijk gebrekkig bewijskracht van de
argumentatie Er is twijfel of het argument van het standpunt in voldoende mate kan worden
ondersteund ‘Ik ga slagen, dat zei mijn instructeur ook’ ‘in hoeverre is dar doorslaggevend?’
Actieve kritiek= de criticus neemt zelf ook een standpunt in. Dit kan leiden tot een discussie
Tegenwerping= dit betreft de bewijskracht van het standpunt. Geeft een reden waardoor het standpunt
niet zou kunnen kloppen, kan een retorische vraag zijn.
Tegenargument= de criticus neemt een standpunt aan dat tegengesteld is aan het hoofdstandpunt
hiermee verander je vrijwillig het hoofd geschil in een gemengd enkelvoudig geschil. Omdat
tegengestelde standpunten wederzijdse twijfel impliceren heeft de criticus nu ook een verdediging
plicht en geeft ze meteen een argument voor haar standpunt.
Drogredenkritiek= je geeft aan dat iemand redeneert vanuit een drogreden.
- Metaniveau= een argument op metaniveau is anders dan bij actieve kritiek hier heeft het
standpunt betrekking op de manier waarop de discussie wordt gevolgd bijvoorbeeld op een
verkeerde manier door een drogreden. Geen betrekking op het onderwerp van de discussie zelf
- Ignoratio elenchi= in de drogreden theorie, het aanvoeren van geheel in irrelevante
argumenten.
In een discussie: hoofdgeschil + hoofdstandpunt, daarna supgeschil + sub standpunt
10.4 argumentatiestructuren
Proponent= de verdediger van het hoofd standpunt.
Opponent= de criticus probeert door kritische discussie zetten het hoofdstandpunt in twijfel te trekken
Soorten argumentatiestructuren
- Onderschikkende argumentatie= je hebt een standpunt (s) daaronder een eerste ondersteunend
argument (A1) daaronder nog een argument die dat argument weer ondersteunt (A2)
- Enkelvoudige argumentatie= uit een standpunt en twee argumenten.
Als er 1 impliciet blijft het verzwegen argument S A1 & A2, er zou dan nog een A3
kunnen zijn die impliciet een van de 2 argumenten ondersteunt.
- Cumulatief nevenschikkende argumentatie= Er zijn hierbij een aantal afzonderlijke
argumenten voor hetzelfde standpunt. S A1 + B1 + C1
- Complementair nevenschikkende argumentatie= de losse argumenten voegen wat aan elkaar
toe
- Meervoudige argumentatie= dit bestaat uit twee of meer argumentaties voor hetzelfde
standpunt die ieder op zich als een afdoende verdediging worden gerepresenteerd.
Dialectische argumentatietheorie: de richting in de argumentatietheorie die argumentatieve
monologen als impliciete kritische discussies interpreteert.
10.5 het beoordelen van argumentatie
Beoordelen van een argument: welwillenheidsbeginsel= Als je twee keuzes hebt waarvan eentje een
zwakke/sterke maar wel redelijke argumentatie en de ander een drogredelijke argumentatie, kies je
voor het redelijke argument.
, Evaluatie van argumenten:
1. Zijn er drogredeneringen?
2. Zijn de beweringen logisch consistent? = dat ze geen strijdigheden bevatten dus dat ze niet
beide waar kunnen zijn, het hoeft in het argument niet per se zo te zijn, maar meer of ze beide
waar zouden kunnen zijn. Dan is het strijdig.
3. Wat zijn de uitgangspunten? Zijn deze aanvaardbaar? Een uitgangspunt is bijvoorbeeld niet
aanvaardbaar als het gelijkwaardig is aan het hoofd standpunt, dit zou namelijk
cirkelredenering opleveren
4. Het bekijken van de afzonderlijke argumentaties stappen, dus de volgorde van argumentatie
en of dit klopt:
Deductief argumentatie: je geeft 2 argumenten die logisch op elkaar aansluiten. Dus niet
bijvoorbeeld: je geeft twee argumenten,1= de ijskast is leeg, 2= er staat bier in de ijskast niet
logisch.
Inductieve argumentatie: dit kan alleen een zekere waarschijnlijkheid verlenen aan het verdedigde
(sub)standpunt ‘mijn rij instructeur zegt dat ik ga slagen’, de instructeur heeft vaak gelijk gehad,
dus waarschijnlijk nu ook, maar we kunnen er niet 100% vanuit gaan.
Causale argumentatie: er wordt een oorzaak en een gevolg genoemd, maar heeft het genoemde
oorzaak wel het genoemde gevolg?
Autoriteit argument: iemand wordt in een argument als deskundige benoemd, maar voldoet deze
gene wel aan de eisen voor een deskundige op dit gebied?
Negatief causale argumentatie: de afwezigheid van een bepaalde factor wordt neergezet Als de
oorzaak voor het benoemde gevolg. Er zouden hierbij ook andere oorzaken kunnen gelden, maar alles
wordt geschoven op de afwezigheid van die bepaalde factor.
Analogie argumentatie: de situatie van twee verschillende personen lijken op elkaar maar voor de
een is ‘iets’ het geval dus dan voor de ander ook. De genoemde relevante overeenkomsten tussen de
twee is gering, dus deze conclusie kan daarom niet altijd worden getrokken.
10.6 logische geldigheid
Mededelende zinnen= een zin die wordt gebruikt om een al dan niet ware propositie tot uitdrukking
te brengen.
Redenering= bestaat uit een of meer mededelende zinnen
- Een van die zinnen is de conclusie
- De ander heet de premissen
Logische geldigheid= een redenering is logisch geldig precies wanneer het onmogelijk is dat de
premissen waar zijn terwijl de conclusie onwaar is. De conclusie en de premissen moeten dus op
elkaar aansluiten.